ECLI:NL:RBAMS:2016:5732

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
KG ZA 16-633
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in verband met vermeende koopovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen drie eiseressen, waaronder Lite B.V., en een gedaagde partij. De eiseressen, die elk 33,3% van de aandelen in DV&P Onroerend Goed B.V. bezitten, vorderden de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagde was gelegd op hun aandelen. De gedaagde had een vordering ingesteld op basis van een vermeende koopovereenkomst voor de aandelen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het bestaan van deze overeenkomst volstrekt onaannemelijk was. De rechter concludeerde dat de vordering die aan het beslag ten grondslag lag summierlijk ondeugdelijk was, en heeft het beslag opgeheven. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en overeenstemming bij het sluiten van koopovereenkomsten, vooral in situaties waar meerdere partijen betrokken zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/609089 / KG ZA 16-633 AB/BB
Vonnis in kort geding van 29 juli 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LITE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3],
gevestigd te [plaats] ,
eiseressen bij dagvaarding van 8 juli 2016,
advocaten mr. C.T. Hemmink en mr. J.A. Tuinman te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. J.C. Langeveld en mr. W.J.W. Engelhart te Utrecht.
Eiseressen zullen hierna ook wel afzonderlijk [eiseres 1] , Lite B.V. en [eiseres 3] worden genoemd. Gedaagde zal hierna worden aangeduid als [gedaagde] .

1.De procedure

Ter terechtzitting van 21 juli 2016 hebben eiseressen gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van eiseressen: [naam 1] (van [eiseres 1] ), [naam 2] (van Lite B.V.), [naam 3] (van [eiseres 3] ) en [naam 4] (voormalig accountant van DV&P Onroerend Goed B.V.) met mr. Hemmink en mr. Tuinman;
aan de zijde van [gedaagde] : [gedaagde] met mr. Langeveld en mr. Engelhart.

