Beoordeling
5. De kantonrechter overweegt als volgt. Door binnen te rijden in de parkeergarage accepteert [gedaagde] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Q-park.
6. Omdat de overeenkomst tussen Q-park en [gedaagde] moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst als bedoeld in de Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in de consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), dient de kantonrechter op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:350) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691) ambtshalve te beoordelen of het beding onredelijk bezwarend is. Daartoe dient artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek (BW) conform de richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691). 7. Volgens artikel 3 lid 1 van de richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
8. Daarnaast volgt uit artikel 6:233, aanhef en onder a, BW dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
9. Q-park heeft over het in haar algemene voorwaarden opgenomen boetebeding naar voren gebracht - zakelijk weergegeven - dat zij door het “treintje rijden” niet alleen schade lijdt, maar dat het ‘treintje rijden’ ook gevaarzetting oplevert voor andere verkeersdeelnemers. In de boete zijn in de eerste plaats verdisconteerd de kosten die Q-park in verband met het ‘treintje rijden’ heeft gemaakt en zal moeten maken. Dit betreft de kosten die voortvloeien uit investeringen in dure camerasystemen voor scherpe detectie van ‘treintje rijden’, de technische en administratieve aanpassingen en het onderhoud daarvan, de omstandigheid dat meerdere medewerkers acht uur per dag aan de hand van meldingen de beelden opzoeken, bekijken en administreren, en het traceren en vervolgen van degene die zich schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’.
10. Bovenal benadrukt Q-park dat ‘treintje rijden’ op zichzelf als maatschappelijk ontoelaatbaar gedrag beschouwd moet worden en dat het een onveilige situatie oplevert. De parkeerder verlaat de garage willens en wetens op een onveilige manier. Deze vorm van gevaarzetting is ernstig en onacceptabel. Bij het ‘treintje rijden’ kan een schrikreactie bij de directe voorganger worden veroorzaakt waardoor een botsing kan ontstaan. De gevaarzetting geldt tevens voor andere kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals voetgangers en fietsers die buiten de parkeerfaciliteit om langskomen en geen tweede auto verwachten nadat er één auto is uitgereden. Daarnaast kunnen de slagbomen ontregeld raken en doorslaan naar de andere zijde waardoor een motorvoertuig of, erger, een persoon geraakt kan worden. Verder is volgens Q-park uit de praktijk gebleken dat het ‘treintje rijden’ kopieergedrag veroorzaakt.
10. In verband met voornoemde omstandigheden stelt Q-park groot belang te hebben bij het tegengaan van deze vorm van parkeerfraude. [gedaagde] heeft de juistheid van deze toelichting door Q-park op het boetebeding niet betwist. Op geen enkele wijze maakt deze toelichting echter inzichtelijk hoe hoog de schade is die Q-park lijdt, per overtreding. Zoals Q-park zelf stelt dient het boetebeding vooral het belang van Q-park om te voorkomen dat klanten zonder te betalen vertrekken. Het boetebeding heeft zodoende een punitief en daardoor – zo hoopt Q-park – een preventief element.
12. De kantonrechter dient in het licht van die stellingen te beantwoorden of de gevorderde boete van € 7.500,00 niet onevenredig is. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat de contractuele boete opgelopen is tot € 7.500,00 doordat [gedaagde] 25 keer is weggereden zonder te betalen. Daartegenover staat het dat Q-park niet waarschuwt voor de hoogte van de boete: haar waarschuwing spreekt slechts over “het dagtarief” en “bijkomende kosten”, terwijl [gedaagde] de inhoud van de algemene voorwaarden niet hoefde te kennen (art. 6:232 BW). Op grond van artikel 6:233 BW zijn ook de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen en de overige omstandigheden van het geval van belang bij de beoordeling of de voorwaarde onredelijk bezwarend is. Het boetebeding is bovendien op geen enkele wijze gemaximeerd, terwijl de schade waar volgens Q-park de contractuele boete op ziet, nadat het beding eenmaal is overtreden, per overtreding niet substantieel toeneemt: het is immers (per overtreding) goedkoper en eenvoudiger om één persoon voor tien overtredingen aan te spreken, dan tien personen ieder voor één overtreding aan te spreken.
13. Alles afgewogen is de kantonrechter van oordeel dat het boetebeding in dit concrete geval, omdat het niet is gemaximeerd en er niet voldoende voor is gewaarschuwd, oneerlijk is in de zin van richtlijn. De kantonrechter kan er niet mee volstaan de hoogte van de ingevolge dat beding aan die consument in rekening gebrachte boete te matigen, maar is zonder meer verplicht dat beding voor de consument buiten toepassing te laten (HvJ EU 30 mei 2013 ECLI:EU:C:2013:341). Het beding dat per keer het “tarief verloren kaart” in rekening wordt gebracht, acht de rechtbank niet oneerlijk. Daarvoor is met zoveel woorden gewaarschuwd, aan de parkeerovereenkomst is inherent dat daarvoor betaald moet worden en de in rekening gebrachte kosten bedragen € 40,50 per keer, zodat ook bij 25 overtredingen van het beding de kosten voor de consument beperkt blijven tot een bedrag van € 1.012,50.
14. De gevorderde boete zal daarom worden afgewezen en [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.012,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2016.
15. Q-park maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Q-park heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is, gelet op de toewijsbare hoofdsom, hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief: € 151,88.
16. Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Q-park.