ECLI:NL:RBAMS:2016:5043

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
13/654271-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verkrachting van twee minderjarige meisjes door een alternatief genezer

Op 28 juli 2016 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van twee minderjarige meisjes, [persoon 1] en [persoon 2], in de periode van oktober 1992 tot en met december 1992. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die zich voordeed als alternatief genezer, misbruik heeft gemaakt van zijn positie en psychisch overwicht om de meisjes te dwingen tot seksuele handelingen. De verklaringen van de slachtoffers werden als geloofwaardig beschouwd, en de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de meisjes hem als zondebok gebruikten voor eerdere aanrandingen door anderen. De rechtbank verwierp deze stelling en concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers consistent waren en steun vonden in andere bewijsmiddelen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting, meermalen gepleegd, en legde een gevangenisstraf van twee jaar op, waarvan een deel voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en het langdurige tijdsverloop sinds de feiten. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2] niet-ontvankelijk verklaard wegens verjaring. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een aanzienlijke straf, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654271-14 (Promis)
Datum uitspraak: 28 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum 1] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.G. Sussenbach naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [persoon 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] , te weten
- het (meermalen) brengen van zijn, verdachte's penis in de vagina van die [persoon 1] ;
welk geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan
- dat verdachte uit hoofde van zijn, verdachtes, beroep als alternatief genezer die [persoon 1] heeft gevraagd de knoop van haar broek los te maken en/of zich uit te kleden en/of (vervolgens) op de grond te gaan liggen (teneinde een onderzoek te kunnen verrichten), zonder (medische) noodzaak en/of
- ( vervolgens) onverhoeds bovenop die [persoon 1] is gaan liggen en/of
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht als alternatief genezer en/of het grote leeftijdverschil;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [persoon 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 2] , te weten
- het (meermalen) brengen van zijn, verdachte's penis in de vagina van die [persoon 2] ;
welk geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan
- dat verdachte uit hoofde van zijn, verdachtes, beroep als alternatief genezer die [persoon 2] heeft gevraagd zich uit te kleden en/of (vervolgens) op de grond te gaan liggen en/of haar benen te spreiden (teneinde een onderzoek te kunnen verrichten), zonder (medische) noodzaak en/of
- ( vervolgens) onverhoeds bovenop die [persoon 2] is gaan liggen en/of
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht als alternatief genezer en/of het grote leeftijdverschil;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam met [persoon 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 2] , te weten;
- het (meermalen) brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [persoon 2] .

3.Voorvragen

Verjaring
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank dient ambtshalve na te gaan of sprake is van verjaring van één van tenlastegelegde feiten. Het openbaar ministerie en de verdediging stellen zich op het standpunt dat het recht tot vervolging ten aanzien van feit 3 is komen te vervallen.
Ten tijde van de pleegperiode van het onder 3 ten laste gelegde verviel het recht tot vervolging na 12 jaar, gerekend vanaf de pleegperiode, nu het een misdrijf betreft waarop ingevolge artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) meer dan 3 jaren en minder dan 10 jaren gevangenisstraf was gesteld. Deze termijn is echter voor ommekomst door invoeging van een nieuw onderdeel 3º van artikel 71, eerste lid, Sr verlengd doordat zij ingevolge deze wetswijziging aanving daags nadat aangeefster meerderjarig werd. De verjaringstermijn van 12 jaar verliep daardoor op 13 oktober 2006. Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat voorafgaand aan 12 oktober 2006 een daad van vervolging is verricht, moet het ervoor worden gehouden dat de verjaring niet vóór die datum is gestuit. Derhalve is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van het tenlastegelegde onder 3.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 2.

