ECLI:NL:RBAMS:2016:5418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
13/660232-12, 13/651462-11, 23/000816-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen en de wettelijke onmogelijkheid van derde terugplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2016 uitspraak gedaan over de tweede vordering tot terugplaatsing van een veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen. De veroordeelde, die eerder een PIJ-maatregel opgelegd kreeg, had zich niet volledig gehouden aan de voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke beëindiging waren verbonden. De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en adviezen van de reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming. De officier van justitie heeft de vordering tot terugplaatsing ingediend, waarbij hij stelde dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden, zoals het overtreden van de avondklok en het gebruik van alcohol. De rechtbank stond voor een dilemma: enerzijds was er de noodzaak om de voorwaarden te handhaven, anderzijds zou terugplaatsing leiden tot een stilstand in de resocialisatie van de veroordeelde. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de vordering van de officier van justitie voor het overige af te wijzen en de definitieve terugplaatsing te gelasten tot 25 februari 2016. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het naleven van de voorwaarden bij de veroordeelde ligt, en dat hij zich moet houden aan de regels van de instelling waar hij verblijft. De rechtbank hoopt dat de veroordeelde gemotiveerd zal zijn om de voorwaarden na te leven, gezien het risico dat hij zijn woonplek kan kwijtraken als hij zich niet aan de regels houdt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/660232-12, 13/651462-11, 23/000816-13
BESCHIKKING
op de 3 februari 2016 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering tot terugplaatsing in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ-maatregel), als bedoeld in artikel 77tb, derde lid, onder c, van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam d.d. 3 februari 2016 betreffende de veroordeelde:

[veroordeelde] ,

geboren te [woonplaats 1] op [geboortedatum] ,
wonende [woonplaats 2] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] ,
De procesgang.
Bij vonnis van de rechtbank van 18 februari 2013 en bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 6 mei 2013 is de PIJ-maatregel aan veroordeelde opgelegd. Bij beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2015 is de PIJ-maatregel voorwaardelijk beëindigd onder voorwaarden.
De officier van justitie heeft op 16 oktober 2015 een vordering tot terugplaatsing gedaan. Bij beschikking van 3 november 2015 heeft de rechtbank de terugplaatsing van veroordeelde gelast voor de duur van twee maanden, met ingang van 16 oktober 2015.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 december 2015 zijn de voorwaarden bij genoemde voorwaardelijke beëindiging als volgt komen te luiden:
“algemene voorwaardendat de veroordeelde:
-zich ten tijde van de voorwaardelijke beëindiging niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-zich zal gedragen naar de aanwijzingen van een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling of bijzondere reclasseringsambtenaar, ook indien deze aanwijzingen een vorm van intensieve begeleiding inhouden;
-zich niet zal onttrekken aan het toezicht op de naleving van de voorwaarden.
Stelt, naast de hiervoor van rechtswege geldende algemene voorwaarden, als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
-zich in het kader van de meldplicht zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in andere bijzondere voorwaarden. Daartoe moet de veroordeelde zich gedurende de bepaalde periode blijven melden zo lang en frequent als de reclassering dit nodig acht;
-mee zal werken aan STP;
-geen drugs of alcohol zal innemen;
-zal meewerken aan urine controles;
-een dagbesteding, in de vorm van werk/opleiding zal hebben;
-zal meewerken aan inzet bewindvoering;
-zal meewerken aan inzet time-out;
-zal meewerken aan een ambulante behandeling door GGZ of een soortgelijke instelling.
-zal meewerken aan een ambulante behandeling door Inforsa of een soortgelijke instelling.
-zal meewerken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang in die zin dat veroordeelde zal verblijven in de [stichting 1] , waarbij veroordeelde zal verblijven op de crisisopvang van de [stichting 1] , tot het moment dat hij (op 6 januari 2016) kan worden geplaatst bij [stichting 2] ;
-zal meewerken aan een opname in voornoemde woonbegeleidingsinstelling [stichting 2] ;
-mocht de plaatsing bij [stichting 2] mislukken, dat veroordeelde zal meewerken aan de intake en plaatsing bij [stichting 3] ;
-zich zal houden aan een
avondklokvoor de duur van
3 maanden, inhoudende dat veroordeelde iedere dag van 21.00 uur tot 06.00 uur zal zijn in de instelling waar hij (dan) zijn woonplek heeft dan wel, indien hij op (weekend)verlof is, van 21:00 uur tot 06:00 uur op de verlofplek.”
