ECLI:NL:RBAMS:2016:5072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
C/13/611785 / KG ZA 16-836 CB/SvE
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van rederijen tegen gemeente Amsterdam inzake exploitatievergunningen voor passagiersvaart

In deze zaak hebben de rederijen Rederij P. Kooy B.V. en Rederij E.E. Plas B.V. de gemeente Amsterdam aangeklaagd in kort geding. De rederijen vorderen een verbod op de uitvoering van het Reglement voor uitgifte van exploitatievergunningen voor passagiersvaart voor het Amsterdamse binnenwater, specifiek voor het segment 'Bemand Groot'. De rederijen stellen dat de gemeente onrechtmatig handelt door de vergunningen te herzien en dat het lengtecriterium in het uitgiftereglement hen benadeelt ten opzichte van nieuwe toetreders. De voorzieningenrechter heeft op 10 augustus 2016 geoordeeld dat de vorderingen van de rederijen worden afgewezen, omdat zij onvoldoende spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorzieningen. De rechter overweegt dat de feitelijke uitvoering van het uitgiftereglement zal resulteren in bestuursrechtelijke besluiten die door de rederijen kunnen worden aangevochten. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bewijs is dat de rederijen geen vergunningen zullen krijgen en dat de huidige vergunningen tot 1 januari 2020 blijven bestaan. De rederijen worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/611785 / KG ZA 16-836 CB/SvE
Vonnis in kort geding van 10 augustus 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDERIJ P. KOOY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDERIJ E.E. PLAS B.V.
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen bij concept-dagvaarding,
advocaat mr. C.W. Kniestedt te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. S.M.C. Nuijten en H.P. Wiersema te Amsterdam.
Eiseressen zullen Kooy en Plas worden genoemd en gedaagde zal de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 27 juli 2016 hebben Kooy en Plas gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte concept-dagvaarding, met dien verstande dat Kooy en Plas hun eis ter zitting hebben verminderd als na te melden. De Gemeente heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties ingediend en het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren, voor zover van belang, aanwezig:
aan de zijde van Kooy en Plas: de heer [naam 1] (adviseur bij Kooy en Plas) en mr. A. Blokhuis, kantoorgenote van mr. Kniestedt;
aan de zijde van de gemeente: de heer mr. [naam 2] (jurist bij Waternet) en mrs. Nuijten en Wiersema.

2.De feiten

2.1.
Kooy en Plas zijn rederijen. Zij bieden (onder meer) rondvaartdiensten aan op de Amsterdamse grachten. Kooy en Plas hebben tezamen 28 rondvaartboten (Kooy 19 en Plas 9), waarvan het merendeel (op twee na) tussen de 17,5 en 20 meter lang is.
2.2.
Voor de toegang tot de markt voor het aanbieden van rondvaartdiensten op de Amsterdamse grachten, voerde de Gemeente sinds 1948 een volumebeleid voor bedrijfsmatig passagiersvervoer. De kern van dit volumebeleid was dat het aantal vergunningen voor bedrijfsmatig passagiersvervoer aan een maximum was gebonden, met uitzondering (sinds 2007) voor bijzondere, vernieuwende initiatieven.
2.3.
De Gemeente heeft op enig moment geconstateerd dat de drukte op de grachten is toegenomen, net als de ervaren overlast. Een onbedoeld neveneffect van het gevoerde beleid was volgens de Gemeente dat de markt voor passagiersvervoer op slot zat en nieuwe gegadigden vrijwel geen kans hadden op het verkrijgen van een vergunning. Vanaf de zomer van 2012 heeft de Gemeente onderzoek laten verrichten naar de werking van het beleid, de problemen en mogelijke oplossingen. De Gemeente is tot de conclusie gekomen dat het oude volumebeleid niet meer voldeed en dat het nodig was het beleid te herzien om de betrokken algemene belangen beter te kunnen behartigen en de gestelde beleidsdoelen beter te kunnen realiseren.
2.4.
Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de Nota Varen in Amsterdam (hierna de Nota Varen), vastgesteld door de gemeenteraad op 2 oktober 2013, waarin het beleidskader is opgenomen. Het nieuwe beleid richt zich, in tegenstelling tot het oude volumebeleid, niet alleen op bedrijfsmatig passagiersvervoer, maar op alle vaarweggebruikers en kent drie thema’s: (i) het beter benutten, (ii) het eerlijker beprijzen en (iii) het duurzamer beheren van het beschikbare vaarwater in Amsterdam.
2.5.
In de Nota Varen is de rondvaartbranche verdeeld in vijf segmenten, welk onderscheid is gebaseerd op maat (lengte en breedte), karakter (open of gesloten) en al dan niet professionele besturing. Naast een onderverdeling in segmenten is het vergunninggebied opgedeeld in twee gebieden waarvoor een vergunning kan worden aangevraagd: (1) alle binnenwater, inclusief het centrumgebied en (2) alle binnenwater met uitzondering van het centrumgebied. Voor het segment “Bemand groot” (vaartuigen groter dan 14x3,75 m), varend in vergunninggebied 1, is het aantal vergunningen gemaximeerd en worden de vergunningen voor bepaalde tijd uitgegeven. Het aantal vergunningen voor dit segment is gemaximeerd op het huidige aantal, te weten 135. De andere segmenten zijn niet aan een maximum aantal uit te geven vergunningen gebonden en vergunningen voor die segmenten worden voor onbepaalde tijd verleend.
2.6.
Ter uitvoering van het nieuwe beleid heeft de Gemeente ambtshalve alle verleende exploitatievergunningen voor bedrijfsmatig passagiersvervoer in het segment “Bemand groot” in vergunninggebied 1 ingetrokken en (als overgangs-periode) per 1 januari 2014 nieuwe vergunningen verleend, voor bepaalde tijd tot 1 januari 2020. Ten aanzien van Kooy en Plas is dit gebeurd bij besluiten van 30 december 2013.
2.7.
Voorafgaand aan de besluiten van 30 december 2013 hadden (onder meer) Kooy en Plas de Gemeente in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank en, kort gezegd, gevorderd de Gemeente te verbieden alle exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd voor het segment “Bemand groot” in vergunninggebied 1 in te trekken en opnieuw te verlenen voor bepaalde tijd tot 1 januari 2020.
2.8.
Bij vonnis van 20 december 2013 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen. Hiertoe heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:
“4.3. De Amsterdamse rondvaartbranche vordert in dit kort geding een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening is een tijdelijke maatregel in afwachting van een definitieve beoordeling. Die definitieve beoordeling kan en moet door de bestuursrechter plaatsvinden. Tegen het besluit tot intrekking van de exploitatievergunning voor onbepaalde tijd en verlening van een exploitatievergunning voor bepaalde tijd, kan de Amsterdamse rondvaartbranche bij de Gemeente bezwaar maken en, hangende dat bezwaar, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter indienen, waarbij de betrokken belangen gebundeld kunnen worden. Met deze mogelijkheid staat voor de Amsterdamse rondvaartbranche een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open. De civiele voorzieningenrechter zou derhalve alleen een voorlopige maatregel kunnen nemen tot de bestuursrechter heeft beslist.
4.4.
Echter, aangezien de Gemeente, na intrekking van de exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd, opnieuw exploitatievergunningen zal verstrekken voor bepaalde tijd, tot 1 januari 2020, is er geen voorlopige maatregel nodig. De conclusie is dan ook dat de Amsterdamse rondvaartbranche thans onvoldoende (spoedeisend) belang heeft bij de door haar gevraagde voorziening.”
2.9.
Bij beslissing op bezwaar van 28 augustus 2014 heeft de Gemeente de door Kooy en Plas tegen de besluiten van 30 december 2013 ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Kooy en Plas hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 augustus 2015 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep ongegrond verklaard.
