ECLI:NL:RBAMS:2016:5719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
C/13/583768 / HA ZA 15-306
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in civiele procedure met internationale elementen

In deze civiele procedure, aangespannen door eiser [eiser] tegen gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], heeft de rechtbank Amsterdam op 7 september 2016 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vordering van eiser tot schadevergoeding van € 3.858.411,00, voortvloeiend uit een vermeende onrechtmatige daad door de gedaagden, die als beleidsbepalers van Carigna Investments N.V. zouden hebben gefaald in hun contractuele verplichtingen. De rechtbank heeft in het vonnis geoordeeld over de ontvankelijkheid van gedaagde in zijn tweede incident tot onbevoegdverklaring, dat na de conclusie van antwoord is opgeworpen. De rechtbank overweegt dat de oproeping van gedaagde correct is geschied volgens artikel 5 EEX-Vo, aangezien het schadebrengende feit zich in Amsterdam heeft voorgedaan, waar eiser ten tijde van de oproeping woonachtig was. De rechtbank heeft de uitspraak aangehouden totdat er een uitspraak is gedaan in een parallelle procedure in Ierland, waarbij de bevoegdheid van de Ierse rechter moet worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de latere verhuizing van eiser geen invloed heeft op de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam. De zaak is verwezen naar de parkeerrol voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/583768 / HA ZA 15-306
Vonnis van 7 september 2016 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.J. Bos te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde,
advocaat mr. R.M.T. van den Bosch te Rotterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1.) respectievelijk [gedaagden tezamen] (gedaagden tezamen) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2016;
  • de tweede incidentele conclusie houdende een exceptie van onbevoegdheid;
  • de akte van [eiser] , met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 augustus 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert samengevat – voor recht te verklaren dat [gedaagden tezamen] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en veroordeling tot betaling van € 3.858.411,00 vermeerderd met rente vanaf 5 februari 1999 en kosten. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagden tezamen] als beleidsbepalers van Carigna Investments N.V., h.o.d.n. Chequepoint Netherlands, (hierna: Carigna) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat die vennootschap haar contractuele verplichting tot naleving van een aan [eiser] verleend voorkeursrecht niet is nagekomen, de daardoor bij [eiser] ontstane schade in weerwil van een daartoe strekkende veroordeling niet heeft vergoed en de executie van het betreffende vonnis door [eiser] onmogelijk heeft gemaakt.
2.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.In het tweede incident tot onbevoegdverklaring

3.1.
[gedaagde sub 1] vordert (wederom) dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de werkelijke kosten van de procedure. [gedaagde sub 1] legt hieraan ten grondslag dat zich na het vonnis van 13 januari 2016, waarin de rechtbank haar bevoegdheid heeft aangenomen, twee nieuwe feiten hebben voorgedaan, die tot gevolg hebben dat de rechtbank alsnog niet bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen, te weten:
a. [eiser] heeft in de procedure in Ierland het tegen hem verleende verstek gezuiverd door op 1 juni 2016 een zogenaamde
Notice of Motionin te dienen, waarin aangekondigd wordt dat hij vernietiging zal vragen van de eerder bij verstek gewezen beslissingen van 8 december 2014 en 9 juli 2015.
b. [eiser] is inmiddels gepensioneerd en woonachtig in [woonplaats] . Daarmee is de eerder in de dagvaarding genoemde grond voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, te weten dat het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan in Nederland (art. 5 aanhef en onder 3 EEX-Verordening) komen te vervallen.
3.2.
[eiser] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het tweede incident tot onbevoegdverklaring

4.1.
Allereerst wordt beoordeeld of [gedaagde sub 1] , gezien het bepaalde in artikel 128 lid 3 Rv. (concentratie van verweer) kan worden ontvangen in zijn tweede, na de conclusie van antwoord van 1 juni 2016 opgeworpen bevoegdheidsincident. [gedaagde sub 1] heeft in dit verband aangevoerd dat de twee onder 3.1 a. en b. weergegeven feiten eerst zijn opgekomen na 1 juni 2016, hetgeen [eiser] gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank overweegt dat de pensionering en (eventuele) verhuizing van [eiser] voor de beoordeling van haar bevoegdheid niet relevant zijn. De oproeping van [gedaagde sub 1] bij de rechtbank Amsterdam is blijkens de inleidende dagvaarding overeenkomstig artikel 5 lid 3 van de EEX-verordening geschied voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, te weten Amsterdam, waar [eiser] ten tijde van de oproeping woonachtig was. Daarmee is de bevoegdheid van deze rechtbank gegeven; een latere verhuizing kan op de beoordeling van de op genoemde bepaling gebaseerde bevoegdheid redelijkerwijs niet van invloed zijn. De vraag of de eventuele verhuizing al vóór 1 juni 2016 bij [gedaagde sub 1] bekend was, behoeft bij deze stand van zaken geen beantwoording.
4.2.
Vervolgens is aan de orde de vraag of het gegeven, dat [eiser] op 4 mei 2016 (voorwaardelijk) is verschenen in de Ierse procedure, door indiening van een
Memorandum of Conditional Appearance(waarin de bevoegdheid van de Ierse rechter wordt betwist), een hernieuwd beroep op de litispendentiebepaling van artikel 27 EEX-verordening (oud) kan dragen. [gedaagde sub 1] was al vanaf de indiening bij de Ierse rechter op 4 mei 2016 ervan op de hoogte dat [eiser] een herroepingsprocedure zou beginnen, evenals Mr. Van den Bosch, zoals blijkt uit zijn uitstelverzoek van 24 mei 2016 in de onderhavige procedure. Nu de conclusie van antwoord in de onderhavige procedure dateert van 1 juni 2016 kan [gedaagde sub 1] niet worden ontvangen in het tweede bevoegdheidsincident, aldus [eiser] .
4.3.
De rechtbank overweegt dat art. 27 (oud) EEX-Verordening ambtshalve moet worden toegepast. In een uitspraak van het Hof van Justitie van 6 december 1994 (NJ 1995, 659) is uitgemaakt dat een vordering die ertoe strekt te doen verklaren dat de verweerder aansprakelijk is voor een bepaalde schade en hem uit dien hoofde tot betaling van schadevergoeding te veroordelen, in de zin van de litispendentiebepaling op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde voorwerp betreft als een vordering van dezelfde verweerder, die ertoe strekt te doen verklaren dat hij niet aansprakelijk is voor die schade. Het gegeven dat er in een andere lidstaat tussen dezelfde partijen een eerdere procedure aanhangig is betreffende hetzelfde onderwerp en berustend op dezelfde oorzaak, heeft tot gevolg dat het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Dat [gedaagde sub 1] het beroep op onbevoegdheid mogelijk al vóór of bij zijn conclusie van antwoord had kunnen doen, of dat de rechtbank eerder (voordat [eiser] zich in de Ierse procedure had gesteld) heeft geoordeeld dat zij bevoegd is, is voor de beoordeling van de bevoegdheid thans dan ook minder relevant.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de uitspraak in de onderhavige zaak (inclusief de eventuele kostenveroordeling in dit incident) zal aanhouden totdat de meest gerede partij bij akte de uitspraak in het geding brengt die gewezen zal worden in de Ierse procedure. Indien de bevoegdheid van de Ierse rechter vaststaat, zal de rechtbank Amsterdam zich in beginsel onbevoegd verklaren (artikel 27 lid 2 (oud) EEX-Verordening). In het andere geval zal de rechtbank Amsterdam de vordering van [eiser] inhoudelijk beoordelen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident en in de hoofdzaak:
  • verwijst de zaak naar de parkeerrol van 5 april 2017 voor akte aan de zijde van de meest gerede partij voor het in het geding brengen van de nog te wijzen uitspraak betreffende de bevoegdheid in de Ierse procedure;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016. [1]

Voetnoten

1.type: NCHB