ECLI:NL:RBAMS:2016:5076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
C/13/592910 / HA ZA 15-789
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.R. Wisse
  • B. van Berge Henegouwen-Brokkaar
  • I. Wolffram-van Doorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verbrekingsvergoeding en schadevergoeding wegens niet nakoming van contractuele afspraken tussen adviesbureau en Delta Lloyd

In deze zaak vordert Lioncross Limited, een adviesbureau dat zich richt op beleggingsinstrumenten, betaling van een verbrekingsvergoeding en schadevergoeding van Delta Lloyd Levensverzekering N.V. en Delta Lloyd Asset Management N.V. wegens niet nakoming van contractuele afspraken die in 2004 en 2011 zijn gemaakt. Lioncross stelt dat zij sinds 2002 adviesdiensten verleent aan Delta Lloyd en dat er in de genoemde jaren aanvullende afspraken zijn gemaakt, vastgelegd in overeenkomsten. Delta Lloyd betwist echter het bestaan van deze afspraken en de echtheid van de handtekeningen onder de overeenkomsten. De rechtbank oordeelt dat Lioncross de bewijslast heeft om aan te tonen dat de afspraken daadwerkelijk zijn gemaakt. Gezien het ontbreken van originele documenten en de betwisting door Delta Lloyd, is de rechtbank van mening dat Lioncross nog niet voldoende bewijs heeft geleverd. De rechtbank draagt Lioncross op om bewijs te leveren van het bestaan van de afspraken uit de overeenkomsten. De zaak wordt aangehouden voor het leveren van bewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/592910 / HA ZA 15-789
Vonnis van 10 augustus 2016
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Cyprus
LIONCROSS LIMITED,
gevestigd te Qormi (Malta),
eiseres,
advocaat mr. dr. P.J. van der Korst te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD ASSET MANAGEMENT N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam.
Eiseres zal hierna Lioncross genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk DLL en DLAM, en gezamenlijk DL c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de gelijkluidende dagvaardingen van 19 augustus 2015 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het proces verbaal van de comparitie van partijen van 24 maart 2016 met de daarin genoemde stukken;
  • de brief van mr. Van der Korst van 26 april 2016 waarin hij reageert op het proces-verbaal;
  • de brief van mr. Van der Velden van 26 april 2016 waarin zij reageert op het proces-verbaal;
  • de brief van mr. Van der Korst van 29 april 2016 waarin hij reageert op de brief van mr. Van der Velden van 26 april 2016, en
  • de akte uitlating producties van Lioncross van 4 mei 2016.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is oprichter en bestuurder van verschillende ondernemingen die zich richten op het doen van investeringen in beleggingsinstrumenten. Daarnaast is [naam 1] (in persoon dan wel via zijn ondernemingen) werkzaam als adviseur op het gebied van beleggingsinstrumenten, waaronder financiële derivaten, en is hij economisch gerechtigde van Lioncross.
2.2.
DLL en DLAM maken onderdeel uit van de groep van Delta Lloyd N.V. (hierna: Delta Lloyd), een financiële dienstverlener die naast het aanbieden van verzekeringen, voor zover thans van belang, optreedt als vermogensbeheerder. DLL oefent een (levens)verzekeringsbedrijf uit en doet beleggingen in het kader van de afgesloten verzekeringen, ter afdekking van de financiële verplichtingen jegens de verzekeringsnemers. DLAM is de vermogensbeheerder binnen de groep van Delta Lloyd. Zij belegt rechtstreeks voor zakelijke en particuliere klanten en onder meer ook ten behoeve van DLL.
2.3.
Op 26 februari 2002 heeft Delta Lloyd, vertegenwoordigd door [naam 2] , een “Consultancy overeenkomst” gesloten met Gadex N.V. (een rechtsvoorganger van Lioncross), vertegenwoordigd door [naam 1] , waarbij partijen hebben afgesproken dat Gadex N.V. in de periode van 20 februari tot en met 30 juni 2002 gedurende 83 dagen adviesdiensten zal verlenen aan Delta Lloyd en trainingen zal verzorgen voor werknemers van Delta Lloyd omtrent de handel in financiële derivaten. In de artikelen 6.1 tot en met 6.3 van deze “Consultancy overeenkomst” zijn partijen overeengekomen dat Gadex N.V. hiervoor een maandelijkse vergoeding zal ontvangen van EUR 22.825,00 (exclusief btw) en een initiële vergoeding van EUR 91.300,00 (exclusief BTW) en dat Delta Lloyd alle redelijke onkosten voor haar rekening zal nemen. Gadex N.V. heeft voor de advieswerkzaamheden bijna € 300.000,00 aan Delta Lloyd gefactureerd en betaald gekregen.
2.4.
O.R.Ca Asset Management Ltd. (een rechtsvoorganger van Lioncross) is een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde vennootschap waarbinnen [naam 1] en [naam 3] , een voormalig werknemer van Delta Lloyd (hierna: [naam 3] ), een samenwerkingsverband zijn aangegaan. O.R.Ca Asset Management Ltd. adviseert over financiële instrumenten en derivatentransacties.
2.5.
Op 1 december 2002 is een
Consultancy overeenkomst
gesloten tussen DLAM, vertegenwoordigd door [naam 4] (hierna: [naam 4] ), en O.R.Ca Asset Management Ltd., vertegenwoordigd door [naam 3] . In artikel 6 van deze “Consultancy overeenkomst” is opgenomen dat O.R.Ca Asset Management Ltd. voor haar advieswerkzaamheden van DLAM een vergoeding zal ontvangen van EUR 625,00 (exclusief btw) per dag op basis van – in beginsel – 20 werkbare dagen per maand en dat DLAM alle redelijke onkosten voor haar rekening zal nemen.
