ECLI:NL:RBAMS:2016:5246

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
4648391 CV EXPL 15-33548
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en verjaring van aanspraken in het kader van een kredietbescherming polis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en London General Insurance Company Ltd. (LGI) over een kredietbescherming polis. [Eiseres] had op 30 juni 2004 een verzekering afgesloten bij LGI, die dekking bood bij arbeidsongeschiktheid. Na een periode van arbeidsongeschiktheid heeft [eiseres] in 2009 LGI geïnformeerd over haar situatie en in 2014 een schade-aangifteformulier ingediend. LGI betwistte de vordering van [eiseres] op basis van verjaring, waarbij zij zich beroept op de termijn van drie jaar uit artikel 6:942 BW. De kantonrechter oordeelde dat de bijzondere regeling van verjaring voor verzekeringsaanspraken prevaleert boven de algemene regel voor periodieke betalingen. Hierdoor geldt een verjaringstermijn van drie jaar in plaats van vijf jaar. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiseres] voor de termijnen vóór 12 juni 2011 was verjaard, maar dat de termijnen na deze datum niet verjaard waren. De kantonrechter heeft LGI veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.196,57 aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 4648391 CV EXPL 15-33548
Uitspraak: 19 augustus 2016
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. R.F.M. Schenk,
t e g e n
de rechtspersoon naar vreemd recht
London General Insurance Company Ltd.,
kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde mr. R.A de Weerd.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en LGI.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 januari 2016 waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen, met de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van de bijeenkomst van partijen van 2 mei 2016 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 30 juni 2004 een “Kredietbescherming Polis” afgesloten bij LGI.
De polis is afgedrukt op briefpapier met en logo van de Postbank. Rechtsboven staat : “Consumptief Krediet”.
De polis houdt, voor zover van belang in:
“[…]
Gegevens verzekering
Polisnummer
:
[nummer]
Contractnummer
:
[nummer]
[…]
Eigen risicotermijn
:
0 dagen (wachttijd 30 dagen)
Verzekerde maandtermijn
:
E 345,00
Maandelijkse premie
:
E 13,80
[…]”
Toepasselijk zijn de polisvoorwaarden PK 0104.
2.2.
Die polisvoorwaarden houden – voor zover hier van belang – het volgende in:
“[…]
Artikel 1: definities
[…]
5.
arbeidsongeschiktheid
a) gedurende het eerste en tweede jaar van ongeschiktheid:
de volledige ongeschiktheid tot verrichten van werkzaamheden, rechtsreeks en uitsluitend door medisch vast te stellen gevolgen van ziekte en/of ongeval.
b) na de eerste twee jaar van ongeschiktheid:
de ongeschiktheid rechtstreeks en uitsluitend door medisch vast te stellen gevolgen van ziekte en/of ongeval voor tenminste 45% zoals die door de daarmee belaste instantie, in het kade van de sociale zekerheidswetgeving met betrekking tot arbeids(on)geschiktheid wordt vastgesteld. Dit geldt na 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt te zijn geweest
[…]
7.
Verzekerd saldo in geval van arbeidsongeschiktheid:
het bedrag van de restant schuld uit hoofde van de kredietovereenkomst, zoals die blijkt uit de boeken van de Postbank op het moment dat de verzekerde gebeurtenis plaatsvindt, met uitzondering van één of meerdere achterstallige maandbedragen, vermeerderd met de rente welke verschuldigd zal zijn gedurende de uitkeringsperiode krachtens deze verzekering.
[…]
Artikel 7: Uitkering
1. De verzekering voorziet in geval van arbeidsongeschiktheid […] in een uitkering ter grootte van het aantal aaneengesloten perioden van 30 dagen dat de verzekerde arbeidsongeschikt is geweest, vermenigvuldigd met de verzekerde maandtermijn zoals op het polisblad vermeld, zulks met inachtneming van het maximum als bedoeld in artikel 8 van deze voorwaarden.
2. […]
Artikel 8: maximum dekking
De uitkering in geval van arbeidsongeschiktheid kent de volgende maxima: Per maand EUR 2000,-- De uitkering zal nimmer meer bedragen dan het verzekerde saldo op het moment waarop de gebeurtenis plaatsvindt en zal nimmer meer bedragen dan EUR 90.000,--.
