ECLI:NL:RBAMS:2016:5428

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
AMS 15/2605
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering naar senior functie en wettelijke rente over nabetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. N.D. Dane, en de korpschef van politie, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Doorn. De eiser had aanvankelijk een verzoek ingediend om door te stromen naar een senior functie, wat door de korpschef was afgewezen op basis van zwaarwegend dienstbelang. Later, in maart 2014, werd de eiser alsnog bevorderd met terugwerkende kracht, maar het bezwaar tegen de eerdere afwijzing werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de pensioengrondslag buiten de reikwijdte van deze procedure viel, omdat hierover geen besluit was genomen door de verweerder. De rechtbank concludeerde echter dat de korpschef wettelijke rente verschuldigd was over de nabetaling die voortvloeide uit de bevordering, omdat er sprake was van verzuim. De rechtbank oordeelde dat de aanvankelijke beslissing om de eiser niet te bevorderen onrechtmatig was en dat de eiser recht had op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de vergoeding van wettelijke rente weigerde en heeft de korpschef veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,- aan de eiser, evenals de wettelijke rente over de nabetaling vanaf 1 januari 2013. Tevens werd de korpschef opgedragen het griffierecht van € 167,- en de proceskosten van € 992,- aan de eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/2605
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2016 in de zaak tussen
[de man] , te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.B. van Doorn).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiser om door te stromen naar de functie van [naam functie] afgewezen.
Bij besluit van 19 maart 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser met ingang van 1 november 2010 alsnog bevorderd naar de functie van [naam functie] .
Bij besluit van 17 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Bij het primaire besluit I heeft verweerder het verzoek van eiser om door te stromen naar de functie van [naam functie] afgewezen wegens zwaarwegend dienstbelang, omdat – kort gezegd – het doorstromen naar [naam functie] van enkele honderden medewerkers die daartoe een aanvraag hebben gedaan tot ongewenste financiële consequenties zal leiden.
1.2
In februari 2013 is besloten dat de eenheid Amsterdam alsnog en met terugwerkende kracht uitvoering zal geven aan het landelijke loopbaanbeleid van (onder meer) bevordering naar [naam functie] . Bij het primaire besluit II heeft verweerder eiser met ingang van 1 november 2010 alsnog bevorderd naar de functie van [naam functie] . Op 30 mei 2014 heeft verweerder nog een afzonderlijk bevorderingsbesluit genomen.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat door de bevordering aan eisers verzoek is tegemoet gekomen. Nabetaling van bezoldiging heeft aansluitend aan het bevorderingsbesluit van 30 mei 2014 plaatsgevonden. Eiser heeft daardoor niet langer belang bij inhoudelijke behandeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 4 december 2012.
Het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar wordt afgewezen, omdat sprake was van een beleidswijziging en niet van herroeping van het besluit wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder vergoedt geen wettelijke rente, omdat nabetaling aansluitend aan het bevorderingsbesluit heeft plaatsgevonden, zodat geen sprake is geweest van verzuim.
Wijziging pensioengrondslag
2.1
Eiser heeft aangevoerd dat bevordering met terugwerkende kracht ertoe moet leiden dat zijn rechtspositie als geheel met terugwerkende kracht wordt gewijzigd, dus ook de pensioengrondslag. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser verweerder verzoekt als feitelijke handeling de juiste gegevens aan het pensioenfonds ABP te verstrekken.
2.2
Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat het ABP uitvoerder is van de pensioenregeling. Een achteraf met terugwerkende kracht toegekende salarisverhoging blijft buiten beschouwing. Een betaling voor salaris met terugwerkende kracht telt mee in de pensioenopbouw in het daaropvolgende jaar.
2.3
De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit is niet door verweerder over de wijziging van de pensioengrondslag beslist. Nu verweerder hierover geen besluit heeft genomen en er ten tijde van het bestreden besluit evenmin sprake was van een verzoek van eiser of een handeling of weigering daartoe van verweerder op dit punt, concludeert de rechtbank dat de door eiser gewenste wijziging van de pensioengrondslag buiten de reikwijdte van deze procedure valt. Daarbij wijst de rechtbank er aanvullend nog op dat evenmin is voldaan aan het bepaalde in artikel 8:90, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat reeds hierom ook op grond van deze bepaling de rechtbank niet kan oordelen over de door eiser gewenste wijziging van de pensioengrondslag.
Wettelijke rente
3.1
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder wettelijke rente is verschuldigd over de nabetaling die was verbonden aan de bevordering naar [naam functie] , omdat verweerder met die nabetaling in verzuim was. De eenheid Amsterdam is pas laat tot uitvoering van het loopbaanbeleid overgegaan terwijl dit eerder had gemoeten. Dat de minister heeft goedgekeurd dat verweerder aanvankelijk geen uitvoering heeft gegeven aan het landelijk beleid, maakt niet dat de vertraging niet aan verweerder kan worden toegerekend. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij aanspraak maakt op wettelijke rente vanaf de maand na het primaire besluit I (1 januari 2013).