2.6.
In het dossier bevindt zich een door Lioncross overgelegde kopie van een schriftelijk document (hierna ook: de 2003-overeenkomst) waarop is vermeld, voor zover hier van belang, dat het een “Consultancy overeenkomst” betreft die is aangegaan op 6 februari 2003 tussen DLAM, vertegenwoordigd door [naam 4] , en O.R.Ca Asset Management Ltd., vertegenwoordigd door [naam 3] en [naam 1] . Onder het document staan twee handtekeningen weergegeven, één van [naam 1] namens O.R.Ca Asset Management Ltd. en een ander boven de tekst “Namens Delta Lloyd Asset Management N.V.” die lijkt op de handtekening van, of gezet is door, [naam 4] . In het betreffende document is verwoord – zakelijk weergegeven – dat O.R.Ca Asset Management Ltd. vanaf 6 februari 2003 adviesdiensten zal verlenen aan DLAM en trainingen zal verzorgen voor werknemers van DLAM omtrent de handel in financiële derivaten. In de artikelen 6.1 tot en met 6.3 van het document staat dat O.R.Ca Asset Management Ltd. hiervoor van DLAM een vergoeding zal ontvangen van EUR 625,00 (exclusief btw) per dag op basis van 20 werkbare dagen per maand, dat DLAM O.R.Ca Asset Management Ltd. jaarlijks een vergoeding zal betalen van 0,2% van het onderliggende bedrag van alle derivatentransacties die door haar worden verricht op advies van O.R.Ca Asset Management Ltd. en dat DLAM alle redelijke onkosten voor haar rekening zal nemen.
2.7.
Lioncross heeft een kopie van een schriftelijk document in het geding gebracht (hierna ook: de 2004-overeenkomst) waarop is vermeld, voor zover hier van belang, dat het een overeenkomst betreft die is aangegaan op 4 februari 2004 tussen DLAM, vertegenwoordigd door [naam 4] , en Orca Derivates N.V. (een rechtsvoorganger van Lioncross), vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 3] . Op de laatste pagina van het overgelegde document staan twee handtekeningen met daaronder de namen van respectievelijk [naam 1] en [naam 3] “in naam van Orca Derivates N.V.” en een derde handtekening boven de naam van [naam 4] en de tekst “in naam van Delta Lloyd Asset Management N.V.” die lijkt op de handtekening van, of gezet is door, [naam 4] .
In artikel 1 onder (i) van de 2004-overeenkomst is vermeld dat de overeenkomst tot doel heeft alle rechten en verplichtingen die bestaan ten gevolge van overeenkomsten tussen DLAM en O.R.Ca Asset Management Ltd. te vervangen. In artikel 4 van de 2004-overeenkomst is vermeld dat Orca Derivates N.V. geen bedrag zal factureren aan DLAM. Volgens de 2004-overeenkomst krijgt Orca Derivates N.V. het recht om investeringsvoorstellen te doen aan DLAM, waarbij DLAM het recht heeft om te investeren via de fondsen die zij beheert voor derden op basis van haar analyse van risico en rendement van de door Orca Derivates N.V. voorgestelde investering. Voorts vermeldt de 2004-overeenkomst dat als DLAM ingaat op een zodanig investeringsvoorstel zij zich committeert om zich door een van haar werknemers te laten vertegenwoordigen in de raad van commissarissen van het investeringverhikel en zij de investering continuïteit zal verlenen tot 10 jaar na het laatste door Orca Derivates N.V. gegeven advies.
In de overgelegde 2004-overeenkomst wordt als definitie van ‘Verbreking’ vermeld:
“Een actie van een entiteit van DL Groep die kan sorteren in (i) de Funding aan de Beleggingsentiteit voor de Einddatum verwijderd word waardoor een faillissement veroorzaakt word of surseance noodzakelijk is of (…) (iv) minimaal 9 maanden na de publicatie van het ontslag van een werknemer van DL groep als lid van de raad van commissarissen van de Beleggingsentiteit zonder dat DL groep een andere werknemer als vertegenwoordiger heeft aangeduid als lid van de raad van commissarissen van de Beleggingsentiteit (…).”.
In artikel 7.2 van de overgelegde 2004-overeenkomst wordt vermeld wat de gevolgen zijn van het door Orca Derivates N.V. vaststellen van een ‘Verbreking’. Dit omvat onder meer de verschuldigdheid door DLAM van een ‘Verbrekingsvergoeding’.
2.8.
Orca Finance Netherlands N.V. (hierna: OFNL) is een Nederlandse vennootschap die in 2006 door [naam 1] is opgericht en sindsdien ook door hem wordt bestuurd. OFNL investeert in Amerikaanse levensverzekeringen. Zij neemt verzekeringen over van de verzekeringsnemers en zet de premiebetalingen voort. Bij overlijden van de begunstigde maakt zij aanspraak op het verzekerde bedrag. Om de fondsen te werven die nodig zijn voor de overname van de verzekeringen heeft OFNL in mei 2006 schuldbewijzen (beursgenoteerde “notes”) uitgegeven.
2.9.
Pagode Capital B.V. (hierna: Pagode) is een eveneens door [naam 1] opgerichte en bestuurde onderneming. Ook Pagode heeft “notes” uitgegeven. Met de opbrengsten van de verkoop van deze “notes” heeft Pagode krediet verstrekt aan OFNL. Dit krediet heeft OFNL vervolgens gebruikt voor de aankoop van levensverzekeringen.
2.10.
