ECLI:NL:RBAMS:2016:5640

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
5 september 2016
Zaaknummer
C/13/542395 / HA ZA 13-578
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling na deskundigenbericht over schadevergoeding voor gederfde omzet en margecompensatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Spits Wallcoverings B.V. en een aantal andere vennootschappen, waaronder Praxis Doe-Het-Zelf-Center B.V. en Maxeda DIY B.V. De rechtbank heeft op 7 september 2016 uitspraak gedaan na een deskundigenbericht dat was uitgebracht op verzoek van de rechtbank. De deskundige was belast met het vaststellen van de schadevergoeding die Spits had geleden door gederfde omzet en margecompensatie als gevolg van het niet afnemen van artikelen door Praxis. De rechtbank heeft de deskundige opgedragen om de verwachte omzet van Spits in 2012 vast te stellen, rekening houdend met een markt-/omzetdaling van 6% ten opzichte van 2011. Het deskundigenbericht is uitvoerig besproken en de rechtbank heeft vastgesteld dat het op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De deskundige heeft de argumenten van beide partijen gewogen en zijn conclusies gemotiveerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat Praxis c.s. hoofdelijk aan Spits een bedrag van € 363.464,00 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Praxis c.s. veroordeeld tot betaling van proceskosten en de kosten van de deskundige. De rechtbank heeft de overige vorderingen van Praxis c.s. afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/542395 / HA ZA 13-578
Vonnis van 7 september 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPITS WALLCOVERINGS B.V.,
gevestigd te Schoonhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. K.C. Mensink te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRAXIS DOE-HET-ZELF-CENTER B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAXEDA DIY B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRAXIS GROEP B.V.,
alle gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. E.J.H. Gielen te Utrecht.
Partijen zullen hierna Spits respectievelijk Praxis, Maxeda en Praxis Groep (en gezamenlijk Praxis c.s.) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 november 2014 (hierna: het tweede tussenvonnis);
  • de definitieve rapportage van drs. P. den Hartog RA RV van Grant Thornton Specialist Advisory Services B.V. (hierna: de deskundige) van 8 maart 2016 (hierna: het deskundigenbericht of het rapport);
  • de conclusie na deskundigenbericht van Spits met producties;
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Praxis c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tweede tussenvonnis heeft de rechtbank de deskundige benoemd. De rechtbank heeft de deskundige – kort weergegeven – opgedragen vast te stellen (i) wat Spits op artikelniveau (welke artikelen in welke hoeveelheid) had mogen verwachten in 2012 aan Praxis te verkopen, (ii) of Praxis aan Spits op grond van deze vaststelling nog bedragen aan Spits moet betalen alsmede (iii) wat de hoogte van deze bedragen is. De rechtbank heeft de deskundige opgedragen hierbij voor het bepalen van de (fictieve) omzet in 2012 uit te gaan van (de omzet in) het kalenderjaar 2011 (de referentieperiode) en deze te extrapoleren naar 2012, daarbij rekening houdend met een markt-/omzetdaling van 6% in 2012 ten opzichte van 2011. De rechtbank heeft naar aanleiding van haar beslissing op verschillende geschilpunten in het tussenvonnis van 9 juli 2014 (hierna: het eerste tussenvonnis) voorts nog een aantal andere uitgangspunten aan de deskundige meegegeven waar hij bij zijn onderzoek vanuit moest gaan. Ten slotte heeft de rechtbank het aan de deskundige overgelaten om op zijn berekening correcties aan te brengen (indien dat naar zijn deskundige oordeel – gehoord partijen – nodig was), bijvoorbeeld in verband met de in het eerste tussenvonnis genoemde “grote voorraadwissel” in week 47 van 2011. De deskundige heeft op 8 maart 2016 zijn (definitieve) deskundigenbericht uitgebracht.
2.2.