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
- de beschikking van de rechtbank van 25 augustus 2015;
- de beschikking van de rechtbank van 3 november 2015;
- de beschikking van de rechtbank van 16 december 2015;
- de vordering van de officier van justitie van 3 februari 2016;
- het advies van Reclassering Nederland van 28 januari 2016;
- het advies van Reclassering Nederland van 23 februari 2016.
De rechtbank heeft op 16 december 2015 de officier van justitie, de veroordeelde, diens raadsvrouw mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam alsmede [naam 1] , namens Reclassering Nederland, [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [naam 3] namens [stichting 2] (hierna: [stichting 2] ), in de raadkamer met gesloten deuren gehoord.
Bevoegdheid
De rechtbank heeft in eerste aanleg kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de PIJ-maatregel is gelast. Bij beschikking van de rechtbank van 25 augustus 2015 is de PIJ-maatregel voorwaardelijk beëindigd. Bij beschikking van de rechtbank van 3 november 2015 is de terugplaatsing van veroordeelde gelast voor de duur van twee maanden. Bij beschikking van deze rechtbank van 16 december 2015 zijn de voorwaarden bij genoemde voorwaardelijke beëindiging gewijzigd.
De rechtbank is op grond van artikel 77tb van het Wetboek van Strafrecht bevoegd om tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, onder meer op vordering van het Openbaar Ministerie, de terugplaatsing van veroordeelde te bevelen.
De rechtbank is daarom bevoegd kennis te nemen van de vordering.
De standpunten
Veroordeelde
Veroordeelde heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij de voorwaarden weliswaar niet geheel heeft nageleefd, maar dat hij niet had verwacht dat dit tot een terugmelding zou leiden. Veroordeelde betreurt dat en stelt zich op het standpunt dat hij nog een kans moet krijgen. Hij doet erg zijn best, maar het is – gelet op de lange tijd waarin hij gedurende de maatregel intramuraal verbleef – moeilijk voor hem zich goed aan alle regels te houden.
[stichting 2]
[naam 3] heeft te kennen gegeven dat veroordeelde bij [stichting 2] enkele malen de huisregels heeft overtreden door iets te laat thuis te komen en eenmaal alcohol te gebruiken. Gelet op zijn achtergrond is [stichting 2] met veroordeelde het gesprek aangegaan en is veroordeelde niet meteen teruggemeld bij de reclassering. Nadat veroordeelde in een gesprek over zijn financiën boos was weggelopen en niet terugkeerde naar [stichting 2] , heeft men hem wel moeten terugmelden. Veroordeelde is nog altijd welkom bij [stichting 2] , mits hij zich aan de aldaar geldende regels houdt. Veroordeelde heeft zich bij [stichting 2] altijd begeleidbaar opgesteld en staat open voor hulp, advies en – indien nodig – correctie. Het is begrijpelijk dat veroordeelde moest wennen aan de geldende regels. Deze waren nieuw voor hem en het duurt bij veroordeelde enige tijd voordat hij daar aan gewend is. Dat kan een deel van de gemaakte overtredingen verklaren.
De reclassering
De reclassering heeft ter zitting gepersisteerd bij het advies van 23 februari 2016. De voorwaardelijke beëindiging is voor veroordeelde een te grote stap geweest. Na terugplaatsing kan via de verlofregeling worden toegewerkt naar het Scholing en Trainingsproject (hierna: STP). Daarvan kan niet op voorhand worden aangegeven wanneer dit ingezet kan worden. [verblijfplaats] (hierna: de JJI) heeft aangegeven dat zij eerst in kaart willen brengen wat er nodig is voor veroordeelde om met verlof te kunnen starten. Normaal gesproken duurt dat drie tot vier maanden, maar de reclassering hoopt dat dit in het geval van veroordeelde sneller kan omdat huisvesting en dagbesteding al zijn geregeld. Voor de start van STP is toestemming van het Ministerie van Justitie nodig. Wat de JJI in de tussentijd intramuraal met veroordeelde zal gaan doen is onbekend. Afwijzing van de vordering door de rechtbank zal er voor de reclassering toe leiden dat er geen stok achter de deur meer beschikbaar is om veroordeelde aan de voor hem geldende voorwaarden te kunnen houden. Derhalve acht de reclassering terugplaatsing van verdachte aangewezen.
