Beoordeling
5. [gedaagde] beroept zich er in de eerste plaats op dat de klacht- c.q. reclametermijn van artikel 7:23 resp. artikel 6:89 BW is verstreken, nu hij pas ruim 2 jaar nadat bij de honden aan de hand van röntgenfoto’s HD was gediagnosticeerd daarvan voor het eerst heeft vernomen c.q. daarvoor aansprakelijk is gesteld, hetgeen niet binnen bekwame tijd na ontdekking is. Bovendien is gehandeld in strijd met artikel VIII lid 2 van de koopovereenkomst, waardoor [gedaagde] ook de mogelijkheid van een second opinion van lid 3 is onthouden en daarmee de beoordeling of de ingezette medische behandeling wel de juiste is geweest en de hoge kosten, die door [gedaagde] disproportioneel worden geacht, niet voorkomen of aanzienlijk beperkt hadden kunnen worden, zo begrijpt de kantonrechter.
6. [eisers gezamenlijk] stellen hier het nodige tegenover. Zij stellen dat zij al vanaf begin 2010 zich tot [gedaagde] , bij wie de honden ook training volgden, hebben gewend met zorgen over hun gezondheidstoestand, met name die van Mac, maar dat [gedaagde] hen telkenmale geruststelde. Zij stellen bovendien dat op 4 februari 2011 een toevallige ontmoeting bij een dierenarts in Nunspeet plaatsvond, waarbij [gedaagde] de schuld dat de honden HD hebben in hun schoenen probeerde te schuiven, terwijl zijn bekendheid dat de honden deze aandoening hadden ook blijkt uit het feit dat hij aan die dierenarts suggereerde of bij Angus en Mac niet een zgn. JPS-ingreep kon worden verricht. Dit alles wordt door [gedaagde] uitdrukkelijk betwist.
7. Aangezien de kantonrechter voorshands van oordeel is, dat april 2013 niet binnen bekwame tijd na ontdekking (kennelijk op 4 februari 2011) is, zou bewijslevering op het punt van tijdig klagen aan de orde zijn (waarbij overigens ten aanzien van de bewijslast wel een punt zou zijn dat uit de door [gedaagde] zelf overgelegde correspondentie wel degelijk lijkt te volgen, hoewel hij daar zelf een andere wending aan geeft, dat [eisers gezamenlijk] eerder de HD bij hem aan de orde hebben gesteld, zij het aanvankelijk niet in klagende c.q. verwijtende maar meer in zorgen-delende zin met een andere, bekende, liefhebber), ware het niet dat de vorderingen op andere gronden niet kunnen slagen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8. Partijen hebben veel aandacht besteed aan het karakteriseren van de onderhavige koopovereenkomsten, waarbij [eisers gezamenlijk] benadrukken dat zij consumenten zijn en er sprake is van consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 lid 1 BW – waarbij een hond inderdaad, althans vóór 1 januari 2013 toen artikel 3:2a BW in werking trad, juridisch heeft te gelden als roerende zaak – terwijl [gedaagde] handelde in het kader van zijn handels- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in die bepaling, hetgeen door [gedaagde] uitdrukkelijk wordt betwist. Hij stelt dat hij een hobbyfokker is die deze activiteit naast een jarenlange invaliditeitsuitkering uitoefent en ook door de relevante instanties niet wordt aangemerkt als ondernemer.