2.10.
Kooy en Plas zijn in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank. Op 26 mei 2016 heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Raad van State) een zitting plaatsgevonden. Bij brief van 1 juni 2016 heeft de Raad van State het onderzoek ter zitting heropend en de Gemeente in de gelegenheid gesteld voor 1 oktober 2016 aan de hand van een deskundigenrapport nader te onderbouwen waarom in het licht van de doelstellingen van het beleid is gekozen voor een segmentindeling waarbij de lengte van bemande voertuigen doorslaggevend is, nu er in het rapport ‘Analyse van een veilige en vlotte doorvaart voor rondvaartboten in Amsterdam’ van april 2016 van de TU Delft is geconcludeerd dat de lengte van deze vaartuigen van ondergeschikt belang is.
2.11.
De vergunningen in het segment “Bemand groot” in vergunninggebied 1 worden per 1 januari 2020 herverdeeld. De uitgifte van de vergunningen gebeurt na beoordeling van gunningcriteria, een zogenaamde “gewogen toetreding”. De gunningcriteria zijn vastgelegd in het Reglement voor uitgifte van exploitatievergunningen voor passagiersvaart voor het Amsterdamse binnenwater voor de uitgifteronde 2016 voor het segment Bemand Groot (hierna het Uitgiftereglement).
2.12.
Het Uitgiftereglement is tijdens de gemeenteraadsvergadering van 22 juni 2016 besproken. Op 12 juli 2016 hebben Burgermeester en Wethouders het Uitgiftereglement met bijlagen, waaronder een door de Gemeenteraad aangenomen amendement, vastgesteld. Het Uitgiftereglement is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 22 juli 2016. Het Uitgiftereglement luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“2. Uitgifteprocedure en aantal beschikbare Vergunningen
2.1.
Er zijn 75 Vergunningen Bemand groot, Categorie Reguliere Rondvaart voor Vergunninggebied 1 beschikbaar, die per Vergunning via de Uitgifteprocedure worden uitgegeven.
2.2.
Er zijn 60 Vergunningen Bemand groot, Categorie Vaartuigen met een gezichtsbepalende uitstraling voor Vergunninggebied 1 beschikbaar, die per Vergunning via de Uitgifteprocedure worden uitgegeven.
(…)
2.4.
Indien het aantal Aanvragen in een Categorie het aantal beschikbare Vergunningen in die Categorie overschrijdt, vindt een uitgifte plaats, overeenkomstig de in dit Reglement omschreven uitgifteprocedure.
3. Aanvraag, termijn
3.1.
Een Aanvraag dient na 15 september 2016 om 8.00 uur en voor 10 november 2016 om 12.00 bij Waternet ingediend te zijn. (…)
11. Gunningscriteria Categorie Vaartuigen met een gezichtsbepalende uitstraling
11.1.
Aanvragen worden beoordeeld op vijf gunningscriteria. Per gunningscriterium wordt een score toegekend aan een Aanvraag op basis van de in dit artikel beschreven methodiek. Voor elke Aanvraag wordt de Eindscore bepaald door de individuele scores op alle gunningscriteria bij elkaar op te tellen. De Maximale Eindscore is 100 punten.
11.2.
De volgende tabel geeft de gunningscriteria en het maximaal aantal punten per gunningscriterium voor de Categorie Vaartuigen met een gezichtsbepalende uitstraling weer.
Gunningscriterium
Maximumaantal punten
Lengte vaartuig
5 punten
Uitstoot – Voorstuwing
14 punten
Uitstoot – Voorzieningen
7 punten
Geluidsoverlast
4 punten
Beeldkwaliteit
70 punten
Eindscore
100 punten
11.6.
