ECLI:NL:RBAMS:2016:5710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
13.751.505-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over de uitleg van de termen 'rechterlijke beslissing' en 'rechterlijke autoriteit' in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2016 een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Ministerie van Justitie van Litouwen. De rechtbank heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de termen 'rechterlijke beslissing' en 'rechterlijke autoriteit' zoals bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De zaak betreft een vordering tot overlevering van een persoon die in Litouwen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar en zes maanden voor zware mishandeling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en heeft de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie op de gestelde prejudiciële vragen, aangezien deze antwoorden noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de inhoudelijke verweren tegen de overlevering. De rechtbank heeft de zaak heropend en verzocht om toepassing van de prejudiciële spoedprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.505-16
RK nummer: 16/4560
Datum uitspraak: 2 september 2016
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 juni 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op een niet vermelde dag in augustus 2013 door
the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum] 1974,
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 augustus 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. M.F.P.M. Brogtrop, advocaat te Bergen op Zoom, en door een tolk in de Russische taal. De raadsman heeft inhoudelijk verweer gevoerd tegen de overlevering en heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van de artikelen 11 en 12 OLW.
Op de zitting van 25 augustus 2016 heeft de rechtbank:
- besloten om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) over de uitleg van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ;
- meegedeeld dat dit opschorting van de beslistermijn van artikel 22 OLW meebrengt met ingang van 25 augustus 2016;
- daartoe het onderzoek onderbroken voor onbepaalde tijd;
- meegedeeld dat zij een tussenuitspraak zal wijzen op een nog vast te stellen datum en tijdstip, waarvan partijen van tevoren per e-mail op de hoogte zullen worden gebracht;
- meegedeeld dat zij vanwege de prejudiciële vragen nog niet toekomt aan de beoordeling van de verweren.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn - met dien verstande dat zijn naam ten onrechte in de Litouwse schrijfwijze is weergegeven en dat hij eigenlijk [opgeëiste persoon] heet - en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 13 februari 2012 van het
Jonava Region District Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren, elf maanden en vijf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Kort gezegd gaat het om twee gevallen van zware mishandeling. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage I aan deze uitspraak gehecht.

4.Prejudiciële vragen

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft de relevante regelgeving opgenomen in de aan deze tussenuitspraak gehechte bijlage II.
Het EAB is uitgevaardigd door
the Ministry of Justice of the Republic of Lithuaniaen strekt – onder meer – tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Het EAB is ondertekend door de Minister van Justitie.
Op 18 mei 2004 heeft het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie een kennisgeving van Litouwen ontvangen. Deze kennisgeving houdt onder meer het volgende in: [1]
Declarations and notifications by the Republic of Lithuania, pursuant to the Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between the Member States of the European Union.
Article 6(3):
Article 6(1):
(…)
For the purposes of execution of a sentence of imprisonment the issuing authority is:
Ministry of Justice
(…)
Op 6 februari 2014 heeft het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie een gewijzigde kennisgeving van Litouwen ontvangen. Deze gewijzigde kennisgeving houdt onder meer het volgende in: [2]
Notification of the Republic of Lithuania according the Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European Arrest Warrant and the surrender procedures between Member States (2002/584/JHA)
The Republic of Lithuania presents you the modified notification of Lithuania pursuant to the provisions of the Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between the Member states of the European Union, under Article 6(3):
Article 6(1)
(…)
For the purpose of execution of a sentence of imprisonment the issuing authorities are:
Kaunas County Court
A. Mickevičiaus str. 18
LT-44312 Kaunas
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Klaipėda County Court
Herkaus Manto str. 26
LT-92131 Klaipėda
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Panevėžys County Court
Elektros str. 9
LT-35175 Panevėžys
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Šiauliai County Court
Dvaro str. 83
LT-76299 Šiauliai
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Vilnius County Court
Gedimino ave. 40/1
LT-01501 Vilnius
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Nu het EAB is uitgevaardigd vóór de ontvangst van deze gewijzigde kennisgeving, gaat de rechtbank ervan uit dat deze gewijzigde kennisgeving niet de stand van het Litouwse recht weergeeft zoals dat gold ten tijde van de uitvaardiging van het onderhavige EAB en dat de gewijzigde kennisgeving geen gevolgen heeft voor een voordien uitgevaardigd EAB.
Het
Evaluation Report on the Fourth Round of Mutual Evaluations “The Practical Application of the European Arrest Warrant and Corresponding Surrender Procedures between Member States”: Report on Lithuaniahoudt over de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een EAB onder meer het volgende in: [3]
[p. 9-10]
3.1.
THE DECISION TO ISSUE
The prerequisite for issuing an EAW is the existence of a domestic arrest warrant (in prosecution cases) or a final sentence or detention order (in conviction cases).
(…)
In conviction matters (…) the court responsible for the execution of the sentence, or the Prison Department in cases where the person concerned has absconded after the custodial sentence has been handed down or while serving his sentence, can apply for an EAW to be issued by the MOJ (…).
The MOJ will then proceed to issue an EAW after examination of all relevant documents and ascertainment that valid grounds for the issuance of an EAW exist.
In both cases, rather than providing for the application of a measure of proportionality, the Code of Criminal Procedure prescribes that all steps and actions according to the law must be taken to ensure the investigation and prosecution of criminal matters, as the decision to issue is subject to strict statutory requirements.
[p. 30]
7.2
CONCLUSIONS IN RESPECT OF LITHUANIA'S ACTIVITIES AS AN ISSUING
MEMBER STATE
7.2.1.
Issues
7.2.1.1. The MOJ is not a judicial authority
Pursuant to Article 6(3) of the FD, in conjunction with Article 6(1) of the FD, Lithuania notified the Council General Secretariat that in matters relating to convictions the MOJ was the issuing authority. Under Article 6(1), however, the issuing authority must be a judicial authority. The Lithuanian authorities recognised that EAWs should be issued by judicial authorities, and that the MOJ could not be considered a judicial authority. In particular, in cases where the EAW is initiated by the Prison Department, and hence no judicial authority at all is involved in the process, this situation is in clear contradiction with the FD(…).
The expert team was, however, informed by the MOJ of plans to allow the courts to issue EAWs directly in the future. The team would very much welcome such an initiative.
[p. 37]
8 RECOMMENDATIONS
8.1
RECOMMENDATIONS TO LITHUANIA
Recommendation 1 ─ That Lithuania, in the light notably of Article 6(1) of the FD, should reconsider its legal system by entrusting a judicial authority with the power to issue EAWs in conviction matters. The initiative by Lithuania to allow the courts to issue EAWs in the future should be welcomed (see 7.2.1.1.).
Litouwen heeft als volgt op deze aanbeveling gereageerd: [4]
Recommendation 1 ─ That Lithuania, in the light notably of Article 6(1) of the FD, should reconsider its legal system by entrusting a judicial authority with the power to issue EAWs in conviction matters. The initiative by Lithuania to allow the courts to issue EAWs in the future should be welcomed (see 7.2.1.1.).
Under consideration. Although there are no practical problems faced so far as regards the MOJ as the present Lithuanian issuing authority in conviction matters, the question on entrusting judicial authorities with the power to issue EAWs is expected to be put forward to political level by the end of the year.
Uit de gewijzigde kennisgeving leidt de rechtbank af dat Litouwen uiteindelijk gevolg heeft gegeven aan aanbeveling 1.
In de zaak van de heer [persoon] heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 16 augustus 2016 prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. [5] In die zaak is het EAB uitgevaardigd door
the Swedish National Police Boarden is de vraag gerezen of deze autoriteit een ‘rechterlijke autoriteit’ is in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en of het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB een ‘rechterlijke beslissing’ is in de zin van artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De tussenuitspraak van 16 augustus 2016 is aan deze tussenuitspraak gehecht als bijlage III.
In de onderhavige zaak ziet de rechtbank zich ambtshalve geconfronteerd met de vergelijkbare vraag of
the Ministry of Justice of the Republic of Lithuaniaeen ‘rechterlijke autoriteit’ is in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en of het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB een ‘rechterlijke beslissing’ is in de zin van artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Hoewel de problematiek vergelijkbaar is met die van de zaak [persoon] , vertoont de onderhavige zaak toch een bijzondere dimensie die naar het oordeel van de rechtbank separate prejudiciële vragen rechtvaardigt. Het EAB in de onderhavige zaak is immers uitgevaardigd door een politieke ambtsdrager als vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie.
Nu de prejudiciële vragen in de zaak [persoon] al aanhangig zijn bij het Hof van Justitie, de rechtbank in die zaak om behandeling via de spoedprocedure heeft verzocht en de rechtbank het wenselijk acht dat beide zaken, zo mogelijk, tegelijkertijd en met spoed worden behandeld, heeft de rechtbank – en anders dan in die zaak – ervan afgezien om in de onderhavige zaak de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid te stellen om nadere informatie te verschaffen over de procedure rond de uitvaardiging van EAB’s ter tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
4.2
Onderbouwing prejudiciële vragen
De rechtbank verwijst voor de context van de bepalingen, de doelstellingen van Kaderbesluit 2002/584/JBZ en de mogelijke interpretaties van de uitdrukkingen ‘rechterlijke beslissing’ en ‘rechterlijke autoriteit’ (niet-autonoom of autonoom) naar hetgeen zij daarover in de tussenuitspraak in de zaak van de heer [persoon] heeft overwogen.
Toegespitst op het onderhavige geval voegt de rechtbank aan die overwegingen nog het volgende toe.
Context van de bepalingen
De toelichting bij het Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees arrestatiebevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (hierna: het Voorstel) hield onder meer het volgende in: [6]
4. the procedure for executing the European arrest warrant is primarily judicial. The political phase inherent in the extradition procedure is abolished. Accordingly, the administrative redress phase following the political decision is also abolished. The removal of these two procedural levels should considerably improve the effectiveness and speed of the mechanism.
Doelstellingen van Kaderbesluit 2002/584/JBZ
Zoals volgt uit de overwegingen 5 en 6 van de preambule bij Kaderbesluit 2002/584/JBZ beoogt dit kaderbesluit het systeem van uitlevering tussen staten te vervangen door een systeem van overlevering tussen ‘rechterlijke autoriteiten’ op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning.
Bij uitlevering gaat om de verhouding tussen soevereine staten waarbij het al dan niet verlenen van medewerking niet alleen een juridische, maar ook een politieke dimensie heeft. Om die reden hebben politieke ambtsdragers, zoals Ministers van Justitie, een rol bij de beslissing om een uitleveringsverzoek in te dienen en bij de beslissing over de inwilliging van een uitleveringsverzoek. [7]
Op grond van overweging 9 van de preambule in samenhang met overwegingen 5 en 6 van de preambule zou men Kaderbesluit 2002/584/JBZ zo kunnen uitleggen, dat het beoogt de rol van zulke politieke ambtsdragers bij de beslissing over de uitvaardiging en tenuitvoerlegging van EAB’s uit te sluiten. [8] Hun – eventuele – rol (zie artikel 7 Kaderbesluit 2002/584/JBZ) dient beperkt te blijven tot het verlenen van praktische en administratieve bijstand. [9]
Niet-autonome begrippen?
Gelet op de toelichting bij het Voorstel en op de overwegingen 5, 6 en 9 van de preambule rechtvaardigt de omstandigheid dat Kaderbesluit 2002/584/JBZ anders dan het Voorstel geen definitie van het begrip ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ bevat niet zonder meer de conclusie dat Kaderbesluit 2002/584/JBZ de aanwijzing van een Ministerie van Justitie als ‘rechterlijke autoriteit’ toelaat.
Ook als sprake is van niet-autonome begrippen, zou men, gelet op de toelichting bij het Voorstel en de overwegingen 5, 6 en 9, de aanwijzing van een Ministerie van Justitie als ‘rechterlijk autoriteit’ kunnen aanmerken als strijdig met – in elk geval – één van de essentialia van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit echter niet buiten elke twijfel.
Autonome begrippen?
Als sprake is van autonome begrippen van Unierecht, kan uit de hiervoor gememoreerde totstandkomingsgeschiedenis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat dit kaderbesluit de aanwijzing van een Ministerie van Justitie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit toelaat. De toelichting bij het Voorstel en overwegingen 5, 6 en 9 van de preambule lijken eerder de gevolgtrekking toe te laten, dat zo een autoriteit niet een ‘rechterlijke autoriteit’ in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ kan zijn.
Relevant zou kunnen zijn de omstandigheid dat het EAB berust op een veroordeling door
the Jonava Region District Court, dat aan het EAB dus een ‘rechterlijke beslissing’ in de zin van artikel 8, eerste lid aanhef en onder c, Kaderbesluit 2002/584/JBZ ten grondslag ligt en dat
the Ministry of Justice of the Republic of Lithuaniahet EAB heeft uitgevaardigd op verzoek van een Litouwse rechtbank (zie het evaluatieverslag). Echter brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat deze autoriteit daarom kan worden aangemerkt als een ‘rechterlijke autoriteit’ in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van het
United Kingdom Supreme Courtin de zaak
Bucnys. [10] De redenering van het
Supreme Courthoudt in dat een EAB dat is uitgevaardigd door een Ministerie van Justitie kan worden aangemerkt als te zijn uitgevaardigd door een ‘rechterlijke autoriteit’, als de uitvaardiging uitsluitend plaatsvindt op verzoek en ter bekrachtiging van de beslissing dat de uitvaardiging van een EAB passend is én deze beslissing is genomen door de rechtbank die de veroordeling heeft uitgesproken.
Materieelkomt deze redenering erop neer dat de ‘rechterlijke autoriteit’ die de nationale ‘rechterlijke beslissing’ heeft genomen ook de ‘rechterlijke autoriteit’ is die het EAB heeft uitgevaardigd.
In deze redenering ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van het stellen van prejudiciële vragen. Dit vonnis dateert van vóór het arrest
Bob-Dogi. [11] Uit dat arrest leidt de rechtbank af dat de ‘rechterlijke bescherming’ die gewaarborgd moet zijn op het niveau van de uitvaardiging van het EAB moet worden geboden door de ‘rechterlijke autoriteit’ die de uitvaardigende lidstaat heeft aangewezen als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’. Ten tijde van de uitvaardiging van het onderhavige EAB had Litouwen niet de rechtbank die de veroordeling heeft uitgesproken als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ aangewezen, maar
the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania. Bovendien vindt bij de uitvaardiging van het EAB door
the Ministry of Justice of the Republic of Lithuaniageen proportionaliteitstoets plaats (zie het evaluatieverslag), terwijl naar het oordeel van de rechtbank juist een dergelijke toets onderdeel van de ‘rechterlijke bescherming’ op het niveau van de uitvaardiging van het EAB zou (moeten) uitmaken.
4.3
Conclusie
Pas als vaststaat dat het EAB is uitgevaardigd door een ‘rechterlijke autoriteit’ zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dat het EAB dus een ‘rechterlijke beslissing’ is zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit EAB, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de inhoudelijke verweren tegen de overlevering.
Het antwoord van het Hof op de prejudiciële vragen is dus noodzakelijk voor de door de rechtbank te nemen beslissing.
De beslissing van de rechtbank over de tenuitvoerlegging van het EAB is niet vatbaar voor ‘hoger beroep’ in de zin van artikel 267 VWEU.
De rechtbank zal het onderzoek sluiten en heropenen, teneinde de volgende vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie:
1. Vormen de uitdrukkingen ‘rechterlijke autoriteit’ zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en ‘rechterlijke beslissing’ zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ autonome begrippen van Unierecht?
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: aan de hand van welke criteria kan worden vastgesteld of een autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een dergelijke ‘rechterlijke autoriteit’ is en het door haar uitgevaardigde EAB bijgevolg een dergelijke ‘rechterlijke beslissing is?
3. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: valt the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania onder het begrip ‘rechterlijke autoriteit’ zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en is het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB bijgevolg een ‘rechterlijke beslissing’ zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ?
4. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: is de aanduiding van een autoriteit zoals the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in overeenstemming met het Unierecht?