Het deskundigenbericht is uitgangspunt voor de verdere beoordeling van het geschil. Bij de beoordeling van het deskundigenbericht en de opmerkingen die partijen naar aanleiding daarvan hebben gemaakt, wordt de volgende maatstaf in acht genomen. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechtbank op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige zorgvuldig zijn onderbouwd en voortvloeien uit door hem in het deskundigenbericht vermelde gegevens, zal de rechtbank het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. Van de partij die een dergelijk deskundigenbericht bekritiseert, mag worden verlangd dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. Wel zal de rechtbank op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door haar aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921 en HR 8 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1468).
2.3.
De rechtbank stelt vast dat het deskundigenbericht op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De deskundige heeft naast het procesdossier diverse stukken uit de administratie van Spits ontvangen en een enkel stuk van Praxis c.s. De deskundige heeft gesprekken gevoerd met (vertegenwoordigers van) Spits en Praxis c.s. afzonderlijk. Partijen hebben de deskundige hun eigen berekening overgelegd van het volgens hen door Praxis aan Spits te betalen bedrag. De deskundige heeft de (vijf) door hem in de beide berekeningen geïdentificeerde verschillen in zijn rapport afzonderlijk besproken. De deskundige heeft bij zijn berekening (conform de opdracht van de rechtbank) rekening gehouden met de daadwerkelijke brutomarge die Spits op de verkopen van artikelen behaalde. De deskundige heeft Praxis c.s. in de gelegenheid gesteld de onderliggende gegevens die hij voor de berekening van de brutomarge heeft gebruikt (bedrijfsgeheim van Spits) te laten controleren door een aan geheimhouding gebonden persoon (bijvoorbeeld een accountant). Praxis c.s. heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Op 14 januari 2016 heeft de deskundige zijn concept-rapport aan partijen toegestuurd, waarop partijen (op 11 februari 2016) hebben gereageerd. Op 19 februari 2016 heeft de deskundige vervolgens van partijen nog een reactie op elkaars reactie op het concept-rapport ontvangen. Naar aanleiding van deze reacties heeft de deskundige aanvullende vragen gesteld aan Spits, waarop hij op 1 maart 2016 een reactie heeft ontvangen. In een bijlage bij het rapport heeft de deskundige op overzichtelijke wijze de reacties van partijen samengevat en (gemotiveerd) aangegeven op welke wijze hij in zijn definitieve rapport met de reacties van partijen rekening heeft gehouden. Uit het rapport blijkt dat de deskundige rekening heeft gehouden met de verschillende standpunten van partijen. Het deskundigenbericht is inzichtelijk en uitvoerig gemotiveerd.
2.4.
Voorts stelt de rechtbank voorop dat de deskundige een
fictieveomzet heeft moeten vaststellen; de omzet die Spits had kunnen behalen in het jaar 2012 indien Praxis na de opzegging van de overeenkomst vanaf 10 oktober 2012 (in strijd met de overeengekomen opzegtermijn) niet was gestopt met het afnemen van artikelen bij Spits. Een dergelijke (door een deskundige te maken) “berekening” zal altijd in zekere mate een arbitrair karakter hebben. De deskundige zal (net als de rechtbank in het eerste tussenvonnis heeft gedaan) keuzes maken en de “berekening” zal daarom in zekere mate het karakter van een
“educated guess”(beredeneerde schatting) hebben. Zolang de keuzes die de deskundige heeft gemaakt maar voldoende gemotiveerd en begrijpelijk zijn, zal de rechtbank deze in het licht hiervan (moeten) volgen.
2.5.
Tegen deze achtergrond zullen hierna de opmerkingen van partijen naar aanleiding van het deskundigenbericht, voor zover nodig, worden besproken.
Methode berekening fictieve omzet
2.6.
Praxis c.s. heeft opgemerkt dat een berekeningsmethode waarbij simpelweg de werkelijke afname op artikelniveau in 2011 minus de marktdaling van 6% wordt genomen, zonder rekening te houden met het werkelijke afnamepatroon in 2012, tot een onbillijke uitkomst leidt. Deze opmerking behoeft geen nadere bespreking. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen. Op dit punt is in het eerste tussenvonnis gemotiveerd, met in achtneming van de argumenten van partijen, (bindend) beslist. De argumenten die Praxis c.s. nu naar voren brengt, zijn toen reeds aan de orde geweest (of hadden in een eerder stadium van de procedure naar voren moeten worden gebracht).