3.2
Verweerder heeft bestreden dat hij gehouden zou zijn tot vergoeding van wettelijke rente. Volgens verweerder kan de vertraging van de uitvoering van het loopbaanbeleid niet aan hem worden toegerekend. Vanwege een beleidswijziging heeft verweerder het verzoek om bevordering alsnog toegewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 april 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:9423), naar een brief van [de persoon] van 13 mei 2014 en een brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 26 oktober 2012.
3.3
De rechtbank stelt vast dat HAP II landelijk beleid is, waaraan alle toenmalige korpsen zich hebben geconformeerd, tenzij sprake was van een zwaarwegend dienstbelang. Dit geldt dus ook voor de eenheid Amsterdam. De eenheid Amsterdam heeft aanvankelijk, met instemming van de minister, geen uitvoering gegeven aan het loopbaanbeleid voor doorstroming naar [naam functie] vanwege een zwaarwegend dienstbelang, maar in februari 2013 is besloten dat de eenheid Amsterdam alsnog uitvoering zal geven aan het loopbaanbeleid. Verweerder is hiermee in feite teruggekomen van zijn standpunt dat sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Niet is gebleken van een wijziging van omstandigheden op het punt van het dienstbelang. Met name is niet gebleken van een zodanige wijziging die meebrengt dat de aanvankelijke weigering tot bevordering in het primaire besluit I niet onrechtmatig is geweest maar een latere weigering tot bevordering wel onrechtmatig zou zijn geweest. Verweerder heeft juist alle verzoeken waarop reeds was beslist opnieuw in behandeling genomen en met terugwerkende kracht tot 1 november 2010 beslist om al dan niet het verzoek om bevordering toe te wijzen. De rechtbank volgt dan ook niet dat sprake was van een (onverplichte) beleidswijziging.
3.4
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de aanvankelijke beslissing om eiser niet te bevorderen onrechtmatig is geweest en dat sprake is van herroeping van dat eerdere besluit wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Anders dan verweerder meent, is wel degelijk sprake van verzuim, in ieder geval vanaf de door eiser gestelde datum van 1 januari 2013. Eiser had immers al eerder dan vanaf de datum van het primaire besluit II aanspraak op nabetaling van de aan de bevordering met terugwerkende kracht verbonden bezoldiging en verweerder is met die nabetaling in gebreke geweest. Verweerder is daarom wettelijke rente verschuldigd vanaf 1 januari 2013 over de aan de bevordering met terugwerkende kracht verbonden nabetaling.
3.5
Het beroep is daarom gegrond. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover daarin vergoeding van wettelijke rente is afgewezen.
Overschrijding van de redelijke termijn
4.1
Eiser heeft ter zitting aanspraak gemaakt op schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase.
4.2
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
4.3
De rechtbank stelt vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser op 16 januari 2013 ten tijde van deze uitspraak drie jaar en zes maanden zijn verstreken. Er is geen aanleiding om deze lange behandelduur gerechtvaardigd te achten. Dit betekent dat de procedure één jaar en zes maanden te lang heeft geduurd. Deze overschrijding moet geheel worden toegerekend aan de bestuurlijke fase, omdat sprake is geweest van een te lange behandelduur bij verweerder. Uitgaande van een overschrijding van de redelijke termijn van anderhalf jaar heeft eiser recht op € 1.500,- schadevergoeding. Verweerder zal tot betaling van dit bedrag aan eiser worden veroordeeld.
Overige oordelen
5. Er is aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
6. Daarnaast is er aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
Ter zitting heeft verweerder over de door eiser verlangde vergoeding van de proceskosten van het bezwaar toegezegd dat deze kosten alsnog zullen worden vergoed, zonder dat daarmee wordt erkend dat sprake is van herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Gelet op deze toezegging van verweerder ter zitting, zal de rechtbank hierover niet oordelen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is geweigerd wettelijke rente te vergoeden;
- bepaalt dat eiser recht heeft op de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013 over de aan de bevordering met terugwerkende kracht verbonden nabetaling;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,- en tot het betalen van wettelijke rente over de aan de bevordering met terugwerkende kracht verbonden nabetaling vanaf 1 januari 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mrs. A.J. Bongers-Scheijde en J.T. Kruis, leden, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2016.
griffier
voorzitter
Bij verhindering van de voorzitter en de oudste rechter is deze uitspraak ondertekend door de jongste rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.