ECLI:NL:RBAMS:2016:5045

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
13/665040-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord door gebrek aan bewijs in strafzaak

Op 4 mei 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1985 en gedetineerd in het Huis van Bewaring. De zaak betreft een poging tot moord en het voorhanden hebben van wapens en munitie, gepleegd op 15 november 2015 te Uithoorn. De officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, heeft de verdachte beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade schieten op een persoon, alsmede het in vereniging voorhanden hebben van wapens. Tijdens de zitting heeft de raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, aangevoerd dat de verklaringen van de aangever onbetrouwbaar zijn en dat er onvoldoende bewijs is voor een veroordeling. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Hierdoor is niet komen vast te staan dat de verdachte de dader was van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling afgewezen. Tevens is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/665040-16 en 16/653934-13 (TUL)
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] , gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 november 2015 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die [persoon] heeft/hebben geschoten;
(artikel 289 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 november 2015 te Uithoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie II en/of III, en/of 7 patronen (5 x .22 en 2 x 7.65) munitie (van categorie II en/of III), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde in vereniging met een ander voorhanden hebben van wapens en munitie bewezen geacht.
De officier van justitie heeft zich - kort weergegeven - op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier is komen vast te staan dat de twee personen in de bestelbus samen hebben geprobeerd verdachte dood te schieten. De officier van justitie heeft op grond van de verklaring van aangever [persoon] bewezen geacht dat verdachte één van die personen, namelijk de bijrijder van de bestelbus, is geweest. Volgens de officier biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat sprake was van voorbedachte raad, maar zij meent dat medeplegen van een poging tot doodslag wel kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangever [persoon] dermate onbetrouwbaar zijn dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van [persoon] op essentiële punten onvoldoende steun vinden in overig bewijs om tot een veroordeling te kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de verklaringen van aangever [persoon] dusdanig onbetrouwbaar zijn dat ze van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank is wel van oordeel dat de verklaringen van [persoon] op essentiële punten onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Hiervoor is het volgende van belang. Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen is komen vast te staan dat op de Thamerweg te Uithoorn met een vuurwapen op [persoon] is geschoten en dat de dader of daders vlak voordat er is geschoten in een bestelbus richting [persoon] is of zijn gereden. Voorts kan daaruit worden afgeleid dat er twee personen in de bestelbus zaten. Aangever [persoon] heeft pas in een later stadium van het onderzoek en nadat de politie hem de naam van verdachte had genoemd, verklaard dat verdachte de bijrijder was van deze bestelbus. Zijn verklaring vindt op dit punt onvoldoende steun in overige onderzoeksbevindingen. Dit maakt dat niet is komen vast te staan dat verdachte één van de mannen in de bestelbus en dus de (mede)dader van de poging tot doodslag is geweest. Gelet op het voorgaande moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten onder 1 en 2 laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 8 februari 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/653934-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 januari 2014 van de meervoudige strafkamer te Midden-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot 30 dagen gevangenisstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 18 dagen, niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 20 februari 2014 aan verdachte is verzonden.
Nu niet is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, ziet de rechtbank geen aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te gelasten. De rechtbank wijst de vordering tenuitvoerlegging daarom af.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2016.