De Raad
De Raad heeft zich ter zitting aangesloten bij het advies van de reclassering. Desgevraagd heeft de Raad aangegeven niet te kunnen adviseren of terugplaatsing haar nog altijd geraden voorkomt als de procedure voorafgaand aan de start van het STP enige maanden in beslag zal nemen.
De officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot de terugplaatsing van veroordeelde voor de duur van de voorwaardelijke beëindiging. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat er sinds de vorige beschikking meer mis is gegaan dan goed. Veroordeelde heeft zich niet aan de voorwaarden gehouden. Hij heeft zijn avondklok overtreden, alcohol gedronken en zijn geld over de balk gegooid in plaats van dit te gebruiken om naar de urinecontroles te gaan. Veroordeelde had de afgelopen tijd moeten laten zien wat hij kan, maar dat is niet gelukt. De officier van justitie acht het ongewenst dat er tot de start van het STP een niemandsland ontstaat waarin er niets met veroordeelde gebeurt, maar kan daar geen invloed op uitoefenen. Terugplaatsing van verdachte en van daaruit gefaseerde resocialisatie is de enige maatschappelijk verantwoorde oplossing.
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering van het Openbaar Ministerie af te wijzen. De samenwerking tussen veroordeelde en de reclassering heeft te wensen overgelaten. De reclassering heeft nagelaten een aantal zaken, waaronder dagbesteding en behandeling, voor veroordeelde goed te regelen. Veroordeelde heeft zich tijdens zijn verblijf in [stichting 2] en ook bij [stichting 2] begeleidbaar opgesteld en zich sociaal gedragen. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar stellingen enkele documenten overgelegd. Veroordeelde heeft zijn uiterste best gedaan zich aan de voorwaarden te houden en dat gaat hem steeds beter af. Dat dit niet geheel is gelukt, valt hem niet dermate te verwijten dat dit tot terugplaatsing zou moeten leiden. Veroordeelde leert niet met vrijheden om te gaan als hij teruggeplaatst zal worden. De enige reden dat de reclassering terugplaatsing adviseert, is omdat een nieuwe, derde terugplaatsing niet mogelijk is. Het door de reclassering geadviseerde traject gaat maanden op zich laten wachten en zal voor veroordeelde inhouden dat hij minstens vier maanden intramuraal zal verblijven alvorens het STP – mogelijk – kan worden opgestart. Zijn plek bij [stichting 2] is hij dan vermoedelijk kwijt.
De beoordeling
De rechtbank ziet zich voor een dilemma gesteld.
Enerzijds staat vast dat veroordeelde zich niet aan een aantal bijzondere voorwaarden heeft gehouden die hem zijn gesteld bij beschikking van 16 december 2015. Veroordeelde heeft niet (volledig) meegewerkt aan urinecontroles, heeft alcohol genuttigd en heeft zich een aantal keer niet aan zijn avondklok gehouden. In beginsel kan iedere overtreding van de voorwaarden tot terugmelding van het toezicht en – uiteindelijk – tot terugplaatsing van veroordeelde leiden. Daar moet veroordeelde zich van bewust zijn geweest.
Indien de rechtbank tot definitieve terugplaatsing van veroordeelde zal besluiten, zal dat vanwege te doorlopen procedures naar verwachting tot enkele maanden van stilstand leiden, waarin niet of nauwelijks aan de resocialisatie van veroordeelde zal worden gewerkt. Het behoeft geen nader betoog dat dit een onwenselijke gang van zaken is. De kans dat veroordeelde na ommekomst van genoemde periode van stilstand nog in voldoende mate geresocialiseerd kan worden in een STP-traject, acht de rechtbank, gelet op de alsdan resterende termijn van het laatste (voorwaardelijke) jaar, klein. Gelet hierop is te betwijfelen of een terugplaatsing in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde is.
