ECLI:NL:RBAMS:2016:5711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
13/684365-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en vernieling met psychische problematiek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte op 7 september 2016 veroordeeld voor poging doodslag en vernieling. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 18 juli 2015 te Amsterdam, waarbij verdachte zijn vrouw, [persoon 1], met een mes verwondde. Tijdens de zitting op 24 augustus 2016 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en de verdediging door raadsman mr. R.A. Korver. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten tijde van het delict leed aan een ernstige psychische stoornis, wat zijn handelen beïnvloedde. De rechtbank heeft de poging moord niet bewezen verklaard, maar wel de poging doodslag, waarbij het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte is sterk verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van één jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij, [persoon 2], toegewezen, die schade heeft geleden door de vernieling van zijn auto. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de gebruikte messen gelast en de beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van de maatschappij en de behandeling van verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684365-15
Datum uitspraak: 7 september 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Korver, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [persoon 1] met een of meer mes(sen), althans met een of meer (scherp(e) en/of puntig(e)) voorwerp(en) een of (meer)ma(a)l(en) in de rug en/of in de borst en/of in de buik en/of in de milt en/of in de lever en/of in de hand(en) en/of in de vinger(s) en/of in het gezicht en/of elders in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of een of meer stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt naar, althans in de richting van de keel en/of de hals van voornoemde [persoon 1] ;
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (merk Opel, type Corsa, kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door op die auto te springen en/of op het dak van die auto te staan en/of vanaf het dak van die
auto op de motorkap van die auto te springen/te lopen;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Partiële vrijspraak van de onder 1. ten laste gelegde poging moord
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van voorbedachte rade. Verdacht dient dan ook te worden vrijgesproken van de onder 1. ten laste gelegde poging moord.
Bewezenverklaring van de onder 1. ten laste gelegde poging doodslag
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder 1. ten laste gelegde poging doodslag, in de zin van voorwaardelijk opzet, wettig en overtuigend is bewezen. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer, zou kunnen intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Verdachte heeft met een mes meermalen gestoken in onder meer de rug, de borst en de buik van het slachtoffer, waarbij onder meer de milt en de lever zijn geraakt. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat zich in de romp van het menselijk lichaam vitale lichaamsonderdelen bevinden. Deze handelingen zijn dan ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat geconcludeerd kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. De rechtbank acht het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat niet is betwist dat verdachte op de auto is gesprongen en daaroverheen heeft gelopen. Voorts acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat door zulke gedragingen schade aan een auto kan ontstaan, omdat daarmee de aanmerkelijke kans in het leven wordt geroepen dat bijvoorbeeld deuken of krassen in de auto ontstaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde. Nu verdachte in een black-out verkeerde, kan het bestanddeel ‘opzettelijk en wederrechtelijk’ niet worden bewezen, hetgeen een vereiste is voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde vernieling. Bovendien kan geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet, omdat verdachte daarvoor zou moeten hebben beseft welk gevolg het over de auto heen lopen zou kunnen hebben, aldus de raadsman.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Weliswaar stelt de raadsman dat verdachte in een black-out verkeerde en zich niets meer kan herinneren van hetgeen buiten de woning heeft plaatsgevonden, maar dit standpunt mist feitelijke grondslag. Zo heeft verdachte ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij naar buiten is gegaan, dat daar mensen waren en dat hij over de auto heen is gegleden. Derhalve was wel degelijk sprake van enig bewustzijn bij verdachte ten tijde van het onder 2. ten laste gelegde. De rechtbank acht de ten laste gelegde vernieling bewezen in de zin van voorwaardelijk opzet, nu verdachte door op de auto te springen en eroverheen te lopen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij deze auto zou beschadigen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 18 juli 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [persoon 1] met messen meermalen in de rug en in de borst en in de buik en in de milt en in de lever en in de handen en in de vingers en in het gezicht heeft gestoken en/of gesneden en stekende en snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de keel en de hals van voornoemde [persoon 1] ;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 18 juli 2015 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Opel, type Corsa, kenteken [kenteken 1] , toebehorende aan [persoon 2] , heeft beschadigd door op die auto te springen en op het dak van die auto te staan en vanaf het dak van die auto op de motorkap van die auto te springen/te lopen;

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitiarapportage (psychiatrisch onderzoek), opgesteld door drs. E.J. de Lange, psychiater, onder supervisie van drs. M.A. Westerborg, psychiater, van 13 oktober 2015. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende beschreven.