[…]
Artikel 10: verplichtingen
1. Verzekerde is in geval van arbeidsongeschiktheid verplicht:
a) […]
b) binnen 3 weken na het verstrijken van de op het polisblad vermelde wachttijd schriftelijk mededeling van de opgetreden arbeidsongeschiktheid te doen aan verzekeraar;
[…]
2. […] Het schadeformulier dient door verzekerde uiterlijk binnen twee weken na verzending door de administrateur geretourneerd te zijn. Niet-naleving van deze termijn of één van de verplichtingen voorvloeiende uit het eerste lid doet het recht op uitkering vervallen indien de verzekeraar daardoor in zijn belangen is geschaad.
[…]
Artikel 11: betaling aan begunstigde
1. Duitbetaling van de door verzekeraar verschuldigde uitkering geschiedt zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 7 lid 2 van deze voorwaarden bedoelde arbeidsongeschiktheidsperiode en zo spoedig mogelijk na ontvangst van de bescheiden welke voor het beoordelen van het recht op uitlering door de verzekeraar noodzakelijk worden geacht. Verzekeraar is bevoegd op de uitkering voorschotten te betalen.
[…]”
2.3.
Bij brief van 23 oktober 2009 heeft “The Warranty Group Europe Nederland” een door [eiseres] in te vullen schadeaangifteformulier aan [eiseres] gezonden.
2.4.
Bij brief van 11 juni 2014 heeft [eiseres] het ingevulde schade-aangifteformulier arbeidsongeschiktheid aan LGI geretourneerd.
2.5.
In de Rapportage Verzekeringsarts van 29 juli 2008 staat dat [eiseres] is “uitgevallen […] op 10-09-2006.” Op het schadeformulier heeft [eiseres] ingevuld per 7 september 2009 voor 67% arbeidsongeschikt te zijn.
2.6.
Een door de verzekeringsarts [naam 1] opgemaakte verzekeringsgeneeskundige rapportage ten aanzien van [eiseres] van 6 april 2010 houdt onder meer in:
“[…]
2.2
Onderzoeksgegevens
2.2.1
DossiergegevensAlgemeen
Cliënt is een 43-jarige vrouw, werkzaam als medewerkster [bedrijf] voor 32 uur per week. Op 10-09-2006 meldde zij zich arbeidsongeschikt voor dit werk vanwege rugklachten. […]

4.Conclusie

Het arbeidsvermogen van cliënt is afgenomen.
Er bestaan geen benutbare mogelijkheden.
Deze situatie is geldig vanaf 06-10-2010.
[…]”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad LGI veroordeelt om aan [eiseres] te betalen:
de hoofdsom van € 17.940,00 dan wel dat de kantonrechter in goede justitie bepaalt welk bedrag de kantonrechter toewijsbaar acht;
de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 954,40 althans een door de kantonrechter in geode justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
de wettelijke rente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten vanaf de dag van de dagvaarding tot aan die der betaling ;
e kosten van het geding;
de kosten van juridische bijstand, per 12 november € 3.000,00
3.2.
[eiseres] stelt daartoe - kort gezegd - het volgende:
is bij LGI tegen arbeidsongeschiktheid verzekerd per 30 juni 2004. Zij heeft in 2009 aan LGI gemeld dat zij arbeidsongeschikt is geworden en op 11 juni 2014 het daartoe strekkende formulier ingeleverd.
De arbeidsongeschiktheid is ingetreden op 7 september 2009. Rekening houdend met de wachttijd van 30 dagen is de uitkering van € 345,00 per maand gaan lopen op 7 oktober 2009.
Nu LGI het formulier nier eerder ontving dan 12 juni 2014, heeft [eiseres] recht op uitkering vanaf 12 juli 2011. De hoofdsom bedraagt per 21 november 2014 (4+48 maanden) = 52 × € 345,00 = € 17.940,00
3.3.
