ECLI:NL:RBAMS:2016:6130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
13-741274-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing en bedreiging van toeristen op de Dam met schending van het ondervragingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van (poging tot) afpersing en bedreiging van toeristen op de Dam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 december 2015 op de Dam heeft geprobeerd om twee toeristen, [persoon 1] en [persoon 2], met geweld of onder bedreiging van geweld geld en goederen afhandig te maken. De aangevers hebben verklaard dat de verdachte hen bedreigde met een mes en hen dwong om hun bezittingen af te geven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 28 december 2015 een andere toerist, [persoon 3], heeft geprobeerd af te persen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als bewijs gebruikt, ondanks dat zij niet in Nederland konden worden gehoord, wat een schending van het ondervragingsrecht met zich meebracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende compensatie was voor deze schending, waardoor de eerlijkheid van het proces gewaarborgd bleef. De verdachte is veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte lijdt aan een verstandelijke beperking en dat dit zijn gedrag beïnvloedt. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de ISD-maatregel als passend werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741274-15 en 13/741105-15 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 29 september 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] , ofwel het Huis van Bewaring [locatie te plaats] , alwaar hij thans is gedetineerd.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D. Jironet-Loewe, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Pothast, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
1. op 24 december 2015 op de Dam heeft geprobeerd [persoon 1] en/of [persoon 2] met geweld of onder bedreiging daarvan geld en/of goederen afhandig te maken en 2) hen heeft bedreigd;
3) op 28 december 2015 te Amsterdam heeft geprobeerd [persoon 3] af te persen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Het bewijs
De rechtbank baseert al het navolgende op de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Dat wat voor het bewijs wordt gebezigd, is onder 4.1 opgenomen. De overwegingen over het gebruik en de waardering van die bewijsmiddelen zijn opgenomen onder 4.2.
4.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen bevinden zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.1.1.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

1.Een proces-verbaal van aangifte van 24 december 2015 (pagina’s 4-6).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Op 24 december 2015 omstreeks 03:40 uur bevond ik mij samen met een andere jongen op de Dam bij het monument. [naam 1] kwam op ons aflopen. Ik zag dat [naam 1] zijn handen in zijn jaszakken had zitten. [naam 1] stopte voor ons en bleef met zijn handen in zijn zakken staan. [naam 1] ging op een dreigende manier voor ons staan. Ik hoorde [naam 1] in de Engelse taal zeggen: “Jullie zijn in gevaar.” Ik zag dat [naam 1] nog steeds zijn handen in zijn zakken van zijn jas had. Ik hoorde [naam 1] vervolgens zeggen op een dreigende manier: “Geef me alles wat jullie hebben, geef me je geld.” Hierop heb ik geantwoord dat ik geen geld had. Ik werd bang. Ik hoorde [naam 1] vervolgens zeggen: “Je weet dat je in gevaar bent, jullie moeten mij iets geven. Geef je paspoort dan maar. Ik heb een mes. Anders moet ik jullie neersteken.” Hierop werd ik nog angstiger. [naam 1] stond namelijk nog steeds met zijn handen in zijn zakken en wij wisten niet of [naam 1] daadwerkelijk een mes bij zich had. Hierop ben ik gaan rennen. Ik zag een politieauto voorbij komen. Ik ben naar de politie toegerend. Hierop is de politie naar de plek van het incident gegaan, samen met ons. Ik had namelijk aangegeven dat [naam 1] achter het monument zou moeten staan. We troffen [naam 1] achter het monument aan. Ik heb vervolgens gezien dat [naam 1] is aangehouden door de politie. Ik heb aan de politie bevestigd dat dit [naam 1] betrof. Vervolgens hoorde ik [naam 1] nog zeggen: “Morgen sta ik weer buiten en dan zoek ik jullie op.” Dit maakt me bang.

2.Een proces-verbaal van aangifte van 24 december 2015 (pagina’s 7-8).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
Ik was op 24 december 2015 omstreeks 03.40 uur samen met een vriend bij het monument op de Dam. Er kwam een man voor ons staan. Ik noem hem [naam 1] . Ik hoorde dat [naam 1] zei dat wij in gevaar waren, in groot gevaar. Hij zei dit in het Engels. Ook zei hij dat wij al ons geld moesten geven, alles. Hij noemde vervolgens een soort lijstje op: paspoort, bankpas en nog meer dingen. Ik zei toen dat wij geen geld hadden. Toen hoorde ik dat [naam 1] weer herhaalde dat wij alles moesten afgeven, al ons geld. [naam 1] zei daarbij dat hij serieus was en dat hij een mes had. Toen begon mijn vriend hard weg te rennen. Ik ben achter hem aangerend. Ik was toen echt heel erg bang want ik dacht echt dat [naam 1] een mes bij zich had. Toen wij wegrenden zagen wij dat er een politieauto kwam aangereden. Wij zijn toen bij de politie ingestapt. De politie reed achter het monument langs. Wij zagen toen dat [naam 1] daar nog stond en riepen dit meteen. De politie vroeg of wij heel zeker wisten dat dit de goede [naam 1] was. Wij weten zeker dat dit [naam 1] is. Vervolgens zag ik dat [naam 1] werd aangehouden door de politie.

3.Een proces-verbaal van aanhouding van 24 december 2015 (pagina’s 9-10).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
Op 24 december 2015 omstreeks 03:45 uur hielden wij op de locatie Dam te Amsterdam als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [1981] te [geboorteplaats] .