Bij verdachte is sprake van een psychotisch beeld, in ieder geval sinds januari 2015. In diagnostische zin is minstens sprake van een waanstoornis met als inhoud de overtuiging dat hij dood zal gaan. Zijn lichamelijke belevingen zijn echter dermate oninvoelbaar en dus bizar, dat diagnostisch moet worden gedacht aan de paranoïde vorm van schizofrenie. Daarnaast is er sprake van een lichte depressie bij verdachte omdat hij ieder toekomstperspectief mist. Dit hangt samen met de inhoud van zijn waanideeën. Verdachte was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde paranoïde psychotisch, waarbij hij in het bijzonder zijn paranoïde wanen projecteerde op het slachtoffer. Zijn gedrag werd bepaald door het psychotisch toestandsbeeld. Verdachte reageerde met heftige agressie waarin hij zichzelf niet kon weerhouden van zijn handelingen. Verdachte heeft in zijn verhaal aangegeven dat hij tijdens het ten laste gelegde zich even afvroeg wat hij deed. Uit zijn verhaal blijkt echter ook dat hij op dat moment niet overeenkomstig dit besef kon handelen: zijn psychotische overtuiging bepaalde in sterke mate zijn gedrag. Om die reden adviseren rapporteurs de rechtbank verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitiarapportage (psychologisch onderzoek), opgesteld door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog, van 14 oktober 2015. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende beschreven.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een waanstoornis, waarbij sprake is van een waanbeleving omtrent het feit dat hij ernstig ziek is en binnenkort doodgaat. Er is tevens sprake van verhoogde achterdocht, een verstoorde lichaamsbeleving en de verstoorde overtuiging dat anderen kunnen zien dat hij ernstig ziek zou zijn. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van voornoemde verstoorde realiteitsbeleving, in de vorm van een floride waan. Tijdens het eten confronteerde zijn vriendin hem met het feit dat hij geestelijk ziek was. Verdachte was niet in staat om dit in te zien omdat hij psychotisch was en de werkelijkheid op een oncorrigeerbare wijze verstoord waarnam, namelijk conform zijn waan. Zijn vriendin kwam daarmee, naar zijn beleving, in het kamp van de ontkenners, zoals de medische wereld. Het krenkte hem dat zijn vrouw zo dacht en hij ontstak in woede. Zijn handelen lijkt niet geheel bepaald te worden door zijn waanstoornis. Alhoewel hij emotioneel instabiel was en leefde in een irreële veronderstelling ten aanzien van zijn lichamelijke gezondheid, reageerde hij wel op hetgeen zijn vriendin zei, maar lijkt hij erg te hebben overgereageerd, als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek. Bovendien heeft zijn middelengebruik (joint en whisky) waarschijnlijk nog extra ontremmend op zijn gedrag gewerkt. Verdachte moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde in te kunnen zien. Hij kan echter niet in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig bovengenoemd inzicht geheel in vrijheid te kunnen bepalen, gezien zijn oncorrigeerbare beleving van de werkelijkheid en de instabiele emotionele toestand waarin verdachte verkeerde. Het lijkt hem echter niet geheel te hebben ontbroken aan sturing over zijn gedrag. De rechtbank wordt geadviseerd om verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitiarapportage (triple onderzoek (aanvullend onderzoek)), opgesteld door drs. E.J. de Lange, psychiater, onder supervisie van drs. M.A. Westerborg, psychiater, mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog, en D.A. de Ruiter, forensisch milieuonderzoeker. In deze rapportage, die moet worden gelezen in aanvulling op eerder genoemde rapportages, is voor zover van belang, het volgende te lezen.