2.De feiten

2.1.
Eiseressen houden ieder 33,3% van de aandelen in DV&P Onroerend Goed B.V. (hierna: DV&P B.V.), dat eigenaresse is van de onroerende zaak gelegen aan de [straat] te [plaats] (hierna: het pand).
2.2.
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zijn bestuurder en enig aandeelhouder van respectievelijk [eiseres 1] , Lite B.V. en [eiseres 3] [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zijn als partners verbonden aan het advocatenkantoor De Vos & Partners. De Vos & Partners is één van de huurders in het pand.
2.3.
[gedaagde] houdt zich onder andere bezig met het ontwikkelen van onroerend goed en projectontwikkeling.
2.4.
Begin 2015 hebben eiseressen het plan opgevat de door hen gehouden aandelen in DV&P B.V. te verkopen. Zij hadden daartoe op hoofdlijnen op 2 april 2015 overeenstemming bereikt met Ivy Group B.V. (hierna: Ivy). Ivy heeft deze overeenkomst op 30 november 2015 ontbonden, omdat zij niet tijdig zekerheid had verkregen over de realiseerbaarheid van de herontwikkeling van het pand.
2.5.
Medio januari 2016 is in een informeel gesprek tussen [naam 2] en [gedaagde] , die buren van elkaar zijn, de verkoop van de aandelen in DV&P B.V. aan de orde geweest. [gedaagde] heeft kort daarop aan [naam 2] te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn in koop door [gedaagde] van de aandelen in DV&P B.V.
2.6.
Op 29 januari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [gedaagde] .
2.7.
Naar aanleiding van dat gesprek heeft [gedaagde] in een e-mail van 2 februari 2016 aan eiseressen het volgende geschreven:
‘In navolging op ons gesprek vorige week vrijdag, resumeer ik hierbij de basis uitgangspunten van het voorstel mijnerzijds:
1.Overname alle aandelen van DV&P Onroerend Goed BV op 1 september 2016
2.Koopsom alle aandelen € 11.000.000 k.k.
3.De BV heeft geen schulden en bezittingen m.u.v. het pand aan de [straat]
4.Latentie VPB blijft in de BV en koper neemt die dus “over”, koopsom is inclusief deze latentie
Om bovenstaand bod (zonder bijzondere voorbehouden) gestand te kunnen doen, vraag ik een exclusiviteitsperiode van 3 maanden, waarin ik o.a. de volgende vraagstukken wil onderzoeken:
a)fiscaliteit (BTW, overdrachtsbelasting en VPB)
b)gemeentelijke vergunningen en bijbehorende voorwaarden
c)Financiering van de aankoop en ontwikkeling’
2.8.
Op 16 maart 2016 hebben [naam 2] , [naam 1] en [naam 4] (de voormalig accountant van DV&P B.V.) een gesprek gehad met een andere geïnteresseerde koper, waarbij deze potentiële koper een bod van € 11.500.000,00 voor de aandelen heeft gedaan. Op diezelfde dag hebben dezelfde personen ook nog een gesprek met [gedaagde] gevoerd.
2.9.
Bij e-mail van 17 maart 2016 heeft [gedaagde] aan [naam 4] (en eiseressen) het volgende geschreven:
‘Conform hetgeen wij gisteren bespraken, doe ik u hierbij mijn voorstel / bieding gestand. Wij bespraken:
1.Overname alle aandelen BV, levering op 1 september 2016
2. Koopsom€ 11.500.000 k.k.
Bovenstaande wordt gestand gedaan onder de gebruikelijke voorwaarden en garanties.
Koper heeft een exclusiviteitsperiode tot 1 april 2016 om publiekrechtelijke, fiscale en financiële voorbehouden uit te sluiten, zoals in de onderstaande mail d.d. 2 feb j.l. verwoord.
Na een positieve uitkomst van deze onderzoeken, zullen partijen direct aanvangen met het opstellen van de koopakte; paralel hieraan kunnen het administratieve due diligence (boeken BV, huurovereenkomsten, en eventueel andere rechten en plichten) worden uitgevoerd.
Ervan uitgaande u hiermee een passend voorstel te hebben gedaan.’
2.10.
Bij e-mail van 11 april 2016 heeft [gedaagde] aan [naam 4] (en eiseressen het volgende geschreven:
‘Met referte aan diverse gesprekken, waarbij in het bijzonder het gesprek d.d. 16 maart 2016, het volgende: Uit monde van de heer [naam 1] is het (tegen)voorstel gedaan om alle aandelen in de o.g. BV over te nemen voor een bedrag ter grootte van € 11.500.000,-/ Mijn reactie daarop, evenzo verwoord in onderstaande mail(e-mail van 17 maart 2016, zoals weergegeven onder 2.9, vzr.)
, was dat dit onherroepelijk door mij geaccepteerd kan worden, indien de laatste punten van mijn onderzoek conveniërend afgerond zijn. Qua planning, gaf ik aan nog ca. twee weken nodig te hebben, inmiddels is deze periodeverstreken en is zijn de onderzoeken afgerond. Hierbij kan ik u bevestigen dat ik nu in gelegenheid om toteen onherroepelijke koopte komen voor wat betreft de aandelen en bijbehorende zaken, zoals in onderstaande mail verwoord.
Resumerend:
Overname alle aandelen BV, levering op 1 september 2016
Koopsom € 11.500.000 k.k.
Koper heeft geen voorbehouden, partijen vangen direct aanvangen met het opstellen van de koopakte (mrt daarin vermeld de gebruikelijke voorwaarden en garanties); paralel hieraan kan het administratieve due diligence (boeken BV, huurovereenkomsten, en eventueel andere rechten en plichten) worden uitgevoerd. Dit onderzoek is expliciet geen ontbindende voorwaarde en betreft slechts een bevestiging van hetgeen besproken en aangeboden is.
Ervan uitgaande u hiermee een passend voorstel te hebben gedaan.’
2.11.
Op 14 april 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseressen en Ivy, die bij haar ontbinding van de overeenkomst in november 2015 te kennen had gegeven ervan uit te gaan in 2016 nog met een nieuw bod te kunnen komen. Ivy heeft daarop een bod gedaan dat overeenkomt met hetgeen [gedaagde] in haar e-mail van 11 april 2016 had omschreven.