Grond aanhouding: op heterdaad als verdachte van artikel 45/1 Wetboek van Strafrecht en artikel 312/1 Wetboek van Strafrecht.

4.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 december 2015 (pagina’s 13-14).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
Op 24 december 2015 omstreeks 03:40 uur bevonden wij, verbalisanten, ons op het Damrak te Amsterdam. Aldaar zagen wij dat twee personen onze kant op kwamen rennen. Deze personen bleken later te zijn: [persoon 1] en [persoon 2] . Wij hoorden hen verklaren: “Iemand probeerde ons net te beroven. Hij zei dat wij onze portemonnee en pasporten moesten afgeven en dat hij een mes had. Wij schrokken hiervan en zijn meteen weg gerend. De man welke ons probeerde te beroven heeft een groene jas aan met capuchon en heeft een spijkerbroek aan. Hij is lichtgetint. Hij staat achter het monument.”
Wij zagen dat [persoon 1] in de richting wees van het monument op de Dam. Wij hebben [persoon 1] en [persoon 2] achterin het politievoertuig laten plaats nemen. Wij reden samen naar de achterzijde van het monument op de Dam. Wij zagen een lichtgetinte man, die een groene jas aan had. Wij zagen dat deze man een capuchon op had en een spijkerbroek droeg. Deze persoon bleek later te zijn: [verdachte] .
Wij hoorden [persoon 1] en [persoon 2] roepen: “Dat is de man die ons heeft proberen te beroven. Die man met die groene jas aan.” Wij zagen dat [persoon 1] en [persoon 2] in de richting wezen van [verdachte] . Hierop hebben wij, verbalisanten, [verdachte] aangehouden ter zake van straatroof cq een poging daartoe.
Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] vervolgens roepen in de richting van [persoon 1] en [persoon 2] : “Ik ben morgen vrij dan kom ik jullie opzoeken.” of woorden van gelijke strekking.
4.1.2. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

5.Een proces-verbaal van aangifte van 28 december 2015 (pagina’s 4-5).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3] , zakelijk weergegeven:
Op 28 december 2015 bevond ik mij in mijn eentje op de [straat] ter hoogte van mijn hotel. Er kwam een man op mij af die ik niet kende. Ik zal deze persoon vanaf nu [naam 1] noemen. [naam 1] vroeg aan mij een sigaret. De man zei tegen mij dat ik met hem mee moest lopen. Daarbij sloeg hij een beetje zijn arm om mij heen om mij mee te begeleiden weg van mijn hotel. Toen [naam 1] zag dat ik niet met hem meeliep kwam hij dichter op mij staan. Ik zag dat hij zijn hoofd naar mij toe bracht en hij zei: “Give me everything in your pockets.” Ik heb daar op gezegd dat ik niets bij mij had. Op het moment dat [naam 1] dat tegen mij zei werd ik angstig. Nadat ik had gezegd dat ik niets bij mij had kwam [naam 1] nog dichter op mij staan. Ik voelde mij hierdoor geïntimideerd en angstig. Hij kwam zo dicht op mij staan dat ik me in het nauw gedreven voelde. Vervolgens zag ik dat hij zijn lichaam groot maakte door over mij heen te gaan staan. Ik zag dat [naam 1] een stuk langer was dan ik. Ik hoorde dat [naam 1] vervolgens tegen mij zei: “I give you 3 seconds to give me all your money. Or else your in trouble!” Dit zei hij iets van driemaal tegen mij. Tevens zag ik dat hij mij met zijn hand vast probeerde te pakken. Waar ik het meeste van schrok is dat [naam 1] mij vervolgens aankeek, zijn linkerhand in zijn linkerbroek zak stak en zei: “Don’t do stupid things or else your in trouble!” Ik kreeg hierdoor het idee dat hij een wapen of mes in zijn broekzak had en deze zou trekken en mij zou verwonden.

6.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 15 september 2016.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb [persoon 3] een sigaret gevraagd. Ik heb ook gevraagd om vijf euro.

7.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2015 (pagina’s 9-11).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , zakelijk weergegeven:
Ik, [verbalisant 5] , fietste op 28 december 2015 te Amsterdam. Aldaar zag ik [verdachte] . Ik, [verbalisant 4] , sloot aan op de [straat] . Ik zag dat [verdachte] aan kwam lopen. Ik zag dat het latere slachtoffer [persoon 3] tegenover de ingang van het [naam 2] Hotel op de [straat] te Amsterdam stilstond. Ik zag dat [verdachte] [persoon 3] aansprak en bij [persoon 3] bleef staan en in gesprek ging. Ik zag dat [verdachte] een beweging met een arm maakte kennelijk ten teken dat [persoon 3] met hem mee moest lopen. Ik zag dat [persoon 3] eerst enkele meters meeliep en zich toen weer omdraaide en enkele meters terugliep. Ik zag dat beiden weer in gesprek gingen. [verdachte] stond steeds dicht voor [persoon 3] en liep mee met [persoon 3] . Vervolgens zag ik dat [persoon 3] achterwaarts liep en zo trachtte om de ruimte tussen hem en [verdachte] te vergroten. Ik zag dat [verdachte] vooruit liep en steeds vlak voor [persoon 3] bleef staan. Ik zag dat [verdachte] [persoon 3] ook enkele malen trachtte aan te raken en hem kennelijk zo wilde beletten bij hem weg te lopen.
Hierop heeft collega [verbalisant 7] [persoon 3] aangesproken. [verbalisant 7] heeft een aangifte opgenomen van [persoon 3] .