LGI voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het primaire verweer van LGI is dat de vordering van [eiseres] verjaard is. Zij beroept zich op de termijn van artikel 6:942 BW [nieuw] van 3 jaar. [eiseres] beroept zich op de stuitende werking van haar contact met de verzekeraar, naar aanleiding waarvan LGI aan [eiseres] het in te vullen schadeformulier heeft verzonden. Haar vordering ziet echter op de periode vanaf 12 juli 2011, dat wil zeggen drie jaar teruggerekend vanaf de datum van 11 juni 2014. Dat op dat moment de verjaring (indien die nog niet voltooid was) is gestuit, is – terecht – door partijen als uitgangspunt genomen.
4.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. De polis kan niet zo gelezen worden dat er sprake is van één uitkering waarop voorschotten worden verstrekt: Artikel 11 verwijst naar de in artikel 7 lid 2 bedoelde arbeidsongeschiktheidsperiode. Artikel 7 lid 2 verwijst alleen naar een “aaneengesloten periode van arbeidsongeschiktheid van 30 dagen”. Daaruit volgt dat – op grond van artikel 11 – uitbetaling plaatsvindt na afloop van iedere “aaneengesloten periode van arbeidsongeschiktheid van 30 dagen”, na ontvangst van de bescheiden welke voor het beoordelen van het recht op uitkering en tot aan het maximumbedrag. Anders dan LGI stelt, maakt dat de bevoegdheid tot het betalen van voorschotten niet zinledig; voorschotten kunnen immers worden betaald voordat alle bescheiden zijn ontvangen. Uit de stelling van LGI zou overigens ook volgen dat de vordering niet opeisbaar is vóór het einde van de volledige arbeidsongeschiktheid, in dat geval zou er van verjaring nog ook geen sprake kunnen zijn.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de verzekerde – zolang aan de andere eisen voor dekking en uitkering is voldaan – steeds per periode van 30 dagen recht heeft op een uitkering. Het gaat dus zowel om uitkeringen in de zin van artikel 7:942 BW als om betaling van vorderingen die bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald in de zin van artikel 3:308 BW. Op grond van artikel 7:942 BW geldt een termijn van drie jaren na de dag waarop de verzekerde met de opeisbaarheid bekend is geworden, op grond van artikel 3:308 BW geldt een termijn van vijf jaar na de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Met LGI en anders dan [eiseres] is de kantonrechter van oordeel dat de bijzondere regeling van de verjaring van verzekeringsaanspraken gaat boven de algemene regel voor periodieke betalingen, zodat de niet de termijn van vijf jaar van 3:308 BW, maar die van 7:942 BW van 3 jaren heeft te gelden.
Met de brief van 11 juni 2014 (zie r.o. 2.4) heeft [eiseres] de op dat moment lopende verjaringen gestuit. Die brief is op 12 juni 2014 ontvangen. Het gestelde telefoongesprek van najaar 2010 is geen schriftelijke stuiting van de verjaring geweest. Dat wil zeggen dat alle termijnen van vóór 12 juni 2011 zijn verjaard. Voor de termijnen die na die datum opeisbaar zijn geworden, slaagt het verjaringsverweer niet.
Verjaarde termijnen
4.4.
LGI betoogt dat verjaarde termijnen meegerekend moeten worden in het in de polis opgenomen maximumbedrag. Die stelling acht de kantonrechter juist. Door het verjaren van de aanspraak kunnen die termijnen niet meer worden opgevorderd. Ze waren echter verschuldigd en maakten dus deel uit van het verzekerde maximum.
4.5.
De polis kent twee maxima, te weten een absoluut maximum van € 90.000,00 en het verzekerd saldo per de datum van de intreding van de arbeidsongeschiktheid. LGI stelt dat het verzekerd saldo op 10 september 2006, het moment van de intreding van de arbeidsongeschiktheid, volgens de opgave van de bank € 18.447,39 bedroeg. De rente bedroeg 0,7090 % per maand, zodat de uitkering maximaal € 23.273,67 zou bedragen, of wel 68 maanden a € 345,00. Als de arbeidsongeschiktheid is ingetreden op 10 september 2006 is de aanspraak, met in achtneming van de wachttijd van 30 dagen ontstaan op 10 oktober 2006, welke dan is verjaard 3 jaren nadien. Dat wil zeggen dat de vorderingen tot en met 9 juni 2011 zijn verjaard of wel 57 termijnen zijn verjaard, zodat, aldus LGI, [eiseres] nog maximaal aanspraak zou kunnen maken op € 3.608,67, mits [eiseres] inderdaad overigens aan de voorwaarden voor verzekering voldoet.