Kinderbehangovereenkomst
2.7.
Volgens Praxis c.s. heeft de deskundige ten onrechte de omzet van de tussen partijen in februari 2011 gesloten kinderbehangovereenkomst meegenomen in zijn berekening, omdat de kinderkamerbehangovereenkomst (meer in het bijzonder de vordering tot correcte nakoming ervan) geen onderdeel vormt van deze procedure.
2.8.
Uit het deskundigenbericht blijkt dat Praxis c.s. dit punt ook bij de deskundige al naar voren heeft gebracht. De deskundige is – terecht – aan dit punt voorbij gegaan. Zoals in het eerste tussenvonnis is overwogen (en aan de deskundige als instructie is meegeven) waren partijen het erover eens dat voor de berekening van de door Praxis aan Spits te betalen bedragen de NTAB-lijst tot uitgangspunt diende te worden genomen. Dit heeft de deskundige gedaan. Als op deze lijst ook artikelen staan die onderdeel vormen van een (bij de rechtbank onbekende) kinderkamerbehangovereenkomst, zijn deze derhalve terecht door de deskundige in zijn berekening meegenomen.
Voorraadwissels
2.9.
In de relevante periode hebben twee voorraadwissels plaatsgevonden die de deskundige (naar aanleiding van opmerkingen van partijen) in zijn onderzoek heeft betrokken: (i) de voorraadwissel in de week van 21 november 2011 (week 47) (de grote voorraadwissel) en (ii) de voorraadwissel in de week van 26 maart 2012 (week 13).
2.9.1.
Voor de grote voorraadwissel heeft de deskundige voor de bepaling van de verwachte afzet over 2012 geen correctie op de gerealiseerde cijfers aangebracht. De deskundige heeft dit als volgt gemotiveerd:
De wissel van week 47-2011heeft op twee manieren een impact. Ten eerste beïnvloedt de wissel de gerealiseerde afzet over 2011. Vanwege het feit dat de wissel pas in week 47 plaatsvindt (en er dus nog slechts 5 weken in het jaar resteren) zullen deze artikelen in relatieve zin een lage weging hebben in de totale afzet over 2011. Dit effect wordt enigszins gematigd door de relatieve hoge afzet bij de eerste inlading. De invloed op de afzet over 2012 is naar onze mening beperkt omdat een normaal afzetpatroon in dat jaar verondersteld mag worden en daarmee een normaal voorraadbeleid binnen Spits.”
2.9.2.
Voor de voorraadwissel in week 13 van 2012 heeft de deskundige de volgende keuze gemaakt:
De wissel van week 13-2012ligt één week voor de referentieperiode die bepalend is voor de bepaling van het actieve assortiment. Ik veronderstel dat vanwege de eerste inlading, die kort voor aanvang van deze referentieperiode heeft plaatsgevonden, de afzet in deze periode relatief laag is. De Praxis-winkels liggen immers aan het begin van deze referentieperiode vol. De afzet is dus relatief laag terwijl, op basis van ervaringscijfers met voorraadwissels, wel verondersteld mag worden dat een behoorlijke afzet gerealiseerd zal worden. Daarmee lijkt een hoge voorraadpositie van Spits gerechtvaardigd en zou het onredelijk zijn om daarmee geen rekening te houden. Vanwege het vorenstaande ben ik van mening dat voor de bepaling van de te verwachten afzet voor artikelen die in week 13-2012 nieuw in het assortiment zijn gekomen als uitgangspunt zou moeten gelden een hoger aantal af te nemen artikelen dan op grond van extrapolatie van de referentieperiode in 2012 het geval zou zijn. Als uitgangspunt hanteer ik daarbij de door Spits gehanteerde benadering die uitgaat van een afzet in het eerste jaar van 2,9 x de initiële uitlevering. Partij Praxis heeft ook soortgelijke analyses uitgevoerd waaruit een factor van ca. 2,0 volgt. Ik ben van mening dat gezien de zeer beperkte financiële impact het gebruik van een gemiddelde factor van 2,45 het bijzondere karakter van de voorraadwissel voldoende onderkent. Voor de verwachte afname in 2012 betekent dit dat deze jaar-aantallen worden vermenigvuldigd met een factor 40/52 (de eerste levering is immers in week 13-2012), waarna de werkelijk in 2012 geleverde aantallen hierop worden gecorrigeerd.”
De bijstelling van de factor van 2,9 naar 2,45 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de opmerkingen van Praxis c.s. op het concept-rapport en een analyse van de deskundige van door Praxis c.s. aangeleverde Excel-bestanden van eerdere voorraadwissels.
2.9.3.
Praxis c.s. is het eens met de deskundige dat voor de grote voorraadwissel geen correctie hoeft plaats te vinden. Ook ten aanzien van de voorraadwissel in week 13 van 2012 kan Praxis c.s. de afwegingen van de deskundige begrijpen, maar zij vindt de toegepaste factor van 2,9 (uiteindelijk bijgesteld naar 2,45) uiterst arbitrair. Blijkens zijn toelichting en het definitieve rapport heeft de deskundige de historische analyse van Spits aangehouden, maar heeft hij het door Spits aangeleverde Excel-bestand niet gecontroleerd aan de hand van de onderliggend gegevens. Het betreft hier “natte vinger werk”, aldus Praxis c.s.
2.9.4.
Spits is van mening dat ten aanzien van de artikelen die nieuw zijn geïntroduceerd bij de grote voorraadwissel wel genormaliseerd (gecorrigeerd) moet worden. Spits kan zich kennelijk vinden in de correctie die de deskundige ten aanzien van de voorraadwissel in week 13 van 2012 heeft aangebracht, want hierover heeft zij geen nadere opmerkingen gemaakt.
2.9.5.
De deskundige heeft de argumenten van partijen (die zij thans opnieuw naar voren brengen) blijkens zijn rapport gewogen en vervolgens gemotiveerd de hiervoor onder 2.9.1 en 2.9.2 weergeven keuzes gemaakt. De rechtbank had deze problematiek in de tussenvonnissen al aan de beoordeling van de deskundige overgelaten en neemt deze uitvoerig gemotiveerde en begrijpelijke keuze van de deskundige dan ook over. Dat de keuzes van de deskundige in zekere mate “arbitrair” zijn, is, zoals hiervoor onder 2.4 is overwogen, in het licht van de opdracht te billijken. Bovendien blijkt uit de analyse die de deskundige heeft uitgevoerd (hiervoor genoemd onder 2.9.2) dat de deskundige niet zomaar tot deze factor is gekomen en met de input van beide partijen rekening heeft gehouden.
Correctie creditfactuur ad € 61.432,70 van Spits
2.10.
Spits is van mening dat de deskundige bij de vaststelling van de in 2012 gerealiseerde omzet ten onrechte geen correctie heeft toegepast voor een creditfactuur van Spits aan Praxis voor een bedrag van € 61.432,70 (€ 50.770,83 excl. btw). Praxis c.s. betwist dat voor deze factuur gecorrigeerd moet worden en is het dus eens met de keuze van de deskundige.
2.11.
De deskundige heeft ten aanzien deze creditfactuur het volgende opgenomen in zijn rapport:
“Ten aanzien van de specifieke factuur ad. EUR 61.432,70 verwijst Spits naar het vonnis van 9 juli 2014 [het eerste tussenvonnis, rb]. Uit dat vonnis volgt dat de Rechtbank de, in delen opgesplitste, vordering afwijst vanwege onvoldoende onderbouwing van de vordering dan wel het verstrijken van een bekwame tijd. Om dezelfde redenen stel ik dat de betreffende correctie op de omzet ongedaan moet worden gemaakt. Spits heeft immers niet aangetoond dat de afgewezen vordering reeds in de gerealiseerde omzet 2012 (aantallen x prijzen) was opgenomen”.