9. Deze beoordeling is niet “zwart/wit”. In dit geval valt niet te ontkennen dat [gedaagde] mede door zijn jarenlange fokactiviteit met een niet-incidentele omvang en zijn posities in de kynologische wereld zeker ten opzichte van de gemiddelde kandidaat-koper een zekere professionaliteit uitstraalt. Aan de andere kant zijn [eisers gezamenlijk] toch ook in zekere mate deskundig te noemen, zij hebben in iedere geval de nodige voorervaring met de onderhavige rashonden en concreet ook met HD, waarover zij ook stellen uitgebreid navraag te hebben gedaan alvorens tot aankoop bij [gedaagde] over te gaan. Een complicerende factor hierbij lijkt bovendien, dat ten tijde van de koop (en geruime tijd daarna) sprake lijkt van een zeker mate van bevriendheid van partijen. Of sprake is van consumentenkoop of een zgn. oneerlijke handelstransactie is echter niet doorslaggevend. De kantonrechter sluit zich wat dit betreft aan bij het oordeel van het Hof ‘s-Hertogenbosch in zijn in deze procedure ook overgelegde arrest van 25 november 2014 in een zaak over een eveneens aan HD lijdende Duitse herder (ECLI:NL:GHSHE:201:4959), dat het antwoord op deze kwalificatievraag in het midden kan blijven, omdat ook indien sprake is van consumentenkoop, er (buiten gevallen van garantie van aanwezigheid van een bepaalde eigenschap of in dit geval afwezigheid van een bepaald gebrek – waarop [eisers gezamenlijk] zich echter niet hebben beroepen –) slechts sprake kan zijn van een verplichting tot schadevergoeding indien sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Dit sluit aan op het algemene beginsel van aansprakelijkheidsrecht, dat – buiten gevallen van uitdrukkelijk in de wet geregelde risico-aansprakelijkheid – ieder geacht wordt zijn eigen schade te dragen, behoudens wanprestatie of een onrechtmatige daad van een ander. Anders gezegd, aan [gedaagde] moet een verwijt te maken vallen dat de honden lijden aan HD. Daaraan gaat vooraf de vaststelling of sprake is van een (rechtens relevante) tekortkoming, wat zich bij een koopovereenkomst concretiseert in de vraag of de honden niet de eigenschappen bezitten die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord en indien sprake is van een consumentenkoop, dan kan de koper (artikel 7:21 BW) aflevering van het ontbrekende vorderen (hier niet van toepassing), of herstel of vervanging (hier contractueel voorzien maar niet gevorderd), dan wel (artikel 7:22 BW) ontbinding (hier niet gevorderd) of prijsvermindering (hier wel gevorderd, waarover voor zover nodig hieronder apart wordt beslist), maar ook in dat geval niet zonder meer schadevergoeding. 10. Alvorens nader op de non-conformiteitsvraag in te gaan, staat de kantonrechter stil bij de contractuele bedingen zoals hierboven geciteerd. Daarvan hebben [eisers gezamenlijk] gesteld dat het gaat om algemene voorwaarden die vernietigbaar zijn omdat zij onredelijk bezwarend zijn. [gedaagde] heeft betwist dat het algemene voorwaarden betreft, evenals het onredelijk bezwarende karakter en erop gewezen dat [eisers gezamenlijk] ook niet vernietiging daarvan hebben gevorderd. Nu het in deze modelovereenkomsten gaat om bedingen die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te zijn opgenomen, lijkt aan het karakter van algemene voorwaarde te zijn voldaan en behoeft het feit dat [eisers gezamenlijk] daarvan geen vernietiging vorderen niet doorslaggevend te zijn, zeker niet indien zij als consument hebben te gelden, [gedaagde] geacht moet worden beroepsmatig te hebben gehandeld en sprake is van zgn. oneerlijke bedingen in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen (Rl. 93/13/EEG). Dan is immers de kantonrechter gehouden de bepalingen van de Richtlijn ambtshalve toe te passen. Doch ook hier geldt, dat aan de vraag of [gedaagde] een beroep op overeengekomen exoneratiebedingen kan doen vooraf gaat de vraag of hij aansprakelijk voor schade kan worden gehouden. Daaraan gaat de non-conformiteitsvraag weer vooraf.
11. Niettemin zijn deze bedingen in de overeenkomsten niet zonder belang, nog afgezien van het feit dat een aantal daarvan niet zo zeer aansprakelijkheidsbeperking tot doel hebben, maar uitdrukkelijk ook beogen om zodra een gebrek zoals heupdysplasie zich voordoet, de fokker in de gelegenheid te stellen zich daarover een eigen oordeel te vormen en samen een oplossing te bespreken. Daartoe kan behoren dat het beter is de hond te laten inslapen, in welk geval de koopsom wordt gerestitueerd of een nieuwe pup ter beschikking gesteld. Hoewel de kantonrechter er alle begrip voor heeft dat dit voor de eigenaar/houder een ongelooflijk zware beslissing kan zijn en de contractuele remedie een schrale troost, behoort dit tot de realiteit van alledag. Een hond, hoe zeer men daar ook aan kan hechten, is geen mens. Voor een hond gelden naar huidige (medisch c.q. veterinair-ethische) standaarden andere maatstaven voor (door)behandelen in verband met de kosten daarvan in verhouding tot de te bereiken winst dan bij mensen en in dat kader is ook de afweging van wat te doen indien een gebrek zich manifesteert dat terug te leiden is op genetische factoren, zoals zich nu eenmaal bij hond én mens zich kan voordoen (maar zich zeker niet altijd hoeft te openbaren) en zoals ten aanzien van HD bij honden gedeeltelijk het geval is, anders dan bij een mens. Aan het oordeel of daartoe in dit geval zou zijn geadviseerd kan in deze zaak niet worden toegekomen, maar als dat zo zou zijn en een dergelijk advies in de wind wordt geslagen, kan in zekere zin worden gezegd dat de eigenaar de hoge kosten aan zichzelf te wijten heeft c.q. geacht mag worden daar bewust voor te hebben gekozen.
12. Daarnaast is van belang, dat in de overeenkomsten zelf, als enige specifiek mogelijke aandoening, uitgebreid aandacht aan HD wordt besteed, in de bijbehorende stambomen eveneens over HD als enige (medisch/erfelijke) aandoening vermeldingen staan en hetzelfde geldt voor de bijbehorende certificaten van fokniveau, waarin daarnaast vermeldingen op het gebied van africhting, schoonheid en kleur staan vermeld. Nog geheel los van hun eigen specifieke voorervaring op dit gebied, kunnen [eisers gezamenlijk] er redelijkerwijs niet van zijn uitgegaan dat de honden “gegarandeerd” vrij van HD zouden zijn. Zoals ook aan de hand van overgelegde publicaties en opinies is aangetoond, kan men hiervan bij een doorgefokte rashond als een Duitse herder, maar bijvoorbeeld ook een labrador retriever, nimmer van uitgaan. Ook indien beide ouderdieren de hoogste klassificatie hebben en dit ook bij de verder traceerbare voorouders (tot in de vierde graad) het geval is, kan het gebrek zich openbaren, terwijl omgekeerd het fokken met twee honden met een lagere kwalificatie niet noodzakelijk betekent dat de nakomelingen HD hebben. Men kan door zo zorgvuldig mogelijk te zijn het risico proberen te beperken, maar het valt nimmer uit te sluiten. Er is geen reden waarom [eisers gezamenlijk] aan de gestelde woorden van [gedaagde] ter gelegenheid van de koop meer zekerheid konden ontlenen. [eisers gezamenlijk] hebben ook niet betwist, dat in de Toelichting op (een latere versie van) de standaard-koopovereenkomst is vermeld, kort gezegd, dat de aankoop van een Duitse herdershond neerkomt op de aankoop van en gebrekkig product wegens het risico van erfelijke gezondheidsproblemen zoals heupdysplasie en ellebogendysplasie, maar alleen dat zij dit gelezen hebben. Ook als dit laatste juist is, neemt dit niet weg dat dit ook volgens hun eigen stellingname in deze procedure nu eenmaal de stand van zaken op de onderhavige markt, waarvan zij geacht moeten worden op de hoogte te zijn geweest, is. Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel, dat geen sprake is van non-conformiteit. [eisers gezamenlijk] hebben gewoon pech gehad, maar ook het feit dat dit in hun geval dubbele pech is, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat [gedaagde] is tekort geschoten.