2.12.
Op 19 april 2016 heeft [naam 2] namens eiseressen aan [gedaagde] laten weten dat zij het bod van Ivy hebben geaccepteerd.
2.13.
Na daartoe verkregen verlof heeft [gedaagde] op 26 april 2016 conservatoir beslag tot levering gelegd op alle door eiseressen gehouden aandelen in DV&P B.V.
2.14.
Op 10 mei 2016 is [gedaagde] jegens eiseressen een bodemprocedure gestart waarin zij primair nakoming van de koopovereenkomst vordert en subsidiair schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad. In reconventie hebben eiseressen schadevergoeding van [gedaagde] gevorderd.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen samengevat:
I. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de ten laste van eiseressen gelegde conservatoire beslagen op te heffen, dan wel dat de voorzieningenrechter deze beslagen opheft;
II. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de opheffing door een deurwaarder in te laten schrijven in het aandeelhoudersregister van DV&P B.V.;
III. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om een afschrift van het vonnis over te leggen en daarvan melding te maken bij een verzoek tot het verlenen van verlof om ten laste van eiseressen beslag te mogen leggen;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een conservatoir beslag kan onder meer worden opgeheven indien summierlijk blijkt dat de vordering (of: het recht) ter verzekering waarvan het is gelegd ondeugdelijk is.
4.2.
De vordering tot nakoming, waarvoor beslag is gelegd, is gebaseerd op de stelling dat partijen een overeenkomst hebben gesloten, waarbij eiseressen de aandelen DV&P B.V. voor € 11.500.000,00 aan [gedaagde] hebben verkocht.
4.3.
Die overeenkomst zou tot stand zijn gekomen doordat [gedaagde] in de hiervoor onder 2.9. weergegeven e-mail van 17 maart 2016 een tijdens de onder 2.8. genoemde bespreking van 16 maart 2016 door de aandeelhouders gedaan aanbod om alle aandelen voor € 11.500.000,00 over te nemen, heeft geaccepteerd.
4.4.
Het aanbod zou zijn gedaan door [naam 1] met de woorden ‘als je
€ 11.500.000,00 biedt dan ben je mijn man’, of woorden van gelijke strekking.
Het is hoogst onwaarschijnlijk dat [gedaagde] in rechte zal kunnen doen vaststellen dat [naam 1] deze uitspraak inderdaad heeft gedaan, aangezien de drie overige deelnemers aan het gesprek dat betwisten. Ook als er echter van wordt uitgegaan dat [naam 1] dit zo heeft gezegd, dan kon [gedaagde] dat redelijkerwijs niet opvatten als een aanbod tot verkoop van alle aandelen. In de eerste plaats was [naam 3] er niet bij en zijn geen omstandigheden gesteld die meebrengen dat [gedaagde] niettemin erop mocht vertrouwen dat dit aanbod ook namens hem werd gedaan. In de tweede plaats was het van meet af aan de bedoeling dat [naam 2] (een deel van) zijn aandelen zou houden en mee zou doen in de ontwikkeling van het pand. Op basis van de enkele uitspraak van [naam 1] mocht [gedaagde] er dan ook niet zonder meer vanuit gaan dat nu ook [naam 2] zijn aandelen wilde verkopen.
4.5.
Dat [gedaagde] de uitspraak van [naam 1] zelf ook niet als aanbod heeft opgevat blijkt wel uit zijn e-mail van 17 maart 2016. Die e-mail begint en eindigt als een (passend) voorstel van [gedaagde] . Van een aanbod van de kant van eiseressen, laat staan van het aanvaarden daarvan, is daarin geen sprake. Eiseressen hoefden er dan ook redelijkerwijs niet op bedacht te zijn dat [gedaagde] met deze e-mail een voorstel van hun kant beoogde te accepteren. Het voorgaande wordt niet anders doordat [gedaagde] een en ander in zijn e-mail van 11 april 2016 alsnog in de door hem gewenste zin trachtte te reconstrueren. Overigens eindigde ook die e-mail weer met de zin ‘Ervan uitgaande u hiermee een passend voorstel te hebben gedaan.’
4.6.
De slotsom is dat de door [gedaagde] gestelde overeenkomst volstrekt onaannemelijk is en dat de vordering die aan het beslag ten grondslag is gelegd dus summierlijk ondeugdelijk is. Het beslag zal dan ook worden opgeheven. Met dit vonnis zullen eiseressen de opheffing in het aandeelhoudersregister kunnen doen inschrijven. De gevorderde dwangsom wordt gematigd.
4.7.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten tot heden aan de zijde van eiseressen begroot op:
  • € 77,75 aan dagvaardingskosten,
  • € 619,00 aan griffierecht en
  • € 816,00 aan salaris advocaat.
[gedaagde] wordt tevens veroordeeld in de nakosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 26 april 2016 door [gedaagde] ten laste van eiseressen gelegde conservatoire beslag tot levering,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om een afschrift van dit vonnis over te leggen en daarvan melding te maken bij een verzoek tot het verlenen van verlof om ten laste van eiseressen voor hetzelfde geschil beslag te mogen leggen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ieder van eiseressen van een dwangsom van € 10.000,00 indien zij niet aan de onder 5.2 vermelde veroordeling voldoet,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van eiseressen begroot op € 1.512,75, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 131,00 voor nasalaris te vermeerderen met € 68,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: BPWB