Overwegingen
1. Eiseres heeft bij brief van 12 november 2015 het Openbaar Ministerie (OM) verzocht om op grond van artikel 1:71a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij de rechtbank een verzoek tot nietigverklaring te doen van het huwelijk van haar broer, de heer [de man] en diens vrouw [naam echtgenote] . Bij brief van 14 januari 2016 heeft de officier van justitie eiseres bericht dat het OM geen aanleiding heeft te veronderstellen dat sprake was van een zogenoemd schijnhuwelijk en om die reden geen verzoek bij de rechtbank zal indienen. Tegen dit besluit heeft mr. Loonstein namens eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd overwogen dat de brief van 14 januari 2016 geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
3. Namens eiseres heeft mr. Loonstein tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed.
5. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6. In artikel 1:71a van het BW is bepaald dat op verzoek van het openbaar ministerie een huwelijk als schijnhandeling wegens strijd met de Nederlandse openbare orde nietig kan worden verklaard indien het oogmerk van de echtgenoten, of één hunner, niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland.
7. Verweerder heeft aangevoerd dat de stelling, dat de officier van justitie als een bestuursorgaan kan worden aangemerkt, niet automatisch betekent dat sprake is van een voor bezwaar vatbaar besluit. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van
14 januari 2016 geen publiekrechtelijke rechtshandeling bevat die gericht is op rechtsgevolg. De brief van 14 januari 2016 bevat geen wijziging in een recht of plicht omdat aan de beslissing om wel of niet een verzoek tot nietigverklaring bij de rechtbank in te dienen geen rechtsgevolgen zijn verbonden.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat de beslissing op geen verzoek tot nietigverklaring bij de rechtbank in te dienen is gericht op rechtsgevolg. Het rechtsgevolg is gelegen in de omstandigheid dat alleen op verzoek van het OM een schijnhuwelijk nietig kan worden verklaard. De beslissing om wel of geen verzoek tot nietigverklaring in te dienen heeft een direct gevolg op de vraag of de rechter dat verzoek kan beoordelen.
Indien de rechter beslist tot nietigheid van het huwelijk tussen de heer [de man] en diens vrouw [naam echtgenote] dan heeft dat (erf)rechtelijke gevolgen voor eiseres.
8. Niet in geschil is dat de officier van justitie en de hoofdofficier van justitie onder omstandigheden als bestuursorganen kunnen worden aangemerkt.
9. De beslissing van de officier van justitie van 14 januari 2016 op het verzoek om geen verzoek tot nietigheid van een huwelijk bij de rechter in te dienen is weliswaar een beslissing doch geen beslissing die de officier van justitie in zijn hoedanigheid als een bestuursrechtelijk bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb heeft genomen. De officier van justitie heeft een besluit genomen op een verzoek van eiseres dat zij op grond van boek 1 van het BW heeft ingediend (artikel 1:71a van het BW). Dit verzoek om de burgerlijk rechter te vragen om een huwelijk nietig te verklaren is gelegen in het personen en familierecht. De beslissing op dat verzoek is dan ook geen publiekrechtelijk besluit waartegen bezwaar open staat. De omstandigheid dat door de beslissing van de officier van justitie de rechter niet de mogelijkheid heeft om zich over een mogelijk schijnhuwelijk te buigen, maakt dit niet anders.
Voor zover eiseres heeft beoogd aan te voeren dat het door haar veronderstelde schijnhuwelijk van invloed kan zijn op een door [naam echtgenote] aangevraagde verblijfsvergunning, is de bestuursrechter van oordeel dat dit aspect thuishoort in een geschil over de verblijfsvergunning.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.