4.6.
[eiseres] heeft de berekening van LGI als zodanig niet betwist, maar aangevoerd dat het saldo per 10 september 2006 aanzienlijk hoger moet zijn geweest, omdat onder de dekking ook de hypothecaire lening van [eiseres] was begrepen. Het is aan [eiseres] gemotiveerd te stellen dat en waarom daarvan kan worden uitgegaan. Mede in het licht van de omstandigheid dat de polis rechtsboven de woorden “Consumptief Krediet” vermeldt heeft [eiseres] haar stelling tegenover de precieze stellingen van LGI onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat het verjaringsverweer los staat van het beroep op de in polis genoemde vervaltermijnen. Die termijnen zijn (ruim) overschreden, zodat LGI in beginsel – als zij in haar belangen is geschaad – uitkering kan weigeren.
LGI heeft daarover echter niet meer gesteld dan dat het lange tijdsverloop haar de mogelijkheid heeft ontnomen om een nauwkeurige beoordeling te maken van de in september 2006 ontstane arbeidsongeschiktheid. LGI heeft echter niet gesteld dat zij enige poging heeft gedaan om ook maar enig onderzoek te doen naar de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] , laat staan dat zij iets heeft aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat zij in de uitvoering van dat onderzoek is bemoeilijkt door het tijdsverloop.
Naar het oordeel van de kantonrechter komt in die omstandigheden aan LGI geen beroep toe op de bepaling van artikel 10 lid 1 onder b van de polisvoorwaarden.
4.8.
LGI heeft voorts aangevoerd dat [eiseres] slechts aanspraak kan maken op uitkering indien na onderzoek van het medisch dossier vast komt te staan dat er sprake van verzekerde arbeidsongeschiktheid.
Anders dan LGI stelt ontslaat de omstandigheid dat zij zich in eerste instantie op verjaring beroept LGI niet van de verplichting indien een claim wordt gedaan onder de polis de gegrondheid van die claim aan de hand van de ter beschikking gestelde gegevens te onderzoeken. Onbetwist staat vast dat bij het schadeformulier van 11 juni 2014 een machtiging tot het verstrekken van medische inlichtingen was gevoegd waarmee zowel de artsen als de uitkeringsinstanties werden gemachtigd om alle gevraagd (medische) inlichtingen die voor het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid noodzakelijk waren aan (de medisch adviseur van) The Warranty Group - die in dezen optreedt voor LGI - te verschaffen.
Uit de door [eiseres] overgelegde verzekeringsgeneeskundige rapportage komt naar voren dat er bij [eiseres] van 10 september 2006 sprake is arbeidsongeschikt. Daaruit volgt dat [eiseres] voldoende gemotiveerd haar arbeidsongeschiktheid heeft gesteld. Het had op de weg van LGI gelegen, zo zij al niet het door haar gesteld onderzoek had moeten uitvoeren, minst genomen kenbaar te maken waarom er aan de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] in de betreffende periode zou moeten worden getwijfeld. Nu zij dat heeft nagelaten zal de kantonrechter van de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] uitgaan.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter de hoofdsom tot een bedrag van € 3.608,67 zal toewijzen, te vermeerderen met de in zoverre niet betwiste wettelijke rente.
4.10.
[eiseres] vordert naast de hoofdsom, de rente en de proceskosten ook buitengerechtelijke incassokosten en “juridische kosten. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de gemachtigde van [eiseres] met (de gemachtigde van ) LGI uitvoerig heeft gecorrespondeerd. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten begroten op de voet van de staffel uit het besluit, (te vermeerderen met BTW, nu [eiseres] evident niet BTW-plichtig is) over het toe te wijzen bedrag van € 3.608,67. Aldus zal worden toegewezen € 587,90 inclusief BTW.
Voor toewijzing daarnaast van “juridische kosten” ontbreekt in de dagvaarding enige onderbouwing, zodat die vordering zal worden afgewezen.
4.11.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd, aldus dat ieder partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt LGI om aan [eiseres] te betalen € 4.196,57 (vierduizend eenhonderd zesennegentig euro en zevenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 november 2015 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. G.H. Marcus kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter