ECLI:NL:RBAMS:2016:5100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
C/13/612181 / KG ZA 16-875
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tot opheffing van in Guinee gelegd scheepsbeslag; rechtsmacht en beginsel van volledig informeren rechter in ex parte-procedure

Op 11 augustus 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de opheffing van een in Guinee gelegd scheepsbeslag. De eiseres, Amsel Navigation Company Limited, had het beslag aangevochten dat door ING Bank N.V. was gelegd op haar schip. Amsel stelde dat ING geen verhaalsrecht had op het schip en dat het beslag onrechtmatig was, omdat ING de Guineese rechter niet had geïnformeerd over een eerder gelegd beslag in Ivoorkust dat was opgeheven. ING voerde verweer en betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, stellende dat de vordering materieel samenviel met een vordering tot opheffing van het beslag, wat bij uitstek aan de gerechten van het land waar het beslag was gelegd toebehoorde.

De voorzieningenrechter overwoog dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had, maar dat de vordering van Amsel materieel betrekking had op de opheffing van het beslag, wat een kwestie was voor de Guineese rechter. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een beslissing van de Nederlandse rechter rechtvaardigden, en dat Amsel onvoldoende had aangetoond dat een opheffing in Guinee niet binnen een aanvaardbare termijn kon worden verkregen. De vordering van Amsel werd afgewezen, evenals de vorderingen onder b en c, en Amsel werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van volledig informeren van de rechter in ex parte-procedures en de terughoudendheid van de Nederlandse rechter in internationale geschillen, vooral wanneer het gaat om rechtsmacht en de beoordeling van buitenlandse beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/612181 / KG ZA 16-875 MV/KG
Vonnis in kort geding van 11 augustus 2016
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AMSEL NAVIGATION COMPANY LIMITED,
gevestigd te Valetta (Malta),
eiseres bij dagvaarding van 18 juli 2016,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Amsel en ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 28 juli 2016 heeft Amsel gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. ING heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig, aan de zijde van Amsel:
  • [naam 1] , [functie] van Amsel;
  • mr. Van Leeuwen voornoemd;
en aan de zijde van ING:
  • mr. A. de Haan, jurist bij ING;
  • mr. Van der Velden voornoemd;
  • mr. M. Keuper, advocaat en kantoorgenoot van mr. Van der Velden.

2.De feiten

2.1.
Amsel is de geregistreerd eigenaar van het zeeschip met dezelfde naam (hierna: het schip). Het schip vaart onder Cypriotische vlag.
2.2.
De Duitse rechtspersoon Oceanwide Shipping Services GmbH te Düsseldorf (hierna: Oceanwide) is een voormalig tijdbevrachter van het schip.
2.3.
De groep van ongeveer 20 vennootschappen die gezamenlijk de OW Bunker-groep (hierna: OWB) vormden was tot haar faillissement in 2014 één van de grootste leveranciers van bunkerolie (brandstof voor schepen) ter wereld.
2.4.
In oktober 2014 heeft Oceanwide in haar toenmalige hoedanigheid van tijdbevrachter van het schip, bij OWB een grote hoeveelheid bunkerolie voor het schip besteld voor levering in Colombo, Sri Lanka.
2.5.
De fysieke levering van de bunkerolie, waartoe OWB een lokale leverancier heeft ingeschakeld, heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014. Oceanwide heeft evenwel nooit de koopsom voor de bunkerolie ad USD 372.630,00 betaald.
2.6.
OWB is kort na de levering in staat van faillissement gesteld. ING was de security agent van de gezamenlijke banken die OWB financierden. Nu Amsel dat binnen dit kort geding - zonder enige erkenning - niet betwist, kan er hier van worden uitgegaan dat ING de rechtsverhouding met Oceanwide van OWB heeft overgenomen.
2.7.
Ter voldoening van haar vordering in verband met de geleverde bunkerolie, heeft ING op 22 december 2015 beslag doen leggen op het schip, toen dat in Abidjan (Ivoorkust) lag.
2.8.
Amsel heeft het beslag aangevochten in kort geding bij het lokale equivalent van de voorzieningenrechter in Abidjan. In eerste aanleg werd die vordering afgewezen.
2.9.
In hoger beroep heeft het gerechtshof te Abidjan bij arrest van 4 maart 2016 het beslag opgeheven, op de grond dat ING niet binnen de vereiste termijn van zes maanden na de levering beslag had gelegd.
2.10.
De volgende bestemming van het schip was Conakry, Guinee. Aldaar heeft ING op 30 juni 2016 opnieuw beslag doen leggen op het schip. Het verlof daartoe was door de Guineese rechter op 2 juni 2016 ex parte verleend op het diezelfde dag door ING ingediende beslagrekest.