13. Tegen deze achtergrond is de kantonrechter bovendien oordeel, dat [gedaagde] niet een concreet verwijt kan worden gemaakt en dus een tekortkoming, indien daarvan sprake zou zijn geweest, aan hem toerekenbaar is. Hij heeft in deze procedure voldoende aannemelijk gemaakt, dat hij naar de geldende fokmaatstaven voldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen, waarmee ook het verwijt van [eisers gezamenlijk] dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden feitelijke grondslag mist. De enige garantie die hij heeft gegeven, nl. dat de beide ouderdieren vrij of nagenoeg vrij van HD zijn, is niet geschonden en hij heeft gefokt met dieren die volgens de geldende maatstaven daarvoor in aanmerking kwamen en zoals met [eisers gezamenlijk] overeengekomen. Feiten die mogelijk in een andere richting wijzen, zoals dat de onderhavige ouderdieren (in opvallende mate) eerder nakomelingen hadden die leden aan HD, zijn door [eiser sub 1] niet gesteld, noch is daarvan anderszins gebleken. Dat is gefokt met dieren waar ergens in een voorouderlijn sprake is van HD-B en in de ander voorouderlijn van HD-C is naar heersende inzichten niet onzorgvuldig en de PennHip-methode is geen gemeengoed.
14. Dat [eisers gezamenlijk] in feite [gedaagde] geen concreet verwijt maken, maar in feite zich richten tegen het raszuiver fokken (d.w.z. met hoge inteeltpercentages) van Duitse herders in het algemeen zoals dit nu eenmaal al vele jaren gebeurt, blijkt niet alleen uit de opzet en tekst van hun dagvaarding en overige processtukken, maar ook uit het feit dat zij specifiek het aanbrengen van een grotere genetische variatie bepleiten door het (af en toe) fokken met niet-raszuivere honden. Nu moge uit oogpunt van onder meer dierenwelzijn er van alles hiervoor te zeggen vallen, zij laten onvermeld dat de markt van doorgefokte rashonden met alle narigheid van dien stand wordt gehouden niet alleen door de fokkers, maar ook door de vraag naar raszuivere honden door kopers zoals zij. Wil men dit veranderen, dan lijkt verandering van wet- en regelgeving aangewezen en dat is ook wat [eisers gezamenlijk] bepleiten, maar deze verandering kan niet worden bewerkstelligd door buiten een geval van concrete onzorgvuldigheid aansprakelijkheid aan te nemen.
15. Ook de vordering tot prijsvermindering wordt afgewezen. Niet alleen omdat geen ontbinding of vernietiging van de koopovereenkomsten is gevorderd en wordt uitgesproken, maar ook voor het geval sprake is van consumentenkoop, waarin dit niet nodig is. Tegen de voormelde achtergrond moet in de koopsom – die in dit geval als een gebruikelijke en zeker niet excessief hoge voor een rashond moet worden aangemerkt en ten aanzien waarvan [gedaagde] uitgebreid heeft uiteengezet welke kosten daar tegenover staan – geacht worden verdisconteerd te zijn alle goede en kwade kansen dat zich bij de hond HD manifesteert, d.w.z. meestal de goede kansen en soms de kwade. De stelling van [eisers gezamenlijk] dat een hond waarbij zich (later) HD manifesteert geen handelswaarde heeft, wordt dus niet gevolgd terwijl het bovendien niet zo is dat een hond met HD waardeloos is. Een dergelijke hond pleegt wel degelijk affectiewaarde te hebben, hetgeen waarschijnlijk ook de reden is dat hieraan hoge kosten worden besteed.
16. Alle vorderingen worden dus afgewezen.
17. [eisers gezamenlijk] worden als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.