Het gunningscriterium ‘Uitstoot – Voortstuwing’ wordt beoordeeld op basis van drie categorieën:
a)
Fase IIIB
b)
Hybride
c)
Elektrisch
(…)
Het Vaartuig wordt, op basis van de informatie in het Aanvraagformulier, ingedeeld in één van de drie categorieën. De scores worden vervolgens toegekend op basis van onderstaande tabel.
Uitstoot- motor
Score
a) Fase IIIB
0,0 punten
b) Hybride
7,0 punten
c) Elektrisch
14,0 punten
(…)
13. Gunningscriteria Categorie Reguliere Rondvaart
13.1.
Aanvragen worden beoordeeld op vier gunningscriteria. Per gunningscriterium wordt een score toegekend aan een Aanvraag op basis van de in dit artikel beschreven methodiek. Voor elke Aanvraag wordt de Eindscore bepaald door de individuele scores op alle gunningscriteria bij elkaar op te tellen. De maximale Eindscore is 100 punten.
13.2
De volgende tabel geeft de gunningscriteria en het maximaal aantal punten per gunningscriterium weer.
Gunningscriterium
Maximumaantal punten
Lengte vaartuig
25 punten
Uitstoot – Voorstuwing
25 punten
Uitstoot – Voorzieningen
25 punten
Geluidsoverlast
25 punten
Eindscore
100 punten
13.5
Het gunningscriterium ‘Uitstoot – Voortstuwing’ wordt beoordeeld op basis van drie categorieën:
a)
Fase IIIB
b)
Hybride
c)
Elektrisch
(…)
Het Vaartuig wordt, op basis van de informatie in het Aanvraagformulier, ingedeeld in een van de drie categorieën. De scores worden vervolgens toegekend op basis van onderstaande tabel.
Uitstoot
Score
a) Fase IIIB
0,0 punten
b) Hybride
16,0 punten
c) Elektrisch
25,0 punten
(…)
15. Vervolg na de Uitgifteprocedure
15.1.
De Gemeente deelt aan de Aanvragers de uitslag van de Uitgifteprocedure mee.
(…)
15.3.
De uitslag van de Uitgifteprocedure is geen vergunningverlening als bedoeld in artikel 2.4.5 van de Verordening op het binnenwater 2010.
(…)
15.5.
Indien een op basis van dit reglement afgegeven Vergunning per 1 januari 2021 nog niet in gebruik is genomen of de Aanvrager failliet is verklaard, kan het college deze vergunning intrekken.
16. Verlening onder voorbehoud
16.1.
Indien de ambtshalve wijzigingen van de huidige exploitatievergunningen in het segment bemand groot van onbepaalde naar bepaalde tijd in rechte geen stand houden, behoudt het college zich het recht voor alle of een deel van de in de Uitgifteprocedure 2016 verleende vergunningen in te trekken om te voorkomen dat er meer dan de 135 Vaartuigen in het segment bemand groot met een vergunning in de vaart komen.
16.2.
In het geval dat een in eerste instantie afgewezen Aanvraag, als gevolg van een heroverweging van het college in bezwaar of een gerechtelijke uitspraak in beroep, alsnog wordt toegewezen, zal de Rangorde opnieuw berekend worden. Het college heeft het recht een Vergunning, die in de Uitgifteprocedure 2016 aan een Aanvraag is toegekend, in te trekken wanneer die Aanvraag na herberekening niet meer Vergunninggerechtigd is.
16.3.