3.Het geschil

3.1.
Amsel vordert dat de voorzieningenrechter, kort gezegd:
ING veroordeelt het te Conakry gelegde beslag op het schip op te (doen) heffen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per dag met een maximum van
€ 1.000.000,00;
ING verbiedt om verdere beslagen op het schip te leggen tot zekerheid van de vordering die ING heeft op Oceanwide, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000.000,00 per overtreding;
subsidiair: ING gebiedt om bij ieder verder in te dienen verzoek tot beslaglegging de gehele voorgeschiedenis aan de betreffende beslagrechter te openbaren;
met veroordeling van ING in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Amsel het volgende ten grondslag. ING heeft geen verhaalsrecht op het schip, en als dat er ooit al was is het nu verjaard. Het herhaaldelijk beslagleggen, en zeker zonder daarbij aan de rechter de voorgeschiedenis uit de doeken te doen, levert een onrechtmatige daad van ING op omdat zij daarbij handelt in strijd met de jegens een niet-contractspartij in acht te nemen zorgvuldigheid. Onder die voorgeschiedenis wordt daarbij verstaan het gegeven dat: 1) ING reeds eerder beslag op het schip had gelegd in Ivoorkust, en 2) dit beslag later door de (appel)voorzieningenrechter in Ivoorkust was opgeheven.
3.3.
ING voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover nodig - nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht

4.1.
ING heeft voor alle weren ten gronde de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwist. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de vorderingen van Amsel materieel samenvallen met een vordering tot opheffing van het beslag. Die vordering behoort bij uitstek toe aan de competentie van de gerechten van het land waarin het beslag is gelegd. Het
last resortvan artikel 9 sub c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) doet zich hier niet voor, aldus ING.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de rechtsmacht die zij ook ambtshalve moet beoordelen, het volgende. Het gaat hier om een geschil met internationale aspecten. Dat betekent dat de rechtsmacht in de eerste plaats moet worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de herschikte EEX-Vo). Artikel 4 van de herschikte EEX-Vo bepaalt dat bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat waar de gedaagde zijn woonplaats heeft. ING heeft haar vestigingsadres in Amsterdam. Aan de bepalingen van het commune recht waarop is gewezen wordt slechts toegekomen indien de herschikte EEX-Vo geen uitsluitsel biedt, hetgeen hier niet het geval is. Ook heeft ING er nog op gewezen dat de onderhavige vordering bij uitstek toebehoort aan de competentie van de gerechten van het land waarin het beslag is gelegd. De exclusieve bevoegdheidsbepaling van artikel 24 lid 5 EEX-Vo is echter niet van toepassing omdat geen opheffing van het beslag als zodanig is gevorderd maar de veroordeling van ING om tot opheffing van het beslag over te gaan.
Het standpunt van ING kan nog worden begrepen als een beroep op de
forum non conveniens-leer, de leer waarbij het gerecht van de lidstaat de internationale bevoegdheid die het ontleent aan de hoofdregel van de herschikte EEX-Vo (of een andere daarin opgenomen bevoegdheidsbepaling) niet uitoefent op de grond dat een gerecht van een andere staat binnen of buiten de Europese Unie een - uit het oogpunt van geografische verbondenheid met de zaak of anderszins - geschikter forum zou zijn om van het geschil kennis te nemen. Algemeen aanvaard is echter dat deze leer niet meer opgaat. De conclusie luidt dan ook dat de Nederlandse voorzieningenrechter rechtsmacht toekomt. Het verweer van ING wordt verworpen.
De vordering onder a
4.3.
Het voorgaande laat onverlet dat de stelling van ING dat de vordering van Amsel materieel ziet op opheffing van het beslag, hetgeen bij uitstek een kwestie is die dient te worden voorgelegd aan de gerechten van het land waarin het beslag is gelegd, voor de inhoudelijke beoordeling van betekenis is. Het gaat hier immers om een voornamelijk Guineese zaak, nu de gevraagde voorziening ziet op het schip dat zich in Guinee bevindt onder een beslag waartoe de Guineese rechter naar Guinees recht verlof heeft verleend. Als uitgangspunt geldt - overeenkomstig de stelling van ING en ondanks de rechtsmacht van de Nederlandse rechter - dat dan het primaat ligt bij de gerechten van het land waar het beslag is gelegd. Een Nederlandse voorzieningenrechter past terughoudendheid. Voor een beslissing van de Nederlandse voorzieningenrechter die in zoverre de bestaande buitenlandse rechtsgang zou doorkruisen bestaat slechts aanleiding in uitzonderlijke gevallen. Onderzocht zal worden of in dit geval evident sprake is van ernstige gebreken in de buitenlandse beslissing die niet binnen een afzienbare, aanvaardbare termijn in het desbetreffende land ongedaan gemaakt kunnen worden, waardoor de belangen van de beslagene naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geschaad.
4.4.
Amstel baseert haar vordering op twee te onderscheiden grondslagen. De eerste grondslag, die luidt dat het beslag op het schip onrechtmatig is omdat ING geen verhaalsrecht of
maritime lienop het schip van Amsel heeft, dan wel dat de vervaltermijn voor een beroep op dat recht inmiddels is verstreken levert geen uitzonderlijk geval in de hiervoor bedoelde zin op. Als gezegd past hier een terughoudende toets. ING heeft onderbouwd aangevoerd dat zij wel degelijk een nog niet vervallen verhaalsrecht op het schip heeft, mede gelet op het volgens haar toepasselijke Amerikaans recht. Voorshands is niet aannemelijk dat deze stelling evident onjuist is. Het voert te ver om in het kader van dit kort geding nader onderzoek te doen naar hoe een en ander naar Guinees - dan wel ander buitenlands - recht moet worden beoordeeld, zeker nu een nadere deskundige toelichting op de toepasselijke regelgeving ontbreekt.
4.5.
De tweede grondslag betreft de onrechtmatige daad van ING, die zij heeft gepleegd door aan de Guineese rechter te verzoeken verlof te verlenen tot het leggen van beslag, zonder daarbij die rechter te informeren over de voorgeschiedenis, meer in het bijzonder het gegeven dat: 1) ING reeds eerder beslag op het schip had gelegd in Ivoorkust, en 2) dit beslag later door de (appel)voorzieningenrechter in Ivoorkust was opgeheven. ING heeft erkend de Guineese rechter hierover niet in haar beslagrekest te hebben geïnformeerd (hierna: de erkenning van ING). Zij heeft daarbij evenwel gesteld dat deze voorgeschiedenis niet voor de beoordeling van haar verzoek relevant was, omdat het Guineese recht geen verbod kent om in Guinee beslag te leggen op een goed na een eerder beslag in het buitenland.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. Net als in Nederland is de beslagprocedure in Guinee een
ex parteprocedure, waarin de rechter na summier onderzoek beslist zonder de verweerder te horen. Bij de beoordeling van een beslagverzoek dient de rechter er op te kunnen vertrouwen dat (de advocaat van) de verzoeker de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoert. Deze verplichting voor de verzoeker is in het Nederlands recht in artikel 21 Rv neergelegd, maar kan tevens als een algemeen beginsel van een goede (civiele) procesorde worden aangemerkt. Voorts geldt dat met de erkenning van ING is komen vast te staan dat ING in haar beslagrekest de Guineese voorzieningenrechter niet heeft geïnformeerd over het eerdere beslag en de opheffing daarvan door de appelrechter in Ivoorkust. Dit levert een evidente, schending (hierna: de schending) van het hiervoor genoemde procesrechtelijke beginsel op, nu deze voorgeschiedenis relevant kan zijn voor de beslissing van de Guineese voorzieningenrechter om al dan niet opnieuw verlof te verlenen en kan als een ernstig verzuim worden aangemerkt. De stelling van ING dat het Guineese recht geen verbod kent om in Guinee beslag te leggen na een eerder beslag maakt dit niet anders.
4.7.
Als hiervoor onder 4.3. weergegeven is een ernstig gebrek alleen niet voldoende voor toewijzing van de vordering. Duidelijk moet tevens zijn dat de kwestie niet binnen een afzienbare, aanvaardbare termijn aan de Guineese rechter kan worden voorgelegd in een opheffingsprocedure. Amsel heeft daartoe onvoldoende gesteld. Zij heeft niet meer aangevoerd dan dat (zij vermoedt dat) een opheffing in Conakry wel te verkrijgen zal zijn, maar maanden kan duren, dat een beslag op een ander schip pas na 8 maanden werd opgeheven en dat “het tempo daar nu eenmaal anders ligt dan hier”. Tegenover de betwisting hiervan door ING heeft Amsel onvoldoende concreet duidelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een deskundigenbericht of andere informatie over de duur van de Guineese opheffingsprocedure. Dat het in Guinee (te) lang duurt voordat op een vordering tot opheffing van een scheepsbeslag wordt beslist kan niet zomaar als een feit van algemene bekendheid worden aangenomen. Dat betekent dat voorshands onvoldoende aanleiding bestaat voor een beslissing van de Nederlandse voorzieningenrechter. De vordering onder a zal daarom worden afgewezen.
De vorderingen onder b en c
4.8.
Nu de vordering onder a wordt afgewezen en voor de vorderingen onder b en c geen afzonderlijke grondslagen zijn gesteld, moeten die laatste vorderingen eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
4.9.
Amsel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.435,00
4.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt Amsel in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2016.