In mei, september en december 2006 heeft DLAM, ten behoeve van Delta Lloyd, investeringen gedaan in OFNL door voor een totaalbedrag van tientallen miljoenen euro’s “notes” op te kopen. Hierbij werd (in mei 2006) een zogeheten “Note Investor Agreement” gesloten tussen DLAM (als investeerder), [naam 1] (als aandeelhouder) en OFNL waarbij zij onder meer overeenkwamen dat DLAM de activa van OFNL niet zou uitwinnen en dat zij niet de surseance van betaling of het faillissement van OFNL zou aanvragen.
2.11.
In de periode van 2008 tot en met 2010 heeft DLAM, ten behoeve van Delta Lloyd, tientallen miljoenen euro’s geïnvesteerd in Pagode door de aankoop van “notes”.
2.12.
In de jaren 2006 tot en met 2013 zijn (toenmalige) medewerkers van DLAM – [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] (hierna: [naam 7] ) – achtereenvolgens lid geweest van de raad van commissarissen van OFNL.
2.13.
In 2010 is OFNL in liquiditeitsproblemen geraakt. In juni 2010 zijn DLL en OFNL in het kader van een herstructurering van de financiële positie van OFNL, een “Cross Currency Swap” aangegaan. Daarbij heeft DLL de positie van The Royal Bank of Scotland (hierna: RBS) in een eerder tussen OFNL en RBS gesloten “Cross Currency Swap” van RBS overgenomen voor een bedrag van EUR 126.980.691,30. OFNL was deze “Swap” in 2006 aangegaan met RBS om valuta- en renterisico’s af te dekken. Bij het aangaan van de “Cross Currency Swap
tussen OFNL en DLL werd de “Note Investor Agreement” (van mei 2006) aangepast en trad DLL toe als contractspartij. De overeengekomen afspraken dat de activa van OFNL niet zouden worden uitgewonnen en dat niet de surseance van betaling of het faillissement van OFNL zou worden aangevraagd, bleven in elk geval voor DLAM intact.
2.14.
Op of omstreeks 29 november 2011 is een zogeheten “Second Amended and Restated Security Agreement” tot stand gekomen tussen DLL en OFNL, op basis waarvan DLL een zekerheidsrecht heeft verkregen op de levensverzekeringen die door OFNL waren ondergebracht in een trust naar het recht van Delaware, Verenigde Staten (hierna: Orca Trust).
2.15.
In 2011 had OFNL een vordering op een Engels advocatenkantoor. Zij heeft die vordering op 30 november 2011 verkocht aan Lioncross. In een op 30 november 2011 tot stand gekomen overeenkomst tussen DLL, vertegenwoordigd door [naam 4] , en [naam 1] (hierna: de 2011 Claim Agreement) heeft [naam 1] de verplichting op zich genomen om de opbrengst van de vordering op het advocatenkantoor die Lioncross zou ontvangen, na aftrek van kosten, als aandelenkapitaal of schuld aan OFNL te betalen, zodat OFNL met een groot deel van de opbrengsten haar verplichtingen onder de “Cross Currency Swap
zou kunnen aflossen.
2.16.
In het dossier bevindt zich een door Lioncross overgelegde kopie van een schriftelijk document, opgesteld in de Engelse taal, (hierna ook: de 2011-overeenkomst) waarop is vermeld, voor zover hier van belang, dat het een overeenkomst betreft daterend van 30 november 2011 en is gesloten tussen DLL, vertegenwoordigd door [naam 4] , en Lioncross, vertegenwoordigd door [naam 1] . Op de laatste pagina van het document staat een handtekening met daaronder de naam van [naam 1] en daarboven “Lioncross Limited” en een andere handtekening die lijkt op de handtekening van, of gezet is door, [naam 4] onder de tekst “Delta Lloyd Levensverzekeringen N.V.” met daarnaast een stempel met de tekst: “ [naam 4] , [functie] , Delta Lloyd-groep”.
In het betreffende document is – voor zover hier van belang en met verwijzing naar een bijbehorende “letter agreement” – vermeld dat Lioncross de positie van adviseur van DL c.s. en de daaraan verbonden rechten en verplichtingen, van Orca Derivates N.V. overneemt en dat DLL de positie van DLAM in datzelfde verband overneemt.
Voorts is in de 2011-overeenkomst een definitie opgenomen van het begrip ‘Breach’ vergelijkbaar met het begrip ‘Verbreking’ zoals verwoord in de 2004-overeenkomst (zie r.o. 2.7). In artikel 7.2 van de 2011-overeenkomst wordt vermeld wat de gevolgen zijn van het door Lioncross vaststellen van een ‘Breach’. Dit omvat onder meer – zeer kort gezegd – de verschuldigdheid door DLL van een ‘Breach Amount’ (beperkter in omvang dan de ‘Verbrekingsvergoeding’ in de 2004-overeenkomst) en de overdracht door DLL aan Lioncross van al haar rechten uit hoofde van de 2011 Claim Agreement.
2.17.
In 2013 is Delta Lloyd onderworpen aan een onderzoek door De Nederlandse Bank N.V. Dat onderzoek is uitgemond in de oplegging aan Delta Lloyd van bestuursrechtelijke boetes vanwege ongeoorloofde effectentransacties en heeft in oktober 2013 geleid tot verschillende bestuurs- en managementwisselingen binnen DL c.s.
2.18.
In 2013 is OFNL opnieuw in financiële problemen geraakt en zijn DL c.s. en OFNL in overleg getreden over de mogelijkheden om deze problemen op te lossen. Daarbij trad niet [naam 4] , maar eerst [naam 7] en later de heer [naam 8] , op namens DL c.s. In ruil voor de vestiging van nieuwe zekerheden, verleende DLL in mei 2013 uitstel van de betalingen die OFNL diende te verrichten aan DLL onder de “Cross Currency Swap”.