Er komen uit het aanvullend onderzoek en het milieuonderzoek geen feiten of argumenten naar voren die aanleiding geven tot andere differentiaal diagnostische beschouwingen, noch andere forensisch psychiatrische beschouwingen, noch een ander interventieadvies. De conclusies van de vorige psychiatrische en psychologische onderzoeken worden door onderzoekers nog steeds gedeeld. Onderzoekers zijn tot dezelfde diagnostische conclusies gekomen en dit geldt ook ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid, de kans op herhaling en het advies. Opnieuw werd geconstateerd dat het gedrag in grote mate werd beïnvloed door de geconstateerde psychische problematiek, maar dat er nog wel sprake is geweest van enige sturing, daar het besef van de realiteit in brede zin niet geheel afwezig was en hij zich nog bewust was van de situatie, zij het in zeer beperkte mate. De conclusies en inhoud van de antwoorden van de vorige rapportages (psychiatrisch onderzoek d.d. 13 oktober 2015; psychologisch onderzoek d.d. 14 oktober 2015) worden nog steeds gedeeld en er is consensus. Het verschil in diagnostische kwalificatie tussen de psychiater en de psycholoog verdient in een later stadium (tijdens de behandeling) nadere precisering, maar heeft voor de beantwoording van de gestelde vragen geen relevante gevolgen. Verdachte is een man met een ernstig psychotische stoornis. De psychiater en de psycholoog zijn van mening dat de psychose bij verdachte reeds langdurig aanwezig is en los staat van zijn middelengebruik. Er was bij verdachte geen sprake van een black-out. Verdachte geeft zelf wel aan dat hij een “black-out” kreeg toen hij buiten achter zijn vrouw aanrende. Echter, hij kan zich goed herinneren dat hij rondjes om een auto liep om bij haar te komen. Dit sluit de aanwezigheid van een “black-out” op dat moment uit, omdat iemand met een black-out zich achteraf niet meer kan herinneren wat er gebeurd is (een black-out is feitelijk synoniem aan een totale bewustzijnsvernauwing). Bij verdachte was nog een bepaalde mate van bewustzijn aanwezig, anders zou hij geen herinneringen meer hebben aan dat moment.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het de deskundigen, die de voornoemde rapportages hebben opgesteld, ontbreekt aan specifieke deskundigheid ten aanzien van de inname van een cocktail aan medicamenten en de gevolgen daarvan, waardoor de rapporten niet onpartijdig, althans deskundig genoeg zijn. Het onderzoek ter terechtzitting moet dan ook worden aangehouden, dan wel worden heropend, om alsnog een contra-expertise te laten verrichten. Nu dit verzoek eerder is gedaan, en telkens door de rechtbank is afgewezen, is bovendien niet voldaan aan het vereiste van het EHRM dat de verdediging een ‘proper and adequate opportunity’ is gegeven de rapportages te bekritiseren, waardoor het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM is geschonden.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt. Dat het de deskundigen ontbreekt aan specifieke deskundigheid ten aanzien van de inname van een cocktail aan medicamenten en de gevolgen daarvan staat niet ter discussie, nu deze deskundigen geen farmacologen zijn. Die omstandigheid maakt echter niet dat de deskundigen niet de vereiste deskundigheid hebben op hun eigen, gedragskundige, expertisegebied, laat staan dat dit betekent dat zij niet onpartijdig zouden zijn. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan hun deskundigheid of onpartijdigheid.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdediging wel degelijk een ‘proper and adequate opportunity’ is geboden de rapportages te bekritiseren en dat de verdediging hier bovendien gebruik van heeft gemaakt. Zo is de raadsman, nadat de dubbelrapportage in oktober 2015 was opgemaakt, in de gelegenheid gesteld schriftelijk vragen te stellen aan de deskundigen, hetgeen hij bij brief van 5 januari 2016 heeft gedaan. Tevens zijn aan deze vragenlijst van 45 vragen op de terechtzitting van 10 maart 2016 op verzoek van de raadsman nog twee vragen toegevoegd. De deskundigen zijn op al deze vragen uitgebreid ingegaan in de triple-rapportage van 11 april 2016. Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting van 24 augustus 2016 vragen kunnen stellen aan de psycholoog R.A. Sterk.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het feit niet aan hem kan worden toegerekend. De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat de cocktail van geneesmiddelen die verdachte tot zich zou hebben genomen, in combinatie met de genuttigde alcohol en drugs, bij hem het laatste restje wilsvermogen hebben weggenomen, waardoor verdachte wel degelijk volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn geweest. De raadsman heeft hiertoe stukken aan de rechtbank doen toekomen die zien op de medicatie die verdachte kreeg voorgeschreven door zijn behandelend arts en welke medicamenten zijn afgehaald bij de apotheek. De rechtbank merkt op dat door verschillende deskundigen is vastgesteld dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in grote mate werd beïnvloed door de geconstateerde psychische problematiek, maar dat nog wel sprake is geweest van enige sturing, nu het besef van de realiteit in brede zin niet geheel afwezig was en hij zich, zij het in zeer beperkte mate, nog bewust was van de situatie. Blijkens de voornoemde rapporten stond de psychose, die al langdurig bij verdachte aanwezig was, los van zijn middelengebruik.
Ook indien uit wordt gegaan van de juistheid van de hypothese van de raadsman dat de inname van drank, drugs en/of geneesmiddelen in aanloop naar het ten laste gelegde van invloed kan zijn geweest op het laatste restje wilsvermogen waarover verdachte blijkens voornoemde rapporten beschikte, kan dat niet leiden tot de conclusie dat verdachte niet strafbaar is zoals bepaald in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Uit voornoemde rapporten volgt immers dat de ziekelijke stoornis van verdachte er niet toe heeft geleid dat het ten laste gelegde hem in het geheel niet kan worden toegerekend, nu hem ondanks zijn psychose nog enige sturing restte. Om die reden ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen teneinde nader te laten rapporteren over de mogelijke invloed van medicatie, in combinatie met alcohol en drugs, op de wilsvrijheid van verdachte. Bovendien kan niet meer worden vastgesteld welke medicijnen verdachte in welke hoeveelheid en op welk tijdstip zou hebben ingenomen, en hoeveel alcohol en drugs hij precies heeft gebruikt, zodat de resultaten van een eventuele contra-expertise slechts zuiver hypothetisch van aard zouden zijn.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het recht op een eerlijk proces niet is geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1. en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest en dat verdachte tevens ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde de maatregel tot tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. Voorts heeft de officier gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de officier van justitie ten aanzien van het beslag gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen kleding kan worden teruggegeven, dat de onder het slachtoffer [persoon 1] in beslag genomen kleding dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende en dat de in beslag genomen messen verbeurd dienen te worden verklaard.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juli 2016. Hieruit blijkt dat verdachte zich weliswaar eerder heeft schuldig gemaakt aan enkele strafbare feiten, maar deze zijn in 2008 of eerder gepleegd en van een geheel andere aard dan de onderhavige tenlastelegging.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 18 juli 2015 zat [persoon 1] (het slachtoffer) op de bank te eten met haar man [verdachte] (de verdachte). Verdachte verkeerde op dat moment al enkele maanden in de waan dat hij lichamelijk ziek was en dat hij binnenkort zou komen te overlijden aan de gevolgen van kanker en aids. Toen het slachtoffer zei dat verdachte niet ziek was, maar dat het tussen zijn oren zat, kreeg verdachte een impulsdoorbraak en ontstak hij in woede. Tijdens deze uitbarsting stak hij, mede onder invloed van de psychose waarin hij verkeerde, het slachtoffer met een vleesmes op meerdere plekken van haar lichaam. Het slachtoffer trachtte in angst voor haar leven weg te komen uit de woning en heeft geprobeerd de steken zoveel mogelijk af te weren met haar handen. Uiteindelijk lukte het haar om te ontsnappen door naar buiten te rennen. Verdachte kwam achter haar aan, ditmaal met een broodmes, en maakte op straat stekende bewegingen richting haar hals. Verdachte is zelfs op een auto gesprongen om maar in de buurt van het slachtoffer te komen. Enkel het moedige ingrijpen van omstanders en buurtbewoners heeft de aanval van verdachte kunnen stoppen.
Wat verdachte heeft gedaan, acht de rechtbank zeer ernstig. Niet alleen gaat het om een verschrikkelijk misdrijf, namelijk een poging iemand van het leven te beroven, bovendien betrof het slachtoffer zijn eigen vrouw, tevens de moeder van hun zoontje. Het feit heeft op haar begrijpelijkerwijs een enorme impact gehad, zoals zij ook heeft verwoord in de verklaring die zij ter terechtzitting van 24 augustus 2016 heeft uitgesproken. Daaruit is gebleken dat zij niet alleen lichamelijk last heeft van haar verwondingen, maar dat vooral sprake is van emotionele schade: alles dat haar ook maar enigszins doet herinneren aan het feit of aan verdachte roept angst en flashbacks op. Zij ondervindt veel hulp en steun van haar beste vrienden die haar na het feit hebben opgevangen.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de gebeurtenissen zich niet alleen in de huiselijke sfeer, maar ook op straat voor het oog van omstanders en buurtbewoners hebben afgespeeld. Ook op hen heeft dit voorval diepe indruk gemaakt, zoals ook blijkt uit diverse getuigenverklaringen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan vernieling van een auto. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft deze vernieling, hoe vervelend dit feit ook is voor de eigenaar van de auto, een ondergeschikte rol gespeeld.
Uit de rapporten van de deskundigen blijkt dat verdachte ten tijde van het onder 1. bewezen geachte delict sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, een conclusie die de rechtbank heeft overgenomen.
In het psychiatrisch onderzoek van oktober 2015 is voorts nog het volgende beschreven.
Verdachte dient in eerste instantie klinisch te worden behandeld. Er zal sprake moeten zijn van een hoger beveiligingsniveau dan kan worden geboden in een klinisch psychiatrische setting, met hoge zorgintensiteit. Het beveiligingsniveau zal zeker de komende jaren moeten worden gegarandeerd. De kans dat verdachte namelijk binnen een jaar zal herstellen is klein door gebrek aan probleembesef en/of –inzicht en hij zal eerst moeten worden gemotiveerd voor behandeling.
In het psychologisch onderzoek van oktober 2015 is het volgende beschreven.
Er is een verband geconstateerd tussen de gediagnosticeerde psychische problematiek en het ten laste gelegde. Tezamen met het feit dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek, wordt de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief als hoog ingeschat. Centraal in deze verhoogde kans op herhaling staat de waanstoornis, waarin zijn waan, zijn verhoogde achterdocht en zijn verstoorde zelfbeleving een bepalende rol spelen. Gestructureerde risicotaxatie wijst eveneens op een hoge kans op herhaling. Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is behandeling geïndiceerd. De waanstoornis dient medicamenteus behandeld te worden, waarbij opgemerkt dient te worden dat wanen soms hardnekkig en moeilijk te behandelen zijn. Voorts dient verdachte psycho-educatie te krijgen ten aanzien van zijn beperkte draagkracht teneinde een volgende decompensatie te voorkomen. De problematiek is ernstig en ambulante behandeling is niet toereikend. Een klinische setting is geïndiceerd, waarbij er voldoende beheersmogelijkheden dienen te zijn wanneer verdachte agressief dreigt te worden. Gedacht wordt aan een forensisch psychiatrische kliniek (FPK).
In het triple onderzoek van april 2016 is nog het volgende beschreven.
Het toestandsbeeld van verdachte is verslechterd ten opzichte van oktober 2015. Verdachte is stelliger dan ooit voor wat betreft zijn somatische waan en zijn overtuiging te zullen overlijden. Paranoïde en somatische wanen zijn nog volop aanwezig. Daarnaast imponeert hij nu somberder met een passieve doodswens en is de impulscontrole verminderd. De diagnose eenmalige depressieve stoornis, licht van ernst moet dan ook worden bijgesteld naar depressieve stoornis. matig van ernst. Deze verslechtering wordt mogelijk enerzijds veroorzaakt door de voortdurende detentie, en anderzijds door het feit dat hij gestopt is met de inname van medicatie (antipsychotica). Er is thans sprake van een ernstig psychotisch beeld, waarbij verdachte niet alleen overtuigd is dat hij dood zal gaan aan een ernstige lichamelijke ziekte, maar hij is ook paranoïde. Vanuit zijn paranoïde belevingen is hij onvoorspelbaar in zijn gedrag en impulsief. Verdachte ervaart de buitenwereld als vijandig, en door deze houding weigert hij onder meer antipsychotische medicatie en is hij ook boos op artsen en nog steeds op zijn ex-vrouw (het slachtoffer). De kans dat hij medicatie vrijwillig zal innemen is uitermate klein tot afwezig. Het recidiverisico moet op korte termijn dan ook als hoog worden ingeschat. Verdachte zal voor langere tijd (rapporteurs schatten langer dan een jaar) intensief moeten worden behandeld in een klinische setting met een gemiddeld tot hoog beveiligingsniveau.
Psycholoog R.A. Sterk heeft ter zitting nog toegelicht dat het recidiverisico niet alleen betrekking heeft op het slachtoffer, maar meer in algemene zin op personen, bijvoorbeeld werkzaam in een medische setting, die de opvatting van verdachte over zijn fysieke gezondheidstoestand tegenspreken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het onder 1. bewezen geachte feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat het feit in sterke mate was ingegeven door deze ziekelijke stoornis van verdachte. Behandeling voor dit ziektebeeld is dringend nodig en dient, nu de waan zich in de afgelopen periode heeft verhard, zo snel mogelijk aan te vangen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan doorgaans wordt opgelegd voor een poging doodslag en een na te noemen maatregel op te leggen, teneinde de behandeling van verdachte zo snel mogelijk te laten beginnen. Dat acht de rechtbank zowel in het belang van verdachte, als ook in het belang de veiligheid van het slachtoffer en de algemene veiligheid van personen
De rechtbank acht ten aanzien van de onder 1. en 2. bewezen geachte feiten op grond van alle feiten en omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van één jaar passend en geboden. Daarnaast zal voor het onder 1. bewezen geachte feit na te noemen maatregel worden opgelegd.
De rechtbank merkt op dat de door de raadsman bepleite oplegging van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde is, nu verdachte door de rechtbank niet volledig, maar sterk verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat een dergelijke maatregel zich ook niet verhoudt met het noodzakelijke beveiligingsniveau, zoals ook blijkt uit de rapporten van de deskundigen.
Resteert de vraag welke maatregel passend en geboden is. Ondanks dat de deskundigen niet afwijzend staan tegenover oplegging van TBS met dwangverpleging, hebben zij geadviseerd TBS met voorwaarden op te leggen. Verdachte zou dan moeten worden ingesteld op medicatie en bovendien moeten instemmen met de (nog nader op te stellen) voorwaarden, gericht op intensieve behandeling, gedurende langere tijd, in een klinische setting met een hoog beveiligingsniveau. De rechtbank merkt op dat TBS met voorwaarden alleen aan de orde is bij personen die niet te gevaarlijk zijn, een niet te ernstig misdrijf hebben begaan en een betrouwbare bereidheid tot medewerking tonen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aan geen van deze criteria voldoet, hetgeen in essentie ook valt af te leiden uit de rapporten van de deskundigen. Verdachte ervaart de buitenwereld als vijandig en door deze houding weigert hij onder meer antipsychotische medicatie en is hij boos op artsen en nog steeds op zijn ex-vrouw (het slachtoffer). De kans op recidive wordt dan ook als hoog ingeschat. Gelet op het onder 1. bewezen verklaarde en zijn stoornis beoordeelt de rechtbank verdachte zonder behandeling als zeer gevaarlijk en het feit als zeer ernstig. Ten aanzien van de bereidheid tot medewerking overweegt de rechtbank als volgt. Het ontbreekt verdachte aan enig probleembesef en –inzicht en uit de rapporten, noch uit zijn verklaring ter terechtzitting is gebleken van enige bereidheid tot medewerking aan een behandeling. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte zich vrijwillig zal houden aan de door de deskundigen noodzakelijk geachte voorwaarden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij een TBS met voorwaarden de veiligheid van personen, het slachtoffer in het bijzonder, en de maatschappij in het algemeen onvoldoende is gewaarborgd. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank een TBS met voorwaarden niet geschikt en toereikend en de rechtbank legt het advies van de deskundigen op dit punt dan ook naast zich neer.