2.12.
De rechtbank begrijpt (met de deskundige) dat deze creditfactuur (hoewel het een factuur is voor een hoger bedrag) ziet op de bedragen die Spits in deze procedure na wijziging van eis van Praxis c.s. heeft gevorderd (weergegeven onder 4.17 van het eerste tussenvonnis) en ten aanzien waarvan de rechtbank in het eerste tussenvonnis onder 4.18 heeft geoordeeld dat deze zullen worden afgewezen. Dit betekent dat de onder 2.11 weergegeven analyse van de deskundige juist is. Nu Spits de rechtbank er niet van heeft kunnen overtuigen dat de creditfacturen terecht zijn verstuurd, dient met deze creditfacturen bij het berekenen van de (fictieve) omzet geen rekening te worden gehouden.
Conclusie
2.13.
Uit het deskundigenrapport volgt dat Praxis aan Spits bedragen van € 530.285 (gederfde omzet) en € 421.486 (margecompensatie), en derhalve een totaalbedrag van € 951.771, is verschuldigd. Van deze bedragen heeft Praxis c.s. – op grond van het vonnis in kort geding van 23 november 2012 (zie eerste tussenvonnis onder 2.35) – aan Spits reeds een bedrag van € 588.307 (€ 438.307 aan gederfde omzet + € 150.000 aan gemiste winst/marge-compensatie) voldaan. Dit betekent dat Praxis c.s. (hoofdelijk) zal worden veroordeeld nog een bedrag van € 363.464 aan Spits te betalen.
Rente
2.14.
In het eerste tussenvonnis is (onder 4.15) overwogen, dat Praxis c.s. over het nog te betalen bedrag wegens ten onrechte niet afgenomen voorraden (gederfde omzet) de wettelijke handelsrente is verschuldigd vanaf 9 april 2013. Praxis c.s. zal aan Spits derhalve over een bedrag van € 91.978 (€ 530.285 - € 438.307) de wettelijke handelsrente moeten vergoeden vanaf 9 april 2013.
2.15.
In het eerste tussenvonnis is onder 4.16 overwogen dat Praxis c.s. over het aan margecompensatie te betalen bedrag wettelijke rente is verschuldigd vanaf 1 januari 2013. Dit betekent dat Praxis c.s. over een bedrag van € 271.486 (€ 421.486 – € 150.000) de wettelijke rente zal moeten vergoeden vanaf 1 januari 2013.
2.16.
Voor matiging van de rentevergoeding, zoals door Praxis c.s. bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. Praxis c.s. stelt wel dat zij zich altijd bereid heeft getoond de door haar verschuldigde bedragen aan Spits te voldoen, maar in deze – langdurige – procedure is uiteindelijk gebleken dat Praxis c.s. niet bereid was de volledige bedragen die zij aan Spits is verschuldigd aan haar te voldoen. Over het gedeelte dat zij nog niet heeft betaald, is zij derhalve rente verschuldigd.
Kosten deskundige
2.17.
Praxis c.s. heeft betoogd dat zij de kosten van de deskundige niet zou moeten dragen, omdat (i) zij zich altijd bereid heeft getoond de door haar verschuldigde bedragen aan Spits te voldoen en (ii) de bewijslast van de omvang van de door haar gevorderde bedragen op Spits rust. De rechtbank gaat hierin niet mee. Zoals hiervoor onder 2.16 al is overwogen, heeft Praxis c.s. zich niet bereid getoond voldoende te betalen. Het deskundigenbericht was daarom nodig en de rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de hoofdregel dat “de verliezer betaalt”.
in conventie voorts
Kosten NTAB-lijst
2.18.
Spits vordert ten slotte een bedrag van € 1.893,65 (te vermeerderen met wettelijke rente), zijnde het bedrag dat zij aan NTAB heeft moeten betalen voor het opstellen van de NTAB-lijst. Volgens haar betreft dit kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW (redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid). Praxis c.s. heeft als verweer gevoerd dat zij de omvang van de door Spits aangehouden voorraad nimmer ter discussie heeft gesteld en dat zij altijd zonder meer de opgave van Spits heeft gevolgd en daarmee rekening heeft gehouden bij het aanbieden van de door haar redelijk geachte compensatie. De kosten zijn volgens haar derhalve nodeloos gemaakt. Dit verweer wordt verworpen. Op het moment dat Spits de NTAB-lijst liet opmaken, kon zij er niet zeker van zijn dat de omvang van de voorraad nooit onderwerp van discussie zou worden. Zij heeft dan ook in redelijkheid opdracht kunnen geven tot het opmaken van de lijst, die de basis is geweest voor het vaststellen (uiteindelijk door de deskundige) van de bedragen die Praxis c.s. aan gederfde omzet en margecompensatie aan Spits moet betalen. De kosten zijn derhalve niet, zoals Praxis c.s. stelt, nodeloos gemaakt. Het door NTAB in rekening gebrachte bedrag is ook redelijk, zodat ook dit bedrag door Praxis c.s. aan Spits zal moeten worden vergoed (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding zoals gevorderd).
Overige vorderingen
2.19.
Over de overige vorderingen is in het eerste tussenvonnis al geoordeeld.
Kosten
2.20.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Praxis c.s. hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. Voor het salaris advocaat zoekt de rechtbank aansluiting bij het toegewezen bedrag. De proceskosten worden aan de zijde van Spits aldus tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht € 3.715,00
- kosten deskundige € 41.194,45
- salaris advocaat €
10.320,00(4 punten × tarief € 2.580)
Totaal € 55.306,16
Over de proceskosten is Praxis c.s. wettelijke rente verschuldigd zoals gevorderd.
2.21.
De door Spits gevorderde nakosten zijn toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing vermeld, te vermeerderen met wettelijke rente als gevorderd.
in reconventie voorts
Overige vorderingen
2.22.
Over de overige vorderingen is in het eerste tussenvonnis al geoordeeld.
2.23.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Praxis c.s. worden veroordeeld in de proceskosten. Voor het salaris advocaat zoekt de rechtbank aansluiting bij het gevorderde bedrag. De rechtbank rekent alleen punten voor de conclusie van antwoord in reconventie en de eerste comparitie, omdat in de procedure daarna alleen nog de vorderingen van Spits in conventie onderwerp van debat zijn geweest. De proceskosten worden aan de zijde van Spits aldus tot op heden begroot op € 1.421,00 (0,5 x 2 x € 1.421).
2.24.
De door Spits gevorderde nakosten zijn toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing vermeld, te vermeerderen met wettelijke rente als gevorderd.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Praxis c.s. hoofdelijk tot betaling aan Spits van een bedrag van € 363.464,00 (driehonderddrieënzestigduizend vierhonderdvierenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 91.978,00 vanaf 9 april 2013 en met de wettelijke rente over een bedrag van € 271.486,00 vanaf 1 januari 2013, steeds tot aan de dag van algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt Praxis c.s. hoofdelijk tot betaling aan Spits van een bedrag van € 1.893,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt Praxis c.s. hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van Spits, tot op heden begroot op € 55.306,16, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag van algehele voldoening,
3.4.
wijst het anders of meer gevorderde af,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt Praxis c.s. hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van Spits, tot op heden begroot op € 1.421,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag van algehele voldoening,
in conventie en in reconventie voorts
3.7.
veroordeelt Praxis c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Praxis c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van 14 dagen na heden,
3.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 3.1, 3.2, 3.3, 3.6 en 3.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. B.T. Beuving en
mr. A.J. Bongers-Scheijde en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.