2.19.
Bij brief van 12 december 2013 heeft [naam 7] OFNL erover geïnformeerd dat hij terugtrad als lid van de raad van commissarissen van OFNL.
2.20.
Sinds begin [datum] is [naam 4] niet langer werkzaam bij Delta Lloyd.
2.21.
In april 2014 heeft Delta Lloyd de “notes” van andere “noteholders” in OFNL gekocht en werd zij daarbij houdster (met de bijbehorende zeggenschap) van 97% van de “notes” uitgegeven door OFNL.
2.22.
Op 8 mei 2014 hebben DLL en OFNL een “Standstill Agreement” (hierna: de standstill-overeenkomst) gesloten waarbij is overeengekomen dat DLL tot 30 november 2014 geen betalingen zou opeisen, zekerheden zou uitwinnen of faillissement van OFNL zou aanvragen, noch andere rechten zou uitoefenen. Dit onder meer met het doel in de periode van 8 mei 2014 tot 30 november 2014 een herstructurering over een te komen waarmee het voortbestaan van OFNL kon worden veiliggesteld.
2.23.
Op 28 november 2014 heeft OFNL tijdens een vergadering met de “noteholders” een herstructureringsplan gepresenteerd. Delta Lloyd heeft tegen dit plan gestemd.
2.24.
Op 10 december 2014 heeft de rechtbank OFNL, inmiddels handelend onder de naam Rolsa N.V. (hierna: Rolsa), op haar verzoek voorlopige surseance van betaling verleend. Op 25 februari 2015 heeft de rechtbank OFNL failliet verklaard.
2.25.
Bij brief van 3 december 2014 heeft de advocaat van Lioncross DLL verzocht en gesommeerd haar verplichtingen uit de 2011-overeenkomst (alsnog) na te leven, onder meer door een boete aan Lioncross te betalen van ruim USD 29 miljoen.
2.26.
DL c.s. heeft in reactie hierop het bestaan van de 2004- en 2011-overeenkomsten richting Lioncross betwist en het forensisch accountantskantoor Integis B.V. (hierna: Integis) opdracht verstrekt onderzoek te doen naar mogelijke onregelmatigheden in de relatie tussen DL c.s. en Orca Derivates N.V. (en haar rechtsopvolgers), onder meer naar de authenticiteit van de 2004- en 2011-overeenkomsten. Integis heeft onderzoek verricht naar de papieren en digitale administratie van DL c.s. Daarnaast hebben gesprekken plaatsgevonden met de personen van DL c.s. die bij het aangaan van de overeenkomsten betrokken zouden zijn geweest. Ook is forensisch schriftonderzoek verricht naar de authenticiteit van de handtekeningen die onder de kopieën van de 2004- en 2011-overeenkomsten zijn weergegeven. Daarvan is een onderzoeksrapport opgesteld gedateerd 13 april 2015 (hierna: het Integis-rapport). In het Integis-rapport is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“(…) Delta Lloyd is na het ‘stuklopen’ in november 2014 van de onderhandelingen die zij voerde over de herstructurering van de financiële positie van Rolsa NV (voorheen: Orca Finance Netherlands NV), geconfronteerd met zes overeenkomsten en documenten. Deze zes overeenkomsten en documenten zijn (…) aan Delta Lloyd overlegd door (…) Lioncross (…) en Rolsa NV.
Delta Lloyd is niet bekend met deze zes overeenkomsten en documenten, ten aanzien waarvan kan worden gesteld dat:
  • Deze in digitale noch papieren vorm zijn aangetroffen in de ons ter beschikking gestelde bescheiden;
  • Geïnterviewden hebben verklaard deze overeenkomsten en documenten niet te kennen;
  • Volgens forensisch schriftexperts ‘veel steun’ bestaat voor de opvatting dat de handtekening op een bij Delta Lloyd bekende overeenkomst (of het origineel daarvan) heeft gediend als bronmateriaal voor de productie van de handtekeningen op twee (van deze zes) overeenkomsten en documenten;
  • Volgens forensisch schriftexperts ‘zeer veel steun’ bestaat voor de opvatting dat de handtekeningen op de vier overige overeenkomsten en documenten reproducties zijn van elkaar of reproducties zijn van hetzelfde bronmateriaal.
Wij achten het dan ook aannemelijk dat de zes overeenkomsten en documenten niet zijn voorzien van een echte handtekening van [naam 4] (…) en daarmee niet authentiek zijn.
(…)
Op grond van ons onderzoek achten wij niet aannemelijk dat op 30 november 2011 een ‘meeting’ (…) heeft plaatsgevonden. (…) wij achten het (…) aannemelijk dat [naam 4] de bij Delta Lloyd (wel) bekende overeenkomsten heeft ondertekend op 1 december 2011. (…)”.
2.27.
Lioncross heeft BDO Investigations B.V. (hierna: BDO) opdracht verstrekt onderzoek te doen naar de authenticiteit en herkomst van e-mailverkeer tussen DL c.s. en aan Lioncross gelieerde partijen (in de periode waarin de 2004- en 2011-overeenkomsten volgens Lioncross tot stand zijn gekomen). BDO heeft van het onderzoek een rapport opgesteld gedateerd 9 maart 2016 (hierna: het BDO-rapport).
2.28.
DL c.s. heeft in reactie op het BDO-rapport Fox-IT opdracht verstrekt een “contra expertise” te verrichten. Dit onderzoek heeft zich gericht op het BDO-rapport en niet op de onderliggende data. Fox-IT heeft hiervan op 17 maart 2016 een rapport opgesteld (hierna: het rapport van Fox-IT).

3.Het geschil

3.1.
Lioncross vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • DL c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van USD 29.111.338,14, te verhogen met de schadevergoeding conform artikel 6:125 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), bestaande uit eventuele waardevermindering van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro, en te verhogen met wettelijke (handels)rente, en
  • voor recht verklaart
dat DL c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen jegens Lioncross wat betreft de financiering van OFNL, het niet uitwinnen van zekerheden en het niet-laten failleren van OFNL, en dat DL c.s. uit dien hoofde gehouden is tot vergoeding van de door Lioncross dientengevolge geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen conform de wet; en
dat DL c.s. onvoorwaardelijk en onherroepelijk al haar rechten en vorderingen jegens Lioncross, [naam 1] en OFNL op grond van de 2011 Claim Agreement heeft overgedragen aan Lioncross en dat DL c.s. als gevolg daarvan geen rechten en vorderingen jegens Lioncross, [naam 1] en OFNL meer toekomen op grond van de 2011 Claim Agreement; en
- DL c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, en de wettelijke rente over de (na-)kosten.
3.2.
DL c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en weren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De overwegingen

Bestaan (de afspraken uit) de 2004- en 2011-overeenkomsten?

4.1.
Lioncross legt aan haar vorderingen ten grondslag dat DL c.s. meervoudig is tekort geschoten in de afspraken die tussen partijen zijn overeengekomen en vastgelegd in de 2004- en 2011-overeenkomsten. Zij stelt daartoe dat DL c.s. door de financiële herstructurering van OFNL te blokkeren, haar zekerheden op activa van OFNL uit te winnen en haar investeringen in deze vennootschap niet langer te continueren, in strijd heeft gehandeld met haar contractuele afspraken jegens Lioncross. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het faillissement van OFNL met als gevolg daarvan aanzienlijke schade voor Lioncross. De tekortkomingen leiden er volgens Lioncross toe dat zij jegens DL c.s. aanspraak kan maken op de in de genoemde overeenkomsten overeengekomen verbrekingsvergoeding en rechtvaardigt de veroordeling van DL c.s. tot vergoeding van de door haar geleden schade als gevolg van het faillissement van OFNL. Verder stelt Lioncross dat de niet-nakoming door DL c.s. van haar contractuele afspraken ook de onvoorwaardelijke en onherroepelijke overdracht door DL c.s. van al haar rechten en vorderingen jegens Lioncross, [naam 1] en OFNL, aan Lioncross tot gevolg heeft gehad, overeenkomstig de 2011 Claim Agreement. Daardoor komen DL c.s. geen rechten en vorderingen meer toe jegens Lioncross, [naam 1] en OFNL, aldus – nog steeds – Lioncross.
4.2.
DL c.s. betwist het bestaan van de afspraken en de authenticiteit van de handtekeningen van [naam 4] die staan afgebeeld op de door Lioncross in het geding gebrachte kopieën van de 2003-, 2004- en 2011-overeenkomsten. Zij voert daartoe het volgende aan. Originelen van de overeenkomsten zijn niet beschikbaar. DL c.s. is met het bestaan van de overeenkomsten niet bekend en deze overeenkomsten zijn niet aangetroffen in de administratie van DL c.s. Evenmin zijn in de administratie van DL c.s. conceptversies van of correspondentie over de overeenkomsten aangetroffen. [naam 4] heeft aangegeven dat hij de 2004- en 2011-overeenkomsten niet herkent en dat onaannemelijk is dat hij de overeenkomsten zou hebben ondertekend gelet op de inhoud, de vorm en de wijze van ondertekening. Bovendien was [naam 4] op het gestelde moment van ondertekening van de 2011-overeenkomst, op 30 november 2011, in bespreking met iemand anders dan [naam 1] . Hierbij komt dat DLL en OFNL op 29 november 2011 een zogeheten “Second Amended and Restated Security Agreement” hebben gesloten in het kader van de herstructurering van de “Cross Currency Swap” die voorzag in onder andere de vestiging van een zekerheidsrecht op de levensverzekeringen die door OFNL waren ondergebracht in Orca Trust. Als de 2011-overeenkomst authentiek zou zijn geweest, zou dit inhouden dat DL c.s. één dag na het door haar vanwege de herstructurering verkregen zekerheidsrecht op de levensverzekeringen in Orca Trust afstand zou hebben gedaan van het recht zich daarop te verhalen. Daarvoor is geen redelijke verklaring te bedenken. De inhoud van de 2003-, 2004- en 2011-overeenkomsten is ook onverenigbaar met de gedragingen van partijen (waaronder de sinds 2013 over de herstructurering gevoerde onderhandelingen) en sluit in het geheel niet aan bij de contractuele afspraken op basis waarvan partijen in 2002 en sinds 2003 (op basis van opdrachten die voornamelijk via de e-mail tot stand zijn gekomen) met elkaar hebben samengewerkt. Bovendien wijken de contractuele afspraken waarop Lioncross zich beroept, af van de contractsbepalingen die gangbaar zijn bij overeenkomsten voor het verlenen van adviesdiensten omtrent de handel in financiële derivaten. Het is gebruikelijk dat dergelijk advies gratis wordt verstrekt. Ten aanzien van de 2004-overeenkomst is het lastig voorstelbaar dat DL c.s. zou instemmen met een dusdanig substantiële verbrekingsvergoeding, terwijl hier tegenover slechts advisering stond op het gebied van derivaten. De overeenkomsten betreffen dan ook vervalsingen die zijn opgemaakt door [naam 1] toen OFNL vanwege de financiële problemen steeds verder in het nauw kwam, aldus – nog steeds – DL c.s. DL c.s. beroept zich in dit verband op de conclusies van het Integis-rapport (zie r.o. 2.26).
4.3.
Lioncross heeft de betrouwbaarheid en de juistheid van het Integis-rapport weersproken. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat van een onafhankelijk onderzoek geen sprake is geweest en dat geen wederhoor heeft plaatsgevonden nu het Integis-rapport niet eerst in concept ter becommentariëring aan haar is voorgelegd. Volgens Lioncross bevestigt het Integis-rapport juist dat de enige reden waarom het huidige management van DL c.s. voor 2014 (kennelijk) niet bekend was met de betreffende afspraken, erin gelegen is dat DL c.s. ernstig tekort schiet in haar administratieve organisatie, interne communicatie en rapportage.
Verder heeft Lioncross ter onderbouwing van haar standpunt dat (de afspraken in) de 2004- en 2011-overeenkomsten tot stand zijn gekomen erop gewezen dat partijen in de loop van de jaren (2004 tot 2014) uitvoering aan die afspraken hebben gegeven. Zo zijn verschillende werknemers van DL c.s. achtereenvolgens lid geweest van de raad van commissarissen van OFNL en hebben partijen gehandeld overeenkomstig de ‘1%-afspraak’ uit de 2004- en 2011-overeenkomsten: 1% van de onderliggende waarde van de door Lioncross geadviseerde transacties is door DL c.s. geïnvesteerd in OFNL. Lioncross verwijst hierbij naar een door haar overgelegd historisch overzicht. Voorts heeft Lioncross (in de persoon van [naam 1] ), in reactie op de stelling van DL c.s. dat geen originele exemplaren van (onder meer) de 2004- en 2011-overeenkomsten beschikbaar zijn, ter comparitie toegelicht dat [naam 4] en [naam 1] contracten doorgaans niet op dezelfde plek ondertekenden. [naam 4] tekende in de praktijk een overeenkomst op zijn kantoor in Amsterdam, maakte daar een elektronische PDF-kopie van en stuurde deze kopie dan via de e-mail aan [naam 1] . [naam 1] tekende een uitgeprinte versie van het PDF-kopie bij hem op kantoor in Antwerpen of in Londen en maakte hier weer een elektronische PDF-kopie van dat hij via de e-mail terugstuurde naar [naam 4] . Alle zakelijke transacties, waaronder de beleggingstransacties die DL c.s. deed in OFNL, werden volgens Lioncross ( [naam 1] ) op deze manier via de e-mail verricht. Lioncross (in de persoon van [naam 1] ) heeft verder toegelicht dat de standstill-overeenkomst en de verbrekingsvergoeding elkaar niet tegenspreken, maar aanvullend zijn. Met de standstill-overeenkomst werd beoogd te voorkomen dat DL c.s. zich zou terugtrekken, terwijl de verbrekingsvergoeding juist was overeengekomen voor het geval DL c.s. zich zou terugtrekken, aldus steeds Lioncross.
Tenslotte wijst Lioncross ter onderbouwing van haar stelling dat (de afspraken in) de 2004- en 2011-overeenkomsten tot stand zijn gekomen, op het BDO-rapport (zie r.o. 2.27). Uit het BDO-rapport blijkt volgens Lioncross dat:
i. i) de namens DL c.s. ondertekende 2004-overeenkomst als bijlage bij een e-mail van 4 februari 2004 door [naam 9] (DL c.s.) is verzonden aan [naam 1] (Orca Derivates N.V.) met de tekst: “ [naam 10] , [naam 3] , Akkoord van onze kant. Gr. [naam 9] ”. Uit de ‘metadata’ van deze bijlage blijkt dat deze is aangemaakt kort voor de verzending van de betreffende e-mails. De handtekening onder de 2004-overeenkomst kan dus geen kopie zijn van de handtekening onder een in 2011 ondertekende overeenkomst;
ii) de namens DL c.s. en Orca Derivates N.V. ondertekende 2004-overeenkomst op dezelfde datum per e-mail is verzonden door [naam 1] aan [naam 9] , met de tekst: “Hierbij de overeenkomst getekend van onze kant”;
iii) de namens DL c.s. en Orca Derivates N.V. ondertekende 2004-overeenkomst op 3 juli 2012 per e-mail is verzonden door [naam 11] (DL c.s.) aan [naam 1] , met de tekst: “Hierbij ook de gevraagde documenten”;
iv) de namens DL c.s. ondertekende 2011-overeenkomst op 29 november 2011 per e-mail is verzonden door [naam 12] (Orca Derivates N.V.) aan [naam 13] (Portland Partners B.V.) en [naam 1] , met de tekst: “Bijgaand een kopie van de overeenkomst tussen DLL en Lioncross getekend door [naam 4] ”. De handtekening onder de overgelegde 2011-overeenkomst kan dus geen kopie zijn van de handtekeningen, gezet onder overeenkomsten die op 30 november 2011 en 24 december 2012 zijn gesloten;
v) de namens DL c.s. en Lioncross ondertekende 2011-overeenkomst op 7 december 2011 per e-mail is verzonden door [naam 12] aan [naam 13] en [naam 7] (DL c.s.), met de tekst: “Bijgaand de overeenkomsten van 30 november 2011”;
vi) de namens DL c.s. en Lioncross ondertekende 2011-overeenkomst op 3 juli 2012 per e-mail is verzonden door [naam 11] aan [naam 1] , met de tekst: “Hierbij ook de gevraagde documenten”.
4.4.
DL c.s. heeft de bevindingen van het BDO-rapport aan de hand van het rapport van Fox-IT (zie r.o. 2.28) in twijfel getrokken. Fox-IT concludeert volgens DL c.s. het volgende.
i. i) Het vervalsen van e-mailberichten, zeker na verzenden, is relatief eenvoudig. Attributen binnen een e-mailheader kunnen worden aangepast en bijlages kunnen worden toegevoegd of verwijderd;
ii) De vervalsingen kunnen vervolgens op een lokale machine worden gefabriceerd, waarna frauduleuze e-mailberichten naar een cloud-omgeving kunnen worden gekopieerd;
iii) BDO heeft alleen toegang gekregen tot de cloud-omgeving en de e-mailcorrespondentie die zij heeft onderzocht daaruit gekopieerd. BDO heeft dus niet vastgesteld of de e-mailcorrespondentie – voordat deze op de cloud-omgeving werd gekopieerd – is bewerkt. Daardoor kan op basis van het BDO-rapport geen uitspraak worden gedaan over de authenticiteit van de e-mailberichten die door BDO zijn onderzocht. Niet uitgesloten is immers dat deze vooraf zijn bewerkt en het dus vervalsingen betreft;
iv) BDO kan op basis van haar onderzoek geen uitspraken doen over de authenticiteit van de bijlagen bij de e-mailcorrespondentie. Er is door BDO alleen gekeken naar de metadata, en juist deze informatie kan worden vervalst;
v) Het rapport van BDO bevat ten aanzien van de onderzochte e-mails discrepanties die door BDO wel zijn geconstateerd, maar niet zijn toegelicht. Uit deze discrepanties kan blijken dat een bestand gemanipuleerd is.
4.5.
Lioncross heeft in reactie hierop betwist dat het rapport van Fox-IT een contra-expertise betreft van het BDO-rapport. Zij wijst er onder meer op dat het rapport louter algemeenheden en hypothetische stellingen bevat en niets afdoet aan de bevindingen van BDO.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), op Lioncross de bewijslast rust van de door haar aan vordering ten grondslag gelegde stelling dat (de afspraken uit) de 2004- en 2011-overeenkomsten bestaan. In het licht van het ontbreken van originele exemplaren van de overeenkomsten, de onderbouwde betwisting door DL c.s. dat (de afspraken uit) de overeenkomsten tot stand zijn gekomen en de elkaar tegensprekende rapporten waarop partijen zich in dit verband beroepen, is het bewijs dat de contractuele afspraken waarop Lioncross zich beroept daadwerkelijk bestaan nog niet – ook niet voorshands – geleverd. Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat originelen van de overeenkomsten waarop Lioncross zich beroept niet beschikbaar zijn en daarom materiële beperkingen bestaan aan de onderzoeksmogelijkheden van de handtekeningen van – naar gesteld wordt – [naam 4] die staan afgebeeld op de kopieën van deze overeenkomsten, acht de rechtbank nader onderzoek naar de handtekeningen door een door de rechtbank te benoemen deskundige zinloos. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om voor dergelijk onderzoek een deskundige te benoemen. De rechtbank zal Lioncross wel, conform haar aanbod daartoe, in de gelegenheid stellen om alsnog het bewijs te leveren van het bestaan van de door haar gestelde (afspraken uit de) 2004- en 2011-overeenkomsten.
4.7.
Indien Lioncross het bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, moet er bij het oproepen van de getuigen rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.8.
Indien en voor zover Lioncross slaagt in het aan haar opgedragen bewijs en komt vast te staan dat (de afspraken uit) de 2004- en/of 2011-overeenkomsten tot stand zijn gekomen, komt de rechtbank toe aan het beoordelen van de overigens door DL c.s. gevoerde verweren. Ten aanzien van die verweren overweegt de rechtbank voorshands het volgende.
Afstand van recht, rechtsverwerking, misbruik van recht
4.9.
DL c.s. heeft aangevoerd dat tijdens de onderhandelingen over de standstill-overeenkomst nooit is gerefereerd aan het bestaan van de 2011- (of 2004-)overeenkomst of het daaruit voortvloeiende boetebeding. [naam 1] , die OFNL bij de onderhandelingen vertegenwoordigde, wist, althans had moeten weten, dat de 2011-overeenkomst (althans de 2004-overeenkomst) van wezenlijke invloed zou kunnen zijn geweest op de uitkomst van de onderhandelingen en had DL c.s. daarom daarover moeten inlichten.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat – zonder nadere toelichting die ontbreekt – niet valt in te zien waaruit deze door DL c.s. gestelde (en door Lioncross weersproken) informatieverplichting voor [naam 1] , althans Lioncross, zou voortvloeien. Zoals Lioncross met juistheid heeft aangevoerd is DL c.s. een grote en professionele organisatie. Lioncross kon en mocht er derhalve van uit gaan dat DL c.s. zich bewust was van haar contractuele verplichtingen, nog daargelaten dat [naam 1] namens Lioncross gemotiveerd heeft weersproken dat hij DL c.s. niet zou hebben ingelicht over de voor DL c.s. bestaande verplichtingen uit hoofde van de 2011-overeenkomst. Indien DL c.s. zich niet bewust was van haar contractuele verplichtingen, kan DL c.s. dat gezien het voorgaande dus niet met succes aan Lioncross tegenwerpen.
4.11.
De stelling van DL c.s. dat Lioncross door het optreden van [naam 1] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij geen aanspraak wenste te maken op haar rechten uit hoofde van de 2011- (althans de 2004-)overeenkomst, althans heeft gehandeld in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is of thans met deze procedure misbruik van recht maakt, heeft DL c.s. voor zover gebaseerd op voornoemde stellingen aldus onvoldoende onderbouwd, zodat dat verweer wordt verworpen. Voorts geldt dat de enkele omstandigheid – zoals DL c.s. ook nog heeft aangevoerd – dat [naam 1] aan DL c.s. zou hebben bevestigd dat zij geen nieuw lid voor de raad van commissarissen van OFNL behoefde te leveren, op zichzelf onvoldoende grond oplevert ter rechtvaardiging van de door DL c.s. voorgestane conclusie dat Lioncross daarmee het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij geen aanspraak wenste te maken op de rechten die zij meent te hebben uit hoofde van de 2011- (althans de 2004-)overeenkomst, althans heeft gehandeld in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is of misbruik van recht maakt. Het daartoe strekkende verweer van DL c.s. wordt derhalve eveneens verworpen.
Vernietiging wegens doeloverschrijding
4.12.
DL c.s. heeft aangevoerd dat, als zou komen vast te staan dat de 2011-overeenkomst tot stand is gekomen, deze overeenkomst dan is gesloten in strijd met de statutaire doelomschrijving van DLL en dat Lioncross wist of zonder eigen onderzoek moest weten dat sprake was van doeloverschrijding in de zin van artikel 2:7 BW. DL c.s. doet in dit verband een beroep op vernietiging van de 2011-overeenkomst.
4.13.
Lioncross heeft aangevoerd dat DL c.s. niet heeft gesteld wat de statutaire doelomschrijving van DLL is. Er is door DL c.s. slechts aangevoerd dat de 2011-overeenkomst bezwaarlijk zou zijn voor DL c.s., hetgeen niet leidt tot doeloverschrijding in de zin van artikel 2:7 BW, laat staan dat dit de vernietiging ervan zou rechtvaardigen, aldus Lioncross.
4.14.
Aangezien DL c.s. in reactie op de voornoemde stellingen van Lioncross niets heeft aangevoerd en zij bovendien niet (voldoende) heeft onderbouwd waaruit blijkt dat Lioncross wist of zonder nader onderzoek moest weten dat sprake was van doeloverschrijding in de zin van artikel 2:7 BW, wordt het beroep van DL c.s. op vernietiging van de 2011-overeenkomst wegens doeloverschrijding als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
Vernietiging wegens bedrog en dwaling
4.15.
DL c.s. heeft voorts aangevoerd dat als het bestaan van de 2011-overeenkomst zou komen vast te staan, [naam 1] , althans Lioncross, bij de totstandkoming van die overeenkomst opzettelijk heeft verzwegen dat deze overeenkomst de zekerheidspositie van DL c.s. op basis van de tussen DLL en OFNL gesloten “Second Amended and Restated Security Agreement” waardeloos zou maken. Bovendien heeft [naam 1] , althans Lioncross, nagelaten DL c.s. te wijzen op de bezwaarlijke en vage boeteclausules in de 2011-overeenkomst. Lioncross had DL c.s. moeten wijzen op deze bepalingen, te meer gezien haar adviserende rol als consultant van DL c.s. Door dit na te laten is sprake van bedrog, althans dwaling ten aanzien van de 2011-overeenkomst. DL c.s. heeft bovendien uit de bewoordingen van de 2004-overeenkomst niet afgeleid of kunnen afleiden dat Lioncross aanspraak zou kunnen maken op een substantiële verbrekingsvergoeding, zodat DL c.s. ook in dit verband heeft gedwaald.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder b, BW is sprake van dwaling indien de wederpartij (in dit geval Lioncross) in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Zoals hiervoor onder r.o. 4.10 is geoordeeld kan niet worden aangenomen dat Lioncross een informatieverplichting jegens DL c.s. heeft geschonden, zodat het beroep van DL c.s. op dwaling reeds hierop strandt.
Artikel 3:44 lid 3 BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat bedrog aanwezig is wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde handeling beweegt door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen. DL c.s. heeft geen (voldoende) feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van opzettelijke verzwijging, zodat ook het beroep op bedrog wordt verworpen.
Eigen schuld
4.17.
DL c.s. heeft aangevoerd dat [naam 1] , althans Lioncross, door eigen handelingen heeft bijgedragen aan de tekortkomingen van DL c.s. onder de 2004- en 2011-overeenkomsten. [naam 1] , althans Lioncross, heeft DL c.s. nooit gewezen op het bestaan van de 2004- en 2011-overeenkomsten en welbewust de indruk gewekt dat Lioncross geen belang had bij de herstructurering van OFNL. Indien al sprake is van een tekortkoming onder de 2004- of 2011-overeenkomst, dan dient die daarom voor rekening van Lioncross te komen.
4.18.
Voor zover DL c.s. met het voorgaande bedoeld heeft een beroep te doen op eigen schuld van Lioncross in de zin van artikel 6:101 BW, heeft DL c.s. miskend dat wat betreft de betaling van de verbrekingsvergoeding nakoming van de 2011-overeenkomst (althans de 2004-overeenkomst) de grondslag van die vordering van Lioncross is. Artikel 6:101 BW kan slechts van toepassing zijn in het geval een verplichting tot schadevergoeding bestaat en daarop aanspraak wordt gedaan. Dat is hier ten aanzien van de gevorderde betaling van de verbrekingsvergoeding niet aan de orde, zodat een beroep op 6:101 BW reeds daarom strandt.
Overig verweer (matiging) en toewijsbaarheid van de vorderingen
4.19.
De rechtbank ziet bij deze stand van zaken aanleiding alle overige en verdere beslissingen aan te houden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt Lioncross op te bewijzen dat (de afspraken uit) de 2004- en/of 2011-overeenkomsten tussen partijen tot stand zijn gekomen,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 september 2016voor uitlating door Lioncross of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat Lioncross, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat Lioncross, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2016 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nader te bepalen rechter-commissaris in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.R. Wisse, mr. B. van Berge Henegouwen-Brokkaar en mr. I. Wolffram-van Doorn en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016.