4.2.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Voor zover het door de officier van justitie of de verdediging aangevoerde bespreking behoeft, is dat opgenomen in onderstaande bewijsoverwegingen. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de hieronder genoemde bewijsmiddelen.
4.2.1.
Ondervragingsrecht(feiten 1 en 3)
De verdediging heeft verzocht de aangevers, [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , nader te (doen) horen. Die verzoeken zijn toegewezen, maar de verhoren hebben (nog) niet plaatsgevonden. De zaak tegen verdachte is thans ter inhoudelijke behandeling aangebracht.
De raadsman heeft in eerste instantie – kort gezegd – aangevoerd dat door die gang van zaken het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden en dat de verklaringen van de niet nader gehoorde aangevers om die reden niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, maar dat dit niet hoeft te leiden tot bewijsuitsluiting nu de verklaringen van de aangevers wel
decisive, maar niet
solezijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de onderhavige zaak is inbreuk gemaakt op het ondervragingsrecht van de verdediging. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of die inbreuk zodanig is dat sprake is van een schending van artikel 6 EVRM. Bij de beantwoording van die vraag betrekt de rechtbank het beoordelingskader dat uit de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder de arresten in de zaken Al-Khawaja en Tahery t. Verenigd Koninkrijk [1] en Schatschaschwili t. Duitsland [2] , volgt.
De volgende vragen dienen te worden gesteld en beantwoord.
a. Is er een goede reden voor de afwezigheid van de getuige en daarmee het toelaten van de eerder in het onderzoek afgelegde verklaring voor het bewijs?
Berust de veroordeling uitsluitend of in beslissende mate op verklaringen van getuigen die de verdediging niet op enig moment in de procedure heeft kunnen ondervragen?
Zijn er voldoende compenserende factoren, waaronder sterke procedurele waarborgen, om het nadeel van de verdediging door het niet-uitoefenen van het ondervragingsrecht te kunnen compenseren en de eerlijkheid van het proces als geheel te kunnen verzekeren?
De antwoorden op die vragen moeten niet afzonderlijk, maar in onderlinge samenhang worden bezien en spelen mee in de uiteindelijke afweging van de rechtbank of de inbreuk op het ondervragingsrecht zodanig is dat geen sprake meer is van een eerlijk proces. Het gaat dus om een beoordeling van de
overall fairnessvan het strafproces jegens verdachte, waarbij de reden voor de inbreuk op het ondervragingsrecht, het gewicht van de betreffende bewijsmiddelen en de al dan niet geboden compensatie(s) factoren zijn die moeten worden meegewogen.
Goede reden
Aangevers [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] hebben telkens direct na het ten laste gelegde feit aangifte gedaan. Zij zijn, zo blijkt uit het dossier, niet in Nederland woonachtig en bevonden zich slechts voor korte duur in Nederland. Geen van allen hebben de Nederlandse nationaliteit. Van [persoon 1] en [persoon 2] is een adres in het Verenigd Koninkrijk bekend. Van [persoon 3] is na navraag, bekend geworden dat hij in Israël woont.
De rechter-commissaris heeft bij zowel de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk als van Israël een rechtshulpverzoek ingediend. Daarop heeft hij van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een ontvangstbevestiging ontvangen. Niet is bekend of en op welke termijn aan dat rechtshulpverzoek gevolg zal worden gegeven. Op het verzoek aan de Israëlische autoriteiten heeft de rechter-commissaris geen reactie gekregen.
De inspanningen van de rechter-commissaris hebben dus (nog) niet tot het gewenste resultaat – het op verzoek van de verdediging nader horen van de aangevers – geleid. Evenmin is er zicht op of en wanneer dit resultaat wel zal worden bereikt.
De rechtbank beziet de inspanningen van de rechter-commissaris in het licht van de afweging tussen het recht van de verdediging om de aangevers te horen en het belang van een berechting binnen een redelijke termijn. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat de in hun aangifte door de aangevers afgelegde, belastende verklaringen van enig belang zullen zijn voor een eventuele bewezenverklaring. De rechtbank hecht daarom aan een zorgvuldige weging van de inspanningen van de rechter-commissaris. Relevant is dat van [persoon 3] geen adresgegevens bekend zijn en dat op de rechtshulpverzoeken geen reactie of uitsluitend een ontvangstbevestiging is gevolgd. Er rest de rechter-commissaris en de rechtbank in dit geval niets anders dan de resultaten van de rechtshulpverzoeken afwachten. Weliswaar zijn de getuigen dus niet
unreachable, maar niet is gebleken van een mogelijkheid om hen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting of door de rechter-commissaris te (doen) horen. De rechtshulpverzoeken lopen immers al geruime tijd en er is geen enkele indicatie of en wanneer de ingediende rechtshulpverzoeken er toe zullen leiden dat de getuigen nogmaals gehoord kunnen worden. Verder uitstel van de inhoudelijke behandeling van de zaak zou naar het oordeel van de rechtbank te zeer afbreuk doen aan het belang van een spoedige berechting. De rechtbank concludeert daarom dat er een goede reden is voor het niet nader horen van de aangevers en dus voor de inbreuk op het ondervragingsrecht.
Verklaring aangever niet sole or decisive (feit 3)
De rechtbank waardeert de verklaring van Nahun niet als
sole or decisiveen overweegt daartoe als volgt. Twee verbalisanten hebben de handelingen van [verdachte] tegenover [persoon 3] gedetailleerd beschreven. Die beschrijving sluit naadloos aan op de aangifte van [persoon 3] . Ook de verklaring van verdachte ondersteunt de aangifte. Immers heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij [persoon 3] heeft aangesproken en hem daarbij om geld heeft gevraagd. Het verweer van de raadsman dat de aangifte onvoldoende kwalitatief en dus, zo begrijpt de rechtbank, niet op essentiële punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, wordt op deze grond verworpen.