4.Waardering van het bewijs

Inleiding
In 1992 zijn [persoon 1] (geboren op [geboortedatum 3] , hierna: [persoon 1] ) en haar zus [persoon 2] (geboren op [geboortedatum 2] , hierna: [persoon 2] ) met hun ouders op reis naar Indonesië geweest. Hun vader heeft zich daarna in verband met geelzucht gewend tot de huisarts, die hem rust voorschreef. De vader heeft zich vervolgens gewend tot verdachte, in de hoop dat die hem van zijn klachten zou kunnen genezen. De ouders hebben op 4 oktober 1992 een eerste bezoek gebracht aan verdachte in de woning waar hij praktijk hield. Nadien hebben twee bezoeken aan verdachte plaats gevonden waar behalve de ouders ook [persoon 1] en [persoon 2] bij waren. [persoon 1] en [persoon 2] zijn tijdens beide bezoeken elk alleen met verdachte in een kamer geweest. In 2014 hebben [persoon 1] en [persoon 2] aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte. Zij verklaren dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat zij zich moesten uitkleden en dat hij hen vervolgens vaginaal heeft gepenetreerd.
Verdachte ontkent de beschuldigingen. Hij heeft verklaard geen alternatief genezer te zijn en enkel voor mensen te bidden. Hij zou daar in dit geval 1.000 gulden voor hebben gekregen. Volgens verdachte heeft hij de dochters in zijn kamer geroepen en gezegd dat hij voor hun vader ging bidden. Toen heeft hij met de dochters apart gesproken. Beide dochters hebben hem verteld dat zij problemen hadden met hun respectievelijke vriend. Hij heeft bij [persoon 2] wel haar rug ‘gekraakt’, maar daarbij had zij haar kleding aan, aldus verdachte.
De raadsman heeft aangevoerd dat voor de tenlastegelegde verkrachtingen van [persoon 1] en [persoon 2] onvoldoende bewijs is geleverd. De aangiften vinden onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Bovendien hebben aangeefsters allebei verklaard te zijn aangerand door één of meer neven. Mogelijk hebben zij verdachte uitgekozen als zondebok, om een uitweg te zoeken voor hun schaamte over die aanrandingen. Verder is geen sprake van geweld of van enige andere feitelijkheid waardoor aangeefsters gedwongen zouden zijn seksuele handelingen te ondergaan, aldus de raadsman.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefsters bruikbaar zijn voor het bewijs. Zij hebben elk driemaal een verklaring afgelegd: tijdens het informatieve gesprek bij de zedenpolitie, tijdens de aangifte en tijdens hun getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. Wezenlijke tegenstrijdigheden tussen die verklaringen zijn de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank heeft verder geen enkele aanwijzing dat aangeefsters hun ervaringen met neven op verdachte zouden willen schuiven, zoals de raadsman suggereert. Dat scenario is temeer onwaarschijnlijk, omdat aangeefsters na 1992 geen enkel contact meer hebben gehad met verdachte. Het is ver gezocht dat zij hem na 22 jaar nog als zondebok zouden willen aanmerken, zeker als wordt uitgegaan van de lezing van verdachte, waarin slechts sprake is van twee korte contacten tussen aangeefsters en verdachte, waarbij niets belangrijks is voorgevallen. Veel meer voor de hand liggend is dat aangeefsters, zoals zij hebben verklaard, jarenlang niet of nauwelijks hebben kunnen praten over hetgeen hen door verdachte is aangedaan, mede door de Javaanse cultuur waarin zij zijn opgegroeid en waarin seksualiteit niet goed bespreekbaar was.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of de aangifte voldoende steun vindt in ander bewijs.
Met betrekking tot feit 1 is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [persoon 1] steun vindt in de verklaring van haar zus [persoon 2] , waaruit niet alleen blijkt dat [persoon 2] - tijdens de gelijktijdige bezoeken aan de praktijk van verdachte eind 1992 - hetzelfde is overkomen als haar zus en dat dit op soortgelijke wijze gebeurde, maar ook dat verdachte tijdens of na de tweede maal dat hij [persoon 2] penetreerde, tegen haar zei dat het bij haar zus wat makkelijker ging. Die opmerking sloeg, naar de rechtbank aanneemt, op de seks met [persoon 1] . Volgens [persoon 2] plaatste verdachte die opmerking immers tijdens de seks of direct daarna (bij de rechter-commissaris bevestigt zij dit en verklaart dat het na afloop was). De rechtbank merkt in dit verband op dat [persoon 1] over