5.Slotsom

Het onderzoek moet, na sluiting, worden heropend om de prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie. De rechtbank zal bij afzonderlijke brief verzoeken om toepassing van de prejudiciële spoedprocedure.

6.Beslissing

SLUIThet onderzoek ter zitting.
HEROPENThet onderzoek ter zitting.
VERZOEKThet Hof van Justitie een uitspraak te doen over de volgende vragen:

1. Vormen de uitdrukkingen ‘rechterlijke autoriteit’ zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en ‘rechterlijke beslissing’ zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ autonome begrippen van Unierecht?

2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: aan de hand van welke criteria kan worden vastgesteld of een autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een dergelijke ‘rechterlijke autoriteit’ is en het door haar uitgevaardigde EAB bijgevolg een dergelijke ‘rechterlijke beslissing is?

3. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: valt the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania onder het begrip ‘rechterlijke autoriteit’ zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en is het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB bijgevolg een ‘rechterlijke beslissing’ zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ?

4. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: is de aanduiding van een autoriteit zoals the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in overeenstemming met het Unierecht?

SCHORSThet onderzoek
voor onbepaalde tijdin afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Russische taal tegen de nog te bepalen datum en het nog te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Council document 9652/04, p. 3.
2.Council document 6309/14, p. 2-3.
3.Council document 12399/1/07 REV 1.
4.Council document 17135/11, p. 1.
5.Rb. Amsterdam 16 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:5206 (C-452/16 (PPU)).
6.COM(2001) 522 final/2, p. 5.
7.In deze zin A-G Ruiz-Jarabo Colomer in zijn conclusie in de zaak
8.In deze zin A-G Ruiz-Jarabo Colomer: C-303/05, ECLI:EU:C:2006:552 (Advocaten voor de Wereld), punt 45.
9.In deze zin A-G Ruiz-Jarabo Colomer: C-303/05, ECLI:EU:C:2006:552 (Advocaten voor de Wereld), punt 20.
10.
11.HvJ EU 1 juni 2016, C-241/15, ECLI:EU:C:2016:385.