Het college zal na 1 juli 2018 geen gebruik meer maken van het in artikel 16.2 bedoelde recht.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
Kooy en Plas vorderen samengevat en na vermindering van eis -:
Primair:
De Gemeente een verbod op te leggen uitvoering te geven aan het Uitgiftereglement en/of een verbod tot het openen van de inschrijfperiode zoals bedoeld in artikel 3.1 van het Uitgiftereglement, tot het moment dat de onrechtmatige uitwerking van het Uitgiftereglement door middel van wijziging van het Uitgiftereglement is weggenomen, waaronder Kooy en Plas verstaan:
  • het laten vervallen van het in het Uitgiftereglement opgenomen lengtecriterium;
  • het gestand doen van de toezegging zoals opgenomen in de Nota Varen dat genoemde “early adapters” bij een inschrijving (conform het Uitgiftereglement) met Fase IIIB motoren bij de gewogen toetreding in 2020 geen nadeel ondervinden ten opzichte van hen die inschrijven met elektrisch en/of hybride aangedreven vaartuigen:
  • de uitwerking van de moties zoals aangenomen tijdens de raadsvergadering van 22 juni 2016 bekend zijn gemaakt en zo nodig zijn verwerkt in het Uitgiftereglement;
Subsidiair:
De Gemeente een verbod op te leggen uitvoering te geven aan het Uitgiftereglement en/of een verbod tot het openen van de inschrijfperiode zoals bedoeld in artikel 3.1 van het Uitgiftereglement, tot het moment dat de Raad van State een einduitspraak heeft gewezen in de hoger beroepen die lopen in het kader van de besluiten waarbij de exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd van onder meer Kooy en Plas zijn ingetrokken en voor bepaalde tijd zijn verleend;
Meer subsidiair:
Een beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht;
Zowel primair als subsidiair:
De Gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Kooy en Plas hebben aan hun vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De uitvoering van het Uitgiftereglement is onrechtmatig jegens Kooy en Plas. Het criterium “lengte vaartuig” leidt ertoe dat Kooy en Plas een aanzienlijk aantal boten van hun vloot zo niet hun gehele huidige vloot moeten verschroten willen zij enige kans maken op een exploitatievergunning na de gewogen toetreding. Dit is in strijd met hetgeen in de Nota Varen is voorgehouden. Kooy en Plas worden met dit criterium gediscrimineerd ten opzichte van nieuwe toetreders, die immers kunnen inschrijven met nieuwe boten die pasklaar zijn gemaakt op onder meer het lengtecriterium en die geen bestaande vloot hebben. Het criterium “lengte vaartuig” is onevenredig, discriminatoir en daarmee onrechtmatig jegens Kooy en Plas, nu er geen doorslaggevende reden is om binnen het segment “Bemand groot” weer een onderverdeling te maken in lengte van het vaartuig. Kooy en Plas hebben in dit verband gewezen op het door hen als productie 6 overgelegde rapport van de TU Delft.
In de Nota Varen is voorts opgenomen dat early adapters die in 2015 voldoen aan de Fase IIIB norm, bij de weging voor 2020 niet worden benadeeld ten opzichte van reders die in 2020 aan striktere milieunormen voldoen. De Gemeente is in het Uitgiftereglement echter van dit standpunt afgestapt en heeft in tegenstelling hieraan een wegings
nadeeltoegekend aan de early adapters. Immers, zoals in artikel 13.6 van het Uitgiftereglement te lezen is, krijgen boten met Fase IIIB motoren 0 punten, boten met een hybride aandrijving 25 punten en elektrisch aangedreven boten krijgen 40 punten. Kooy en Plas hebben tussen 2013 en 2015 21 boten voorzien van een Fase IIIB motor. Zij hebben dit gedaan enerzijds omdat zij schoner wilden gaan varen en anderzijds om meer tijd te krijgen om hun vloot te elektrificeren. Immers, conform de Nota Varen hoeven boten die per 1 januari 2015 over Fase IIIB motoren beschikken, eerst per 1 januari 2025 in plaats van 2020 volledig elektrisch te gaan varen. Dat was voor Kooy en Plas van belang, omdat het voor haar een grote opgave en investering met zich zou brengen om tussen verkrijging van de vergunningen en 1 januari 2020 haar alsdan bestaande vloot te elektrificeren. De Gemeente heeft bij Kooy en Plas ook het vertrouwen gewekt dat de boten waarin zij Fase IIIB motoren inbouwden, zouden kunnen blijven varen. Als Kooy en Plas hadden geweten dat de boten het zouden afleggen op het lengtecriterium, hadden zij niet gekozen voor Fase IIIB, maar de uitgifteronde afgewacht en alsdan vergunde boten elektrisch gemaakt. Daartoe actief aangezet door de Gemeente in de Nota Varen en zelfs met subsidie van de Gemeente hebben Kooy en Plas dus gekozen voor het Fase IIIB conform maken van een aanzienlijk deel van de vloot, met daarbij de verzekering van de Gemeente dat dit geen wegingsnadeel zou opleveren. Kooy en Plas komen echter bedrogen uit en lijden nadeel ten opzichte van de nieuwkomers aan wie geen toezegging is gedaan en die meteen kunnen inschrijven met een splinternieuwe boot die ze pasklaar hebben kunnen maken op de criteria. De Gemeente heeft Kooy en Plas actief op achterstand gezet bij de Uitgifteronde en dat is onrechtmatig jegens Kooy en Plas.
Het Uitgiftereglement is voorts tijdens de raadsvergadering van 22 juni 2016 besproken, tezamen met een amendement. Daarbij is ook een aantal moties aangenomen dat ziet op de eisen die gesteld worden in de gunningscriteria. Het amendement en de moties zijn echter niet, althans niet goed, verwerkt in het in het Gemeenteblad gepubliceerde Uitgiftereglement. Ook heeft de verantwoordelijke wethouder de moties niet aan de gemeenteraad teruggekoppeld. Dit is buitengewoon onzorgvuldig.
Kooy en Plas hebben tot slot aangevoerd dat de Raad van State twijfels heeft geuit over het beleid van de Gemeente. Kooy en Plas verwijzen hierbij naar de brief van de Raad van State van 1 juni 2016 (zie 2.10). Gelet hierop dient de Gemeente het openen van de inschrijvingstermijn op te schorten totdat de Raad van State zich heeft uitgelaten over de toelaatbaarheid van het onderliggende beleid waarin het lengtecriterium als onderscheidend criterium is gehanteerd. Dat de Gemeente dit niet doet, is onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig, aldus - nog steeds - Kooy en Plas.
3.3.
De gemeente voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of Kooy en Plas een voldoende (spoedeisend) belang hebben bij de gevraagde voorziening en overweegt daartoe het volgende.
4.2.
In deze procedure komen Kooy en Plas op tegen de feitelijke uitvoering van het Uitgiftereglement, dat inmiddels in het Gemeenteblad is gepubliceerd. Volgens Kooy en Plas handelt de Gemeente, kort gezegd, onrechtmatig jegens hen (en andere rederijen) door op dit moment en met deze criteria de uitgifteprocedure in gang te zetten.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de Gemeente er terecht op heeft gewezen dat de feitelijke uitvoering van het Uitgiftereglement zal resulteren in bestuursrechtelijke besluiten: besluiten die volgens de Gemeente op korte termijn – naar verwachting in het vierde kwartaal van 2016 – genomen zullen worden op aanvragen voor nieuwe exploitatievergunningen per 1 januari 2020. Die besluiten kunnen in bezwaar en beroep bij de bestuursrechter worden aangevochten, waarbij de criteria zoals opgenomen in het Uitgiftereglement exceptief toetsend aan de bestuursrechter kunnen worden voorgelegd. Kooy en Plas kunnen daarnaast, hangende bezwaar en beroep, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen bij de bestuursrechter. Met deze mogelijkheden staat voor Kooy en Plas een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open. De civiele voorzieningenrechter zou derhalve alleen een voorlopige maatregel kunnen nemen tot de bestuursrechter heeft beslist. Hiertoe zou aanleiding kunnen bestaan als evident is dat de huidige geplande feitelijke uitvoering van het Uitgiftereglement onrechtmatig jegens Kooy en Plas is en zij hierdoor grote schade zouden lijden. Dat daarvan sprake is, is echter onvoldoende gebleken. Hiertoe acht de voorzieningenrechter met name van belang dat er op dit moment nog geen enkele grond is om aan te nemen dat aan Kooy en Plas geen exploitatievergunningen zullen worden verleend. Dat nieuwkomers zich met vaartuigen van 14,01 meter lang zullen gaan inschrijven, waardoor Kooy en Plas “uit de markt worden gedrukt”, zoals Kooy en Plas hebben gesteld, is op geen enkele wijze (wetenschappelijk) onderbouwd en Kooy en Plas hebben hier ook geen concrete aanwijzingen voor. Bovendien heeft de Gemeente ter zitting onbetwist gesteld dat het overgrote deel van de vaartuigen van Kooy en Plas vanwege het lengtecriterium hooguit 0,5 of 3 van de 100 te vergaren punten minder krijgen dan een vaartuig van 14,01 meter. Het belang van het in het Uitgiftereglement opgenomen lengtecriterium is derhalve beperkt.
Voorts geldt dat het mogelijk is om in te schrijven met vaartuigen waarin een Fase IIIB-norm-motor is ingebouwd, zoals bij de vaartuigen van Kooy en Plas het geval is. Hiervoor worden weliswaar minder punten toegekend dan voor hybride en elektrische vaartuigen, maar daarmee is geenszins gezegd dat Kooy en Plas geen exploitatievergunningen zullen krijgen. Kooy en Plas kunnen er ook voor kiezen zich in te schrijven met “papieren” elektrische vaartuigen en ervoor zorgen dat deze “papieren” vaartuigen voor 1 januari 2021 (zie artikel 15.5 van het Uitgiftereglement) geëlektrificeerd zijn. De vaartuigen waarin een Fase IIIB-norm-motor is ingebouwd, zouden volgens de Nota Varen sowieso vanaf 2025 elektrisch moeten gaan varen, het elektrificeren zou derhalve met vier jaar worden vervroegd. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit betekent dat de door Kooy en Plas gedane (forse) investeringen om hun vaartuigen te laten voldoen aan de Fase IIIB-norm daardoor zien op een kortere periode dan vooraf gedacht, maar dit betekent niet dat de feitelijke uitvoering van het Uitgiftereglement daarom onrechtmatig is jegens hen.
4.4.
De conclusie van het voorgaande is dat Kooy en Plas thans onvoldoende (spoedeisend) belang hebben bij de primair door hen gevraagde voorziening. Deze zal derhalve worden afgewezen. Ook de subsidiair gevraagde voorziening zal worden afgewezen, nu Kooy en Plas daar evenmin een voldoende (spoedeisend) belang bij hebben en Kooy en Plas zelf meermalen hebben gesteld dat de procedure bij de Raad van State juist niet ziet op het hier in geschil zijnde Uitgiftereglement. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede nog op dat opschorting van het Uitgiftereglement een impasse zou opleveren. Het Uitgiftereglement is een instrument voor de Gemeente om besluiten op aanvragen te nemen en zonder het Uitgiftereglement is dat niet mogelijk dit terwijl de huidige vergunningen (vooralsnog) eindigen op 1 januari 2020. Dat de Gemeente het Uitgiftereglement dient te wijzigen (zoals Kooy en Plas blijkens hun primaire vordering voorstaan) kan niet door de voorzieningenrechter als een voorlopige voorziening worden bepaald. Kooy en Plas zullen het besluit ten aanzien van hun aanvraag moeten afwachten en kunnen alsdan de juistheid daarvan en van het onderliggende beleid laten toetsen en zo nodig om een voorlopige voorziening vragen. Ondertussen kunnen zij met hun huidige vloot blijven varen.
4.5.
Kooy en Plas zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt Kooy en Plas in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op:
- € 619,- aan griffierecht, en
- € 816,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. S. van Excel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.type: SvE