De aanwezigheid van dit steunbewijs maakt dat het toepassen van de aangifte van [persoon 3] voor het bewijs niet ongeoorloofd is en niet onverenigbaar is met artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM.
Verklaringen aangevers wel sole or decisive, voldoende compensatie (feit 1)
Het belastend bewijs ten aanzien van feit 1 bestaat haast uitsluitend uit de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] . Een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde zou dan ook in beslissende mate berusten op verklaringen van getuigen die de verdediging niet op enig moment in de procedure heeft kunnen ondervragen. De rechtbank dient derhalve te bezien of voldoende compensatie is geboden zodat, ondanks de inbreuk op het ondervragingsrecht, over het geheel genomen nog steeds sprake is van een eerlijk proces.
Dergelijke compensatie kan ook worden gevonden in inhoudelijke omstandigheden, zoals in het bestaan van steunbewijs of in de mogelijkheid van de verdediging om kanttekeningen te plaatsen bij de lezing van de niet-gehoorde getuigen of een alternatieve lezing naar voren te brengen. Van dergelijke inhoudelijke omstandigheden waarmee de betrouwbaarheid van de aangevers kan worden getoetst, is in deze zaak wel sprake.
Allereerst merkt de rechtbank op dat zij geen enkele aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers te twijfelen. De aangevers hebben kort na het incident afzonderlijk aangifte gedaan en daarbij vrijwel identiek verklaard. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank reeds daarin steunbewijs: de verklaringen ondersteunen elkaar. Blijkens het dossier zijn de aangevers direct na het incident op de verbalisanten afgerend, waarna zij verdachte als dader hebben aangewezen. Kort daarna is verdachte aangehouden. Tijdens die aanhouding hoorden de verbalisanten verdachte naar de aangevers roepen ‘ik ben morgen vrij en dan kom ik jullie opzoeken’. Ook dat ondersteunt de verklaring van de aangevers dat verdachte degene is die hen onder bedreiging spullen afhandig probeerde te maken. Ter terechtzitting is de verdediging in de gelegenheid gesteld kanttekeningen te plaatsen bij de lezing van de getuigen. Op de kanttekeningen die de raadsman heeft geplaatst bij de ‘herkenning’ van verdachte gaat de rechtbank in onder 4.2.2. Op dit punt is van belang dat de verdediging iets heeft kunnen inbrengen tegen de verklaringen van de aangevers en de betrouwbaarheid van de verklaringen aan de orde heeft kunnen stellen. De waardering van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, volgt hierna.
Nu de verdachte – kort gezegd – zijn eigen visie heeft kunnen geven op het onder 1 ten laste gelegde, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers door de raadsman aan de orde kon worden (en is) gesteld en die verklaringen ook nog eens aan de hand van andere bewijsmiddelen in het dossier op betrouwbaarheid zijn getoetst, is de rechtbank van oordeel dat – alhoewel het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend (waarvoor een goede reden bestaat) – voldoende compensatie is geboden om de betrouwbaarheid van de verklaringen op andere wijze te toetsen. De inbreuk op het ondervragingsrecht leidt dan ook niet tot een schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM, zodat de aangiften zonder de belangen van de verdachte ontoelaatbaar te schenden als bewijs kunnen worden gebezigd.
4.2.2.
Overige bewijsoverwegingen(feiten 1 en 2)
Betrouwbaarheid herkenning (feit 1)
De raadsman heeft de ‘herkenning’ van verdachte door [persoon 1] en [persoon 2] betwist. Hij acht deze niet betrouwbaar, omdat niet door hen is kenbaar gemaakt op basis van welke specifieke, onderscheidende persoonskenmerken zij verdachte herkenden als de dader. De rechtbank gaat niet mee in de betwisting van de betrouwbaarheid door de raadsman, omdat geen sprake is van een latere herkenning waar de situatie als door de raadsman beschreven op ziet,
maar van een vrijwel ogenblikkelijk aanwijzen van de dader. De aangevers zijn immers van de bedreigende situatie weggerend, naar de verbalisanten toe, en hebben een beschrijving gegeven van de dader en de plaats waar hij zich zou moeten bevinden. Direct daarna zijn de aangevers met de verbalisanten naar die plaats gegaan, alwaar verdachte, die voldeed aan het opgegeven signalement, zich bevond en waarop de aangevers onmiddellijk hebben geroepen dat dat de man was. De door de raadsman gebezigde vergelijking met onderzoek van [naam 3] en [naam 4] gaat dan ook niet op.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn stelling dat zou zijn gebleken van twijfel bij de aangevers over het aanwijzen van de dader, omdat het lang zou hebben geduurd voordat hij werd aangehouden en omdat hij een verbalisant hoorde zeggen “is dat hem?” Dat de verbalisant een dergelijke vraag heeft gesteld vindt aansluiting in de verklaring van [persoon 2] . De rechtbank ziet in de door verdachte geschetste omstandigheden geen reden om aan te nemen dat sprake was van enige twijfel bij de aangevers. Dat een van de verbalisanten de aangevers om bevestiging vroeg en die bevestiging is gegeven, sterkt juist het oordeel van de rechtbank dat de juiste persoon is aangewezen en aangehouden.
Kwalificatie van de handelingen van verdachte (feit 1)
Nu het handelen van verdachte niet heeft geleid tot een daadwerkelijk afhandig maken van spullen van de aangevers, maar het bij een poging is gebleven, resteert de vraag of dit als een poging tot diefstal met geweld of als een poging tot afpersing moet worden gekwalificeerd.
De gehanteerde bewoordingen (“geef me”) duiden erop dat verdachte de aangevers wilde dwingen tot afgifte. Bij gebreke van bewijs dat dwingt tot een andere conclusie beschouwt de rechtbank het handelen van verdachte als een poging tot afpersing.
Redelijke vrees (feit 2)
Volgens de raadsman kan het onder 2 ten laste gelegde niet worden bewezen, omdat uit de ten laste gelegde bewoordingen niet blijkt dat verdachte heeft gedreigd met de dood of zware mishandeling en daaruit geen redelijke vrees heeft kunnen ontstaan. De rechtbank volgt dat verweer niet. Niet alleen de geuite (en ten laste gelegde) bewoordingen zijn relevant, maar ook de omstandigheden waaronder die uitingen zijn gedaan. Verdachte heeft de aangevers toegeroepen dat hij hen de volgende dag zal opzoeken, nadat hij hen kort daarvoor mondeling met een mes had bedreigd door zijn handen in zijn zakken te houden en te zeggen “Jullie zijn in gevaar. (…) Ik heb een mes, anders moet ik jullie neersteken.” Bezien in deze context kon de opmerking “ik ben morgen vrij en dan kom ik jullie opzoeken” door de aangevers worden begrepen als bedreiging met ten minste zware mishandeling en bij de aangevers de redelijke vrees doen ontstaan dat verdachte de daad bij het woord zou voegen. Uit de aangiften blijkt ook dat de aangevers erg bang waren.
4.2.3.
Conclusie(feiten 1, 2 en 3)
De rechtbank acht het onder 1, eerste alternatief, ten laste gelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. Voor het overige acht de rechtbank het ten laste gelegde wel bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1, tweede alternatief, ten laste gelegde:
op 24 december 2015 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 03:40 uur, op de openbare weg, te weten de Dam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [persoon 1] en [persoon 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of een of meerdere paspoorten en/of meerdere goederen van zijn gading, toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] ,
  • op [persoon 1] en [persoon 2] is afgelopen en voor hen bleef staan met zijn, verdachtes, handen in zijn zakken en in de Engelse taal heeft gezegd: "Jullie zijn in gevaar." en
  • in de Engelse taal tegen [persoon 1] heeft gezegd: "Geef me alles wat jullie hebben, geef me je geld." en
  • toen [persoon 1] en [persoon 2] aangaven geen geld te hebben: "Je weet dat je in gevaar bent, jullie moeten mij iets geven. Geef je paspoort dan maar. Ik heb een mes, anders moet ik jullie neersteken.";
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 24 december 2015 te Amsterdam [persoon 1] en [persoon 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk [persoon 1] en [persoon 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Morgen sta ik weer buiten en dan zoek ik jullie op";
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 28 december 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [persoon 3] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen toebehorende aan [persoon 3] ,
  • naar [persoon 3] is toegegaan waarna hij, verdachte, tegen [persoon 3] heeft gezegd dat hij mee moest lopen en daarbij een arm om [persoon 3] heeft geslagen om [persoon 3] te begeleiden en vervolgens
  • [persoon 3] is genaderd en zijn hoofd naar [persoon 3] heeft gebracht en tegen [persoon 3] heeft gezegd: "Give me everything in your pockets" en vervolgens
  • [persoon 3] nog meer is genaderd en zijn lichaam heeft groot gemaakt tegenover [persoon 3] en tegen [persoon 3] meermalen heeft gezegd: "I give you 3 seconds to give me all your money. Or else your in trouble" en vervolgens
  • heeft getracht [persoon 3] vast te pakken en vervolgens
  • zijn, verdachtes, hand in zijn broekzak heeft gestoken, waardoor bij [persoon 3] de indruk werd gewekt dat verdachte een wapen wilde pakken, en tegen [persoon 3] heeft gezegd: "Don’t do stupid things or else your in trouble".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelmatige daders

De officier van justitie heeft primair gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. Zij heeft ter onderbouwing verwezen naar de Pro Justitia-rapportage van 7 maart 2016 en het reclasseringsadvies van 29 maart 2016. Door [intstelling] wordt een strakkere structuur geadviseerd ter voorkoming van verdere recidive. De ISD-maatregel biedt de meeste garantie voor recidivebeperking. Dat is in het belang van zowel verdachte als de maatschappij. Indien de ISD-maatregel wordt opgelegd, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft – kort en zakelijk weergegeven – gesteld dat oplegging van een ISD-maatregel in dit geval strijdig is met de totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling en dat het niet zinvol is om verdachte een ISD-maatregel op te leggen, nu verdachte reeds tweemaal eerder een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen, hetgeen niet tot gedragsverandering heeft geleid en telkens resulteerde in kale detentie van lange duur. Volgens de raadsman is bovendien een alternatief voorhanden, te weten hernieuwde plaatsing bij [intstelling] . Hetgeen daarover meer door de raadsman naar voren is gebracht, wordt besproken in de hieronder opgenomen overwegingen.
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie om de ISD-maatregel op te leggen dan wel tot beperking van de duur van de ISD-maatregel door rekening te houden met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft feiten begaan die zijn strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 317 (jo 312) Sr, welke feiten zijn genoemd in artikel 67, lid 1, onder b, van het Wetboek van Strafvordering dan wel waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan die feiten, onder meer op 25 november 2015, 14 maart 2013 en 7 december 2012, onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, die is geëxecuteerd voor de pleegdatum van de onderhavige feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat het gevaar dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking het schriftelijk advies van 29 maart 2016, opgemaakt door de heer Nuyens van GGZ Inforsa, Justitiële Verslavingszorg.
Dat advies houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
[verdachte] werd in 2006 en 2013 veroordeeld tot de ISD-maatregel. (…) [verdachte] is meermalen een drangtraject opgelegd. Gedurende het laatstgenoemde en huidig toezicht is betrokkene veelvuldig gerecidiveerd. In de onderhavige strafzaak heeft hij een locatieverbod geschonden (binnenstad Amsterdam) wat middels een elektronische enkelband is geconstateerd. De onderhavige strafzaken maken bij een bewezenverklaring onderdeel uit van een delictpatroon.
In het kader van zijn laatste ISD-maatregel was hij enige tijd opgenomen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) van Inforsa. Hij werd daarna geplaatst in de woonvoorziening [intstelling] van het Leger des Heils te [plaats] . (…) Er werd bewust gekozen voor een [intstelling] locatie buiten Amsterdam, omdat een verblijf van [verdachte] in Amsterdam delictgedrag en middelengebruik in de hand werkt. Reclassering Inforsa vernam van [intstelling] te [plaats] en van zijn voormalige toezichthouder dat het verblijf van betrokkene daar onbevredigend verliep. [intstelling] constateert [verdachte] niet de structuur te kunnen bieden die hij nodig heeft.
Reclassering Inforsa is van mening dat betrokkene gebaat is bij een verblijf binnen de GGZ-voorziening Beter Leven of een soortgelijke voorziening. De GGZ-voorziening Beter Leven biedt verblijf en begeleiding aan cliënten die kampen met een combinatie van psychiatrische stoornissen, een verstandelijke beperking en verslavingsproblematiek.
[intstelling] bevestigt dat betrokkene drugs gebruikt. Meestal vertrekt betrokkene daarvoor voor enkele dagen naar Amsterdam of een andere stad. [intstelling] en zijn voormalig toezichthouder
vermoeden dat [verdachte] zijn drugsgebruik bagatelliseert. Betrokkene is van mening dat er geen sprake is van verslaving.
[verdachte] heeft in het verleden meerdere delicten gepleegd waarbij een geweldscomponent een rol heeft gespeeld, zoals mishandeling, diefstal met geweld, bedreiging en belediging. Ook zijn er meerdere hulpverleningstrajecten voortijdig, wegens agressief gedrag van betrokkene, beëindigd.
Uit de verkregen informatie van [intstelling] , zijn voormalige toezichthouder en het reclasseringsdossier blijkt dat betrokkene over een geringe intrinsieke motivatie beschikt om te komen tot een gewenste gedragsverandering.
Betrokkene heeft een uitgebreide JD en vertoont een delictpatroon op vermogensdelicten met geweld. Hij is meermalen veroordeeld tot drang- (toezicht) en dwangtrajecten (ISD-maatregel). Ondanks deze justitiële interventies is er geen sprake van blijvende afname van de justitiecontacten en middelengebruik. [verdachte] staat geregistreerd op de lijst Top 600 en de onderhavige strafzaak staat gepland voor een ISD-zitting. Een terugkeer naar [intstelling] is mogelijk maar deze voorziening kan hem niet de zorg bieden die hij nodig heeft. Betrokkene kampt met meerdere problemen; dakloosheid, schulden, ontbreken van zinvolle dagbesteding, drugs- en alcoholverslaving, chronische psychiatrische stoornissen, zwakbegaafdheid en gedragsproblemen. Hij heeft een gebrek aan zelfinzicht, overschat zijn vaardigheden en bagatelliseert zijn problemen. [verdachte] verblijft tijdens zijn huidige detentie op een bijzondere zorg afdeling. In de optiek van Reclassering Inforsa is de ISD-maatregel geïndiceerd. Binnen de beoogde ISD-maatregel kan, als middels een RM, worden getracht om betrokkene toe te leiden naar een GGZ-instelling als Beter Leven.
Inschatting recidiverisico: hoog / gemiddeld.
Risico op onttrekken aan voorwaarden: hoog / gemiddeld.
Risico op letselschade: de kans op recidive in geweldsdelicten is groot.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van 7 maart 2016, opgemaakt door de heer Kruikemeier, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Van de vijf Klinische risicofactoren, die betrekking hebben op het huidige functioneren, zijn er
drie duidelijk aanwezig. (…) Alle vijf de Risicohanteringsfactoren worden gescoord als zijnde sterk verhoogd. (…) De totaalscore op dit risicotaxatie-instrument duidt eveneens op een zeer hoog recidiverisico ten aanzien van gewelddadig gedrag.
In de afgelopen jaren zijn er veelvuldige pogingen gedaan om middels toepassing van diverse maatregelen het recidiverisico omlaag te krijgen. Het meermalen opgelegd hebben gekregen van een ISD-maatregel, reclasseringstoezicht, elektronisch toezicht in de vorm van een enkelband en gebiedsverboden hebben niet kunnen voorkomen dat onderzochte zich schuldig blijft maken aan het plegen van strafbare feiten, voor zover door de rechtbank bewezen verklaard. Ook een langerdurend verblijf bij [intstelling] in een plaats ver van Amsterdam, heeft
niet kunnen voorkomen dat onderzochte zich onttrekt aan het toezicht en afspraken niet nakomt. Het feit dat in het denken over beïnvloedingsmogelijkheden zijn verstandelijke beperking niet of nauwelijks een rol heeft gespeeld, laat staan als vertrekpunt is beschouwd, en het feit dat onderzochte zelfde impact hiervan op zijn functioneren niet inziet, is hier debet aan geweest.