het tweede bezoek heeft verklaard dat verdachte er toen in slaagde bij haar een orgasme op te wekken, alhoewel zij toen niet wist hoe dit te duiden. In dit licht bezien sluit deze opmerking van verdachte goed aan bij hetgeen [persoon 1] bij die tweede gelegenheid is overkomen en begrijpelijk is ook dat [persoon 2] deze opmerking niet goed kon plaatsen omdat zij destijds naar eigen zeggen geen vermoeden had dat verdachte ook haar zus had gepenetreerd De voornoemde verklaring van [persoon 2] is steunbewijs uit een afzonderlijke bron die rechtstreekse informatie bevat over het relevante onderdeel van de tenlastelegging, te weten de seksuele handelingen die verdachte bij [persoon 1] heeft verricht. Voor dit feit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende wettig bewijs voorhanden.
Met betrekking tot feit 2 is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [persoon 2] steun vindt in de bewezenverklaring van feit 1. Daartoe overweegt de rechtbank dat sprake is van voldoende en essentiële overeenkomsten tussen het hiervoor bewezen verklaarde feit en hetgeen [persoon 2] in haar aangifte heeft gesteld. Beide aangeefsters hebben verklaard dat zij in de behandelkamer van verdachte eerst met hem aan een bureau zaten, dat verdachte het gesprek op een gegeven moment op onderwerpen bracht die met seksualiteit verband hielden, dat verdachte hun vroeg zich uit te kleden en op een kleedje op de grond te gaan liggen, dat verdachte vervolgens ook naakt was en aangeefsters op een voor hen onverwacht moment heeft gepenetreerd. Daarnaast hebben beide aangeefsters verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij moesten doen wat verdachte hun opdroeg, omdat dit zou bijdragen aan de genezing van hun vader. Aldus is bij beide feiten sprake van meerdere overeenkomsten in de handelwijze van verdachte. Die overeenkomsten zijn bovendien onderscheidend op essentiële punten. In beide gevallen gebruikte verdachte zijn overwicht als volwassene en als genezer om de meisjes te laten doen wat hij wilde zodat hij vervolgens met hen kon doen wat hij wilde. Weliswaar is sprake van enig verschil in aanpak bij beide aangeefsters, maar dit verschil is naar het oordeel van de rechtbank te verklaren vanuit het verschil in de reactie van aangeefsters op hun “behandeling”. Zo blijkt uit de verklaringen van [persoon 2] dat verdachte haar zodanig op haar gemak wist te stellen, dat zij onmiddellijk deed wat verdachte haar vroeg. [persoon 1] daarentegen voelde zich ongemakkelijk bij de vragen van verdachte en ging daar tegen in de verdediging. Daarop vroeg verdachte haar om enkele (religieuze) teksten in het Javaans op te lezen waarna ook zij gehoor gaf aan zijn verzoek om zich uit te kleden en op de grond te gaan liggen. Zij gaf naar eigen zeggen gevolg aan het verzoek om zich uit te kleden en te gaan liggen omdat zij dacht dat dit hoorde bij het bidden tot de geestenwereld. Naar het oordeel van de rechtbank is het verschillende feitenverloop in beide gevallen dan ook van ondergeschikte aard en doet dit niet af aan de essentie van de daartussen bestaande overeenkomsten.
Tegenover de lezingen van beide aangeefsters staat die van verdachte. De verklaringen van verdachte zijn echter niet consistent en naar het oordeel van de rechtbank op punten ongeloofwaardig.
Verdachte verklaart bij het politieverhoor aanvankelijk dat het nooit voorkwam dat iemand bij hem was gekomen en dat hij daarna ook andere leden van het gezin ‘deed’. Later erkent hij dat de vader van aangeefsters eerst met zijn vrouw is langsgekomen en dat hij de tweede keer met zijn beide dochters kwam, en dat hij vervolgens ook met beide dochters sprak. Daarnaast ontkent verdachte eerst dat hij wel eens kaarsen tijdens een gebed aandeed, maar verklaart hij even later dat hij tijdens de behandelsessie van [persoon 1] een kaars heeft aangestoken en dat dit een geurkaars betrof.
Verdachte ontkent dat hij heeft verteld waardoor de geelzucht bij de vader van aangeefsters zou zijn veroorzaakt, terwijl beide aangeefsters en beide ouders verklaren dat dit te maken had met onzichtbare geesten. [persoon 1] en haar moeder geven zelfs specifiek aan dat verdachte had verteld dat het ging om een boze geest die zich had genesteld in een op de grond gevallen zakje chips dat de vader van aangeefsters tijdens de vