ECLI:NL:RBAMS:2016:6043

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
13/659144-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het verbranden van een lijk met het oogmerk om de doodsoorzaak te verhullen

Op 26 september 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het verbranden van een lijk met het oogmerk om de doodsoorzaak te verhullen. De zaak kwam voort uit de vermissing van [persoon 1], die onder verdachte omstandigheden was verdwenen. De politie ontving op 1 oktober 2014 een melding van de vermissing, waarna een onderzoek werd gestart. Tijdens het onderzoek werden bloedsporen in de woning van [persoon 1] aangetroffen, en later werden menselijke resten op het terrein van de boerderij gevonden waar [persoon 1] woonde. De verdachte en haar echtgenoot werden als verdachten aangemerkt, en zij gaven aan dat zij het stoffelijk overschot van [persoon 1] hadden weggewerkt.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de moord op [persoon 1], maar dat er wel bewijs was voor het medeplegen van het wegmaken van het stoffelijk overschot. De verdachte had geholpen bij het tillen van het lichaam in een kruiwagen en had bijgedragen aan de verbranding ervan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de moord, maar vond haar schuldig aan het medeplegen van het wegmaken van het stoffelijk overschot. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659144-15 (Promis)
Datum uitspraak: 26 september 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.H.G. Peters en van wat verdachte en haar raadsman mr. J.G. Schmidt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 12 september 2016 – tenlastegelegd dat
ten aanzien van feit 1:
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2014 tot en met 1 oktober 2014 te [plaats] , gemeente [naam] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [persoon 1] opzettelijk en/of met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door met een of meer vuurwapen(s) een of meermalen op voornoemde [persoon 1] te schieten en/of ander (onbekend gebleven) geweld op die [persoon 1] uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] is overleden;
ten aanzien van feit 2:
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2014 tot en met 1 oktober 2014 te [plaats] , gemeente [naam] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [persoon 1] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt en/of vernietigd met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- het stoffelijk overschot van die [persoon 1] (met touw) in een zeil heeft/hebben gewikkeld en/of verpakt en/of (vervolgens)
- het (in zeil gewikkelde/verpakte) stoffelijk overschot van die [persoon 1] in een kruiwagen heeft/hebben getild en/of naar een oven/open vuurplaats (op het erf/achter de woning) heeft/hebben gereden en/of (vervolgens)
- het (in zeil gewikkelde/verpakte) stoffelijk overschot van die [persoon 1] in een oven/open vuurplaats heeft/hebben getild en verbrand.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 1 oktober 2014 heeft de politie een melding ontvangen van de vermissing van [persoon 1] onder verdachte omstandigheden. Er was al enkele dagen geen contact meer met hem te krijgen en de schoonmaakster had in zijn huis bloedsporen gezien. [persoon 1] woonde op een boerderij te [plaats] , en verdachte woonde in een caravan op hetzelfde terrein. Haar toenmalige echtgenoot woonde in een appartement met een eigen opgang, dat zich bevindt in de boerderij.
De politie kreeg van verdachte en haar echtgenoot te horen dat [persoon 1] naar Portugal was vertrokken, een verhaal dat verdachte ook aan de schoonmaakster en twee anderen heeft gedaan.
Bij een zoeking op 2 oktober 2014 zijn diverse bloedsporen in de woning van [persoon 1] gevonden, waarna tot specialistisch onderzoek op het erf van de boerderij is overgegaan. Daarbij zijn menselijke resten gevonden, waarvan is vastgesteld dat deze afkomstig zijn van [persoon 1] . Onder meer is een deel van zijn gebitsprothese gevonden. Vastgesteld is tevens dat het stoffelijk overschot van [persoon 1] is verbrand in een vuurplaats op het erf. Botresten zijn echter ook elders op het terrein teruggevonden.
Het onderzoek wijst uit dat [persoon 1] in zijn wc is beschoten, en waarschijnlijk door deze schoten en mogelijk nog andere om het leven is gekomen. Het schieten in de wc heeft hoogstwaarschijnlijk plaatsgevonden door een vermoedelijk speciaal voor dit doel gemaakte opening in het plafond van de wc, tot welke plaats uitsluitend de woning van de echtgenoot van verdachte toegang biedt.
Verdachte en haar echtgenoot, inmiddels overleden, zijn als verdachten van de moord op [persoon 1] aangemerkt. Zij hebben elkaar aangewezen als dader van de moord en zij hebben toegegeven het stoffelijk overschot te hebben weggemaakt, met dien verstande dat volgens hen beiden de rol van verdachte daarin beperkt is gebleven tot het helpen tillen van het, inmiddels door haar echtgenoot ingepakte, lichaam in een kruiwagen, die haar echtgenoot heeft gebruikt om het lichaam te vervoeren, eerst naar de paardenstal op het erf en later naar de vuurplaats.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte een wezenlijk aandeel heeft gehad in de moord op [persoon 1] en/of in het wegmaken van zijn stoffelijk overschot.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken. Op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, kan niet worden bewezen dat verdachte degene is geweest die [persoon 1] heeft doodgeschoten. Evenmin kan worden bewezen dat zij van tevoren wist wat er ging gebeuren. Weliswaar roept een aantal omstandigheden vragen op, bijvoorbeeld de aanwezigheid van verdachte bij de aanschaf van een aantal opmerkelijke spullen bij de Action zoals touw, motorolie en houtblokken, maar het levert onvoldoende wettig bewijs op om tot een veroordeling voor medeplegen van de moord te kunnen komen.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, waaronder de verklaringen van verdachte en de medeverdachte en de processen-verbaal van bevindingen waarin aan de hand van de camerabeelden wordt omschreven wat zich afspeelt op het erf in de dagen nadat [persoon 1] om het leven is gebracht, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het wegmaken van het stoffelijk overschot van [persoon 1] . Verdachte bekent te hebben geholpen het stoffelijk overschot op een kruiwagen te tillen, met het doel om het lichaam naar de vuurplaats te brengen. Daarnaast is op de beelden te zien dat verdachte een dag na het verbranden van het stoffelijk overschot een aantal keren de vuurplaats inloopt en daar kennelijk opruimingshandelingen verricht. Door de politie zijn op de stortplaats achter de schuur en achter het erf overblijfselen van het lichaam van [persoon 1] aangetroffen. Dit alles bewijst, naar de opvatting van het Openbaar Ministerie, dat verdachte botresten uit de oven heeft gehaald en op de stortplaats heeft gelegd, waarmee verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde feit. Dit feit kan derhalve worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie is de verdediging van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, vanwege gebrek aan bewijs. Uit het dossier blijkt niet van enige betrokkenheid van verdachte bij het om het leven brengen van [persoon 1] , anders dan uit de verklaring van de medeverdachte. Het onderzoek in deze zaak wijst echter in alle opzichten in de richting van de medeverdachte als de dader van de moord en sluit het daderschap van verdachte uit. Evenmin biedt het dossier voldoende basis om verdachte naast de medeverdachte als medepleger van de moord aan te merken.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte dient ook van feit 2 te worden vrijgesproken, nu de bijdrage die verdachte heeft geleverd bij het wegmaken van het stoffelijk overschot van [persoon 1] niet zodanig is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken. Verdachte heeft slechts geholpen bij het in de kruiwagen tillen van het lichaam, maar zij voelde zich daarbij door de medeverdachte zodanig overvallen, dat zij geen andere uitweg zag. Verdachte heeft geen opruimwerkzaamheden na afloop verricht en is daarom hooguit als medeplichtige aan te merken, maar dat is haar niet tenlastegelegd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Verdachte en haar echtgenoot hebben ieder voor zich verklaard dat de ander de dader is geweest. Daar waar de verklaring van verdachte gedetailleerd is en ook in details overeen komt met de feiten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, blijft de verklaring van de medeverdachte aan de oppervlakte en strookt deze op diverse punten juist niet met de feiten zoals die zich uit het onderzoek opdringen. De voorhanden bewijsmiddelen bieden voorts diverse aanwijzingen voor het scenario dat de echtgenoot van verdachte de schutter is geweest, terwijl er geen enkele concrete aanwijzing is dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten.
Geconfronteerd met de voor hem belastende aanwijzingen in het dossier, heeft de echtgenoot van verdachte daarover geen verklaring willen of kunnen geven. Alles in aanmerking nemend kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte de dodelijke schoten heeft gelost.
Dan rest de vraag of kan worden vastgesteld of verdachte met de medeverdachte van tevoren een gezamenlijk plan voor de moord heeft gemaakt en daaraan een zodanige bijdrage heeft geleverd dat zij als medepleger van de moord moet worden gezien.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt om die conclusie te rechtvaardigen.
Dat leidt ertoe dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
4.4.2
Het oordeel over het onder 2 tenlastegelegde.
Op grond van de bewijsmiddelen -die in bijlage I zijn vervat- is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte als medepleger heeft geholpen het stoffelijk overschot van [persoon 1] weg te maken.
Daarvoor zijn redengevend de verklaringen die zowel verdachte als haar echtgenoot hebben afgelegd over de gebeurtenissen op 28 en 29 september 2014. Zij hebben beiden verklaard wat er met het stoffelijk overschot van [persoon 1] is gebeurd nadat hij was doodgeschoten. Eerst heeft de echtgenoot van verdachte het lichaam ingepakt, daarna is het door hen beiden op een kruiwagen getild, heeft de echtgenoot van verdachte de kruiwagen met het lichaam naar een paardenstal gebracht, waarna hij de volgende dag het lichaam heeft verbrand. Ook uit de forensische rapportages leidt de rechtbank af dat [persoon 1] reeds was overleden op het moment waarop de echtgenoot van verdachte zijn lichaam is gaan inpakken.
De echtgenoot van verdachte heeft veel gedetailleerder dan hier weergegeven, verklaard wat hij allemaal met het stoffelijk overschot heeft gedaan. Ter terechtzitting heeft verdachte te kennen gegeven dat zij hiervan volledig op de hoogte was. Het aandeel van verdachte bestond volgens hen beiden uit het helpen het ingepakte stoffelijk overschot van [persoon 1] op de kruiwagen te tillen.
De rechtbank heeft geen bewijs aangetroffen waaruit kan volgen dat verdachte meer heeft gedaan dan dat. Weliswaar blijkt uit de camerabeelden dat verdachte een dag na het verbranden van het stoffelijk overschot de vuurplaats is ingelopen, maar dat zij daar, zoals de officier van justitie stelt, opruimingswerk heeft verricht, blijkt niet en kan ook niet uit ander bewijsmateriaal worden afgeleid.
Uit de ter zitting van 12 september 2016 afgelegde verklaring van verdachte is op te maken dat het voor haar duidelijk was dat haar hulp nodig was ten behoeve van het kunnen wegmaken van het stoffelijk overschot van [persoon 1] , om zo (de oorzaak van) diens dood te verhullen.
Verdachte heeft welbewust gehoor gegeven aan het verzoek van haar echtgenoot, terwijl zij dat ook had kunnen weigeren. Uit de verklaringen van verdachte en haar echtgenoot blijkt voorts dat deze hulp noodzakelijk was voor de verdere uitvoering van het wegmaken van het stoffelijk overschot. Het ingepakte lichaam moest immers het huis uit, uiteindelijk naar de vuurplaats en, zolang het nog niet kon worden verbrand (die dag stond de wind ongunstig), tijdelijk in de paardenstal. Verdachte wist dat. Om het lichaam daar te krijgen wilde haar echtgenoot een kruiwagen gebruiken. Alleen met hulp van verdachte lukte het dit plan uit te voeren. Dat haar echtgenoot later heeft gepocht dat hij het wel alleen af kon, doet niet ter zake.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat verdachte zich onder druk gesteld heeft gevoeld toen haar werd gevraagd te helpen bij het tillen in de kruiwagen. Dat acht de rechtbank niet aannemelijk. Dat is namelijk niet te rijmen met de omstandigheid dat verdachte nog betrekkelijk lang en tegenover verschillende personen gedetailleerd heeft volgehouden dat [persoon 1] naar Portugal was vertrokken en zij, toen de politie nog op het erf aan het zoeken was, naar hun heeft geroepen dat ‘ [persoon 1] toch nooit gevonden zou worden’.
De bijdrage van verdachte was dus wezenlijk en van een zodanig gewicht dat zij niet medeplichtig was aan, maar medepleger is van het wegmaken van het stoffelijk overschot, met betrekking waartoe zij uitvoeringshandelingen heeft verricht. Dat haar feitelijke bijdrage zich heeft beperkt tot het tillen van het lichaam, staat niet in de weg aan de bewezenverklaring van de overige tenlastegelegde handelingen, nu duidelijk is dat verdachte ook bekend was met die overige handelingen, verricht door haar echtgenoot, die haar als medepleger tevens zijn toe te rekenen, ook door haar hiervoor omschreven verheling van de waarheid. De rechtbank stelt dat het samenstel van feiten aantoont dat de opzet van de verdachte was gericht op die samenwerking.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 27 september 2014 tot en met 1 oktober 2014 te [plaats] gemeente [naam] , tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [persoon 1] heeft verborgen en weggevoerd en weggemaakt en vernietigd met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, hierin bestaande dat verdachte en/of haar mededader:
- het stoffelijk overschot van die [persoon 1] met touw in een zeil heeft/hebben gewikkeld
en verpakt en vervolgens
- het in zeil verpakte stoffelijk overschot van die [persoon 1] in een kruiwagen heeft/hebben getild en naar een open vuurplaats op het erf heeft/hebben gereden en vervolgens
- het in zeil verpakte stoffelijk overschot van die [persoon 1] in een open vuurplaats heeft/hebben getild en verbrand.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder feit 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een deels voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk dient te worden gesteld met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Hiertoe is van belang dat het terugkeren naar detentie voor verdachte niet van toegevoegde waarde zal zijn en er bovendien in strafmatigende zin rekening mee dient te worden gehouden dat verdachte zich bij haar handelen onder druk gezet voelde door de medeverdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, geconfronteerd met de gewelddadige dood van [persoon 1] , ervoor gekozen haar echtgenoot te helpen met het laten verdwijnen van het stoffelijk overschot.
Daartoe heeft zij het levenloze lichaam van [persoon 1] , door haar echtgenoot in een zeil gewikkeld, in een kruiwagen helpen tillen, zodat haar echtgenoot het kon wegvoeren naar een vuurplaats om het te verbranden. De verdachte deed dit om ervoor te zorgen dat het stoffelijk overschot van het slachtoffer nooit meer teruggevonden zou worden en dat zijn dood en de oorzaak daarvan niet bekend zouden worden.
Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor (het stoffelijk overschot van) [persoon 1] . Daarnaast heeft zij eraan bijgedragen dat de nabestaanden van het slachtoffer in onzekerheid en angst hebben geleefd over het lot van hun dierbare. Zij heeft ook in de dagen na de verdwijning van [persoon 1] tegenover politie en nabestaanden gedetailleerd volgehouden dat [persoon 1] naar Portugal was vertrokken, terwijl zij wist wat er werkelijk gebeurd was. Door bij te dragen aan de verbranding van het stoffelijk overschot, heeft verdachte de nabestaanden bovendien de mogelijkheid van een waardig afscheid van het slachtoffer ontnomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hierop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf laat de rechtbank zich niet leiden door de omstandigheid dat verdachte thans op vrije voeten is en dat terugkeer naar detentie voor haar niet van nut zou zijn, zoals de raadsman heeft aangevoerd. Wel geldt dat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Hiertoe acht de rechtbank het volgende redengevend. Allereerst heeft te gelden dat de bijdrage van verdachte, hoe wezenlijk ook, feitelijk slechts op een beperkt deel van de uitvoeringshandelingen betrekking heeft. Verdachte is niet degene geweest die het slachtoffer heeft ingepakt, naar de vuurplaats heeft gereden en uiteindelijk heeft verbrand.
Daarnaast is nog het volgende van belang.
De rechtbank is zich bewust van de impact die het handelen van verdachte heeft gehad op het leven van de nabestaanden van het slachtoffer en van het verdriet dat zij erdoor hebben moeten doorstaan, welk verdriet nog steeds voortduurt. De rechtbank heeft zich echter ook te richten naar de wet en rekening te houden met het gegeven dat de wetgever een relatief beperkte maximumstraf heeft verbonden aan dit delict, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Dit gegeven komt ook tot uitdrukking in de straffen die in andere zaken voor soortgelijke delict zijn opgelegd.
Dit alles leidt ertoe dat aan verdachte een lagere gevangenisstraf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 151 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van het een lijk verbranden met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M Wieland, voorzitter,
mrs. D.J. Cohen Tervaert en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Sodderland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2016.