Bij onderzochte is er sprake van een complex beeld met verschillende problemen die op elkaar inwerken: onderzochte heeft een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van misbruik van cocaïne. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van deze stoornissen.
Het is zeer aannemelijk dat onderzochtes mogelijkheden om zijn gedrag te sturen door bovengenoemde verstandelijke beperking, persoonlijkheidsstoornis en mogelijk ook middelengebruik, verminderd zijn geweest. Onderzochte had immers minder intellectuele mogelijkheden, beperktere copingsmechanismes en niet het vermogen om (…) zich voldoende de strafbaarheid van de hem ten laste gelegde feiten te kunnen realiseren. Geadviseerd wordt daarom om onderzochte ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De kans op herhaling van het plegen van vergelijkbare feiten is groot. Het feit dat verdachte – onder meer – geen ziektebesef en -inzicht heeft, geen zicht op zijn sociale beperking heeft en in een woonvoorziening verblijft waarin het ontbreekt aan voldoende intensieve begeleiding en toezicht, maakt de prognose somber. Een doorbreken van dit patroon is noodzakelijk om het huidige recidiverisico te doen verminderen.
Ik adviseer de rechtbank nu een ISD-maatregel op te leggen en te doen uitvoeren in een stelling voor mensen met een verstandelijke beperking, waar men onderzochte aanvankelijk in een gesloten kliniek kan laten verblijven. Een SGL VG-behandelcentrum biedt de mogelijkheden om hem te leren meer controle te krijgen over zijn gedrag en minder afhankelijk te zijn van externe kaders.
De rechtbank neemt de bevindingen van de rapporteurs over, nu deze goed zijn onderbouwd.
Mede gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten en het gebrek aan alternatieven om de maatschappij tegen recidive door verdachte beschermen. Uit de stukken komt immers duidelijk naar voren dat een verblijf bij [intstelling] geen alternatief is waarmee recidive afdoende kan worden voorkomen.
Op basis van het voorgaande en het overigens ter terechtzitting verhandelde stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat het disproportioneel zou zijn verdachte de ISD-maatregel op te leggen omdat dit, gelet op de situatie van verdachte, zou neerkomen op twee jaar kale detentie. De ISD-maatregel strekt volgens de bewoordingen van het tweede lid van artikel 38m Sr zowel tot beveiliging van de maatschappij als tot beëindiging van de recidive door de verdachte. Het gaat hierbij om twee gelijkwaardige doelstellingen. Het karakter van de ISD-maatregel bestaat uit langdurige insluiting en is daarnaast mede gericht op gedragsbeïnvloeding. Dat is bij verdachte niet anders. Gedragsinterventies zullen kunnen plaatsvinden als de verdachte daarvoor hanteerbare aanknopingspunten biedt. De rechtbank merkt daarbij op dat zij kennis heeft genomen van de verklaring van verdachte dat hij geen ISD-maatregel opgelegd wil krijgen. De wil van verdachte is voor de rechtbank niet doorslaggevend. Zij kent grotere betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte de afgelopen jaren, ondanks veelvuldige pogingen tot begeleiding en toezicht, niet in staat is gebleken uit handen van justitie te blijven zonder een dwingend kader als het onderhavige. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte – ondanks zijn initiële weerstand – toch bereid is om zich te laten begeleiden, zeker nu er thans (meer) informatie bekend is over de verstandelijke beperking van verdachte en daaruit lijkt voort te vloeien dat – anders dan voorheen – beter passende behandeling en begeleiding kan worden geboden. Anders dan de verdediging acht de rechtbank oplegging van een ISD-maatregel dan ook niet strijdig met de totstandkomingsgeschiedenis.
Dat reeds tweemaal een ISD-maatregel is opgelegd, staat niet in de weg aan hernieuwde oplegging daarvan. Ook overigens is niet gebleken van redenen om de vordering af te wijzen. De rechtbank zal daarom de officier van justitie volgen.
Bij het bepalen van de duur van de maatregel en het al dan niet daarop in mindering brengen van het voorarrest, zijn de volgende omstandigheden doorslaggevend. Aan verdachte is reeds tweemaal eerder een ISD-maatregel opgelegd, terwijl dit niet tot gedragsverandering heeft geleid. De psycholoog heeft opgemerkt dat een verblijf van twee jaren waarschijnlijk niet voldoende zal zijn om verdachte zodanig te behandelen dat hij daarna zonder een extern kader kan functioneren zonder terug te vallen in drugsgebruik en het plegen van strafbare feiten.
Om die reden acht de rechtbank het van belang dat de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de maximale duur van twee jaren en dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel, teneinde de mogelijkheden van de ISD-maatregel ten volle te kunnen benutten.
De rechtbank ziet niet op voorhand aanleiding om te beslissen tot tussentijdse toetsing ex artikel 38s Sr van de ISD-maatregel. Het staat verdachte vrij om daar op een later moment – via zijn raadsman – om te verzoeken.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 24 december 2015 en 5 januari 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741105-15. De vorderingen betreffen de straf die bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 november 2015 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam is opgelegd. Verdachte is toen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 2 jaren de daarbij gestelde voorwaarden heeft geschonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Verder is gebleken dat verdachte de als bijzondere voorwaarden opgelegde locatieverboden en -geboden meerdere malen heeft overtreden. Echter, nu aan verdachte de ISD-maatregel zal worden opgelegd, is tenuitvoerlegging niet passend. De rechtbank zal de vorderingen daarom afwijzen.

10.Voorlopige hechtenis

De raadsman heeft ter terechtzitting een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. Gelet op hetgeen door de rechtbank is bewezen verklaard en de op te leggen maatregel is opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis niet aan de orde. De ernstige bezwaren zijn onverminderd aanwezig. De gronden blijven bestaan: het recidivegevaar is groot. De rechtbank slaat daarbij in het bijzonder acht op de documentatie en problematiek van verdachte. Daarin ligt eveneens de afwijzing van het schorsingsverzoek besloten. Naar het oordeel van de rechtbank kan de kans op recidive niet voldoende worden beperkt. De persoonlijke belangen van verdachte, in het bijzonder zijn belang om totdat de uitspraak onherroepelijk is geworden in vrijheid te verkeren, weegt niet op tegen het maatschappelijk belang dat de samenleving tegen het gedrag van verdachte wordt beschermd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 45, 57, 285, 312 en 317 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart niet bewezen het onder 1, eerste alternatief, ten laste gelegdeen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezendat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezenwat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1, tweede alternatief, en 2 bewezen verklaarde:
meerdaadse samenloop van poging tot afpersing op de openbare weg en bedreiging met zware mishandeling, telkens meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
poging tot afpersing.
Verklaarthet bewezene strafbaar.
Verklaartverdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Legt opde
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst afde vorderingen tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf, die is opgelegd op 25 november 2015 in de zaak met parketnummer 13/741105-15.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2016.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I – de tenlastelegging
Aan verdachte, [verdachte] , is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 03:40 uur) op de openbare weg, te weten De Dam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meerdere geldsom(men) en/of een of meerdere paspoort(en) en/of een of meerdere goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal is voorafgaan en/of vergezeld en/of gevolgd door geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
  • op voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] is afgelopen en/of voor hen bleef staan met zijn, verdachtes, handen in zijn zakken en/of (in de Engelse taal) heeft gezegd: "Jullie zijn in gevaar.", althans woorden van die aard en/of strekking en/of
  • (vervolgens) (in de Engelse taal) tegen voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft gezegd: "Geef me alles wat jullie hebben, geef me je geld.", althans woorden van die aard en/of strekking en/of
  • (toen voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] aangaven geen geld te hebben) "Je weet dat je in gevaar bent, jullie moeten mij iets geven. Geef je paspoort dan maar. Ik heb een mes, anders moet ik jullie neersteken." althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 24 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 03:40 uur) op de openbare weg, te weten De Dam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich en/of wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 1] en/of [persoon 2] te dwingen tot de afgifte van geldsom(men) en/of een of meerdere paspoort(en) en/of een of meerdere goed(eren) van zijn gading, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of andere dan aan verdachte,
  • op voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] is afgelopen en/of voor hen bleef staan met zijn, verdachtes, handen in zijn zakken en/of (in de Engelse taal) heeft gezegd: "Jullie zijn in gevaar.", althans woorden van die aard en/of strekking en/of
  • (vervolgens) (in de Engelse taal) tegen voornoemde [persoon 1] heeft gezegd: "Geef me alles wat jullie hebben, geef me je geld.", althans woorden van die aard en/of strekking en/of
  • (toen voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] aangaven geen geld te hebben): "Je weet dat je in gevaar bent, jullie moeten mij iets geven. Geef je paspoort dan maar. Ik heb een mes, anders moet ik jullie neersteken." althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

2.

hij op of omstreeks 24 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Morgen sta ik weer buiten en dan zoek ik jullie op", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 3] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goed(eren), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
  • naar voornoemde [persoon 3] is toegegaan waarna hij, verdachte tegen voornoemde [persoon 3] heeft gezegd: "dat hij mee moest lopen", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (daarbij) een arm (een beetje) om voornoemde [persoon 3] heeft geslagen (om voornoemde [persoon 3] te begeleiden) en/of (vervolgens)
  • voornoemde [persoon 3] (op zeer korte afstand) is genaderd en/of (vervolgens) zijn hoofd naar voornoemde [persoon 3] heeft gebracht en/of (daarbij) tegen voornoemde [persoon 3] heeft gezegd: "give me everything in your pockets", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
  • voornoemde [persoon 3] nog meer is genaderd en/of (vervolgens) zijn lichaam heeft groot gemaakt tegenover voornoemde [persoon 3] en/of (daarbij) tegen voornoemde [persoon 3] eenmaal of meermalen heeft gezegd: "I give you 3 seconds to give me all your money. Or else your in trouble", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens)
  • heeft getracht voornoemde [persoon 3] vast te pakken en/of (vervolgens)
  • zijn verdachte's hand in zijn broekzak heeft gestoken (waardoor bij voornoemde [persoon 3] de indruk werd gewekt dat verdachte een wapen wilde pakken) en/of (vervolgens) daarbij tegen voornoemde [persoon 3] heeft gezegd: "Don’t do stupid things or else your in trouble", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.

Voetnoten

1.EHRM 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06 (EHRC 2012/56).
2.EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (EHRC 2016/89).