Voorts rapporteren de deskundigen, hetgeen door de rechtbank wordt onderschreven, dat de TBS-maatregel met dwangverpleging de maatschappij de meeste bescherming biedt en tevens de meest optimale mogelijkheden biedt voor behandeling. Dit acht de rechtbank van groot belang, nu de kans op recidive zonder behandeling als hoog wordt ingeschat. De rechtbank acht het in het geval van verdachte niet wenselijk dat een maximumduur aan de maatregel verbonden is. Voor de behandeling van de problematiek van verdachte moet de tijd genomen kunnen worden die nodig is en vervolgstappen in het kader van verlofmogelijkheden en een gefaseerde resocialisatie moeten steeds pas in gang worden gezet als verdachte daar aan toe is. Weliswaar wordt de TBS-maatregel met dwangverpleging beschouwd als een ultimum remedium, maar gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, het hoge recidivegevaar, de noodzaak van een langdurige klinische behandeling en het belang dat verdachte zich niet zal onttrekken aan behandeling, is de rechtbank van oordeel dat TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd.
Terbeschikkingstelling
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien het bewezen geachte feit 1. een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38 e van het Wetboek van Strafecht stelt de rechtbank vast dat het onder 1. bewezen geachte feit een misdrijf betreft, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaar.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: het vleesmes (5015773) en het broodmes (5020663), die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1. bewezen geachte is begaan.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 981,92 aan materiële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 981,92 betwist, nu de benadeelde partij, nadat de schade is ontstaan, zijn auto heeft verkocht en de schade niet heeft laten repareren, zodat derhalve niet vaststaat wat het schadebedrag is.
De rechtbank stelt vast dat ten gevolge van het onder 2. bewezen verklaarde schade is ontstaan aan de auto, hetgeen door de raadsman niet is betwist. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in algemene zin heeft te gelden dat niets een benadeelde partij verplicht tot het laten herstellen van enige toegebrachte schade. Nu vast is komen te staan dat schade is toegebracht en deze schade, gelet op het door de benadeelde partij ingebrachte schaderapport van 19 augustus 2015, op geld waardeerbaar is, zal de vordering van de benadeelde partij worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 981,92 (negenhonderd-en-eenentachtig euro en twee-en-negentig eurocent) zal worden toegewezen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2. bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 981,92 (negenhonderd-en-eenentachtig euro en twee-en-negentig eurocent).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33a, 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 56, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder 1. ten laste gelegde poging moord niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1. ten laste gelegde poging doodslag en het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. en 2. bewezen verklaarde:
De voortgezette handeling van poging tot doodslag
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelastdat verdachte
ter beschikking gesteldzal worden en beveelt dat hij
van overheidswege verpleegdzal worden.
Verklaart verbeurd:
1
STK Mes
(5015773) vleesmes
1
STK Mes K1:Chroomkl.
(5020663)
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte], van:
1
STK Broek K1:blauw
PME
(5015681)
1
STK Trui K1tgris
HEMA
(5015692)
1
STK Ondergoed K1:groen
(5015697)
1
STK Sok
PUMA
(5015698)
1
STK Riem
(5015703)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
1
STK Ondergoed K1:blauw
(5015806)
1
STK Broek
H&M
(5015808)
1
STK Blouse Kl: rood/blauw
CLOCKHOUSE
(5015810)
1
STK Shirt K1:zwart
H&M
(5015811)
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [persoon 2] , wonende op het adres [adres, te plaats] toe tot een bedrag van € 981,92 (negenhonderd-en-eenentachtig euro en twee-en-negentig eurocent) aan materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 2] , te betalen de som van € 981,92 (negenhonderd-en-eenentachtig euro en twee-en-negentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 19 (negentien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. W.A. van Benthem en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 september 2016.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.