Anderzijds ziet de rechtbank ook nadelen indien de rechtbank de vordering tot definitieve terugplaatsing afwijst. Op grond van artikel 77tb, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een terugplaatsing immers maximaal twee keer worden toegepast. Dat betekent dat de reclassering in geval van afwijzing van de vordering niet langer over mogelijkheden beschikt om overtreding van de voorwaarden door veroordeelde te sanctioneren met een terugmelding. Het advies van de reclassering lijkt (deels) te zijn ingegeven door de wens om een mogelijkheid te hebben veroordeelde in geval van nieuwe overtreding van zijn voorwaarden te sanctioneren.
Geconfronteerd met de wettelijke onmogelijkheid van een derde terugplaatsing na voorwaardelijke beëindiging en de risico’s die zowel toewijzing als afwijzing van de vordering van de officier van justitie in zich bergen, dient de rechtbank zich af te vragen bij welke optie de kans op resocialisatie en een succesvolle terugkeer in de samenleving voor veroordeelde het grootst is. Daarmee wordt tevens het belang van de algemene veiligheid van personen en goederen het meest gediend. Terugplaatsing van veroordeelde zal leiden tot een stilstand van enkele maanden, waarna – mogelijk – het STP kan worden ingezet. Of dit traject aansluit bij de behoeftes van veroordeelde, is op dit moment uiterst onzeker. [naam 3] heeft gemotiveerd aangegeven dat veroordeelde het bij [stichting 2] binnen zijn mogelijkheden goed heeft gedaan. Zij hebben vertrouwen in een vervolgtraject met veroordeelde en hij kan daar onmiddellijk terecht. Veroordeelde stelt zich begeleidbaar op bij [stichting 2] , net zoals hij dat eerder bij het [stichting 2] heeft gedaan. Veroordeelde overtreedt weliswaar bepaalde voorwaarden, maar laat zich daarin corrigeren door [stichting 2] . De rechtbank denkt dat bij [stichting 2] – het verleden van veroordeelde in ogenschouw nemend – mogelijk het begin van een stijgende lijn is ingezet. Hoewel deze uiterst pril is, leidt terugplaatsing van veroordeelde zonder enige twijfel tot doorkruising daarvan. Nu het verloop na terugplaatsing zeer onzeker is en – gelet op de resterende duur van de PIJ-maatregel – de periode van het doorlopen van procedures te lang zal gaan duren, ziet de rechtbank daarin geen heil.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de afweging in dit geval in het voordeel van veroordeelde dient uit te vallen. De rechtbank is zich ervan bewust dat – gelet op de wettelijke onmogelijkheid van een derde terugplaatsing – de reclassering niet langer over mogelijkheden beschikt om overtreding van de voorwaarden door veroordeelde te sanctioneren. Dit betekent echter niet dat veroordeelde zich niet aan de voorwaarden dient te houden. De verantwoordelijkheid om de hulpverlening aan te gaan en daarvan maximaal te profiteren, komt voor een groot deel op de schouders van veroordeelde te rusten. Hoewel dat een risico oplevert, geldt dat risico naar het oordeel van de rechtbank evenzeer in geval van toewijzing van de vordering. Bovendien heeft [naam 3] ter zitting duidelijk gemaakt dat [stichting 2] eist dat veroordeelde zich aan de door de rechtbank gestelde voorwaarden houdt alsook aan de huisregels die gelden binnen [stichting 2] . Indien veroordeelde zich niet aan die voorwaarden en huisregels zal houden, zal hij zijn woonplek bij [stichting 2] kwijtraken. Zo bezien staat er veel voor veroordeelde op het spel en hoopt de rechtbank dat dat veroordeelde zal motiveren om de gestelde voorwaarden na te leven.
De rechtbank merkt ten slotte op dat de rechter-commissaris op 3 februari 2016 de voorlopige tenuitvoerlegging van de terugplaatsing van veroordeelde heeft gelast. De rechtbank zal de definitieve terugplaatsing gelasten tot 25 februari 2016 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
Beslissing.
De rechtbank:
- gelast de definitieve terugplaatsing van veroordeelde van 3 februari 2016 tot 25 februari 2016;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van deze rechtbank door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. R.H. de Vries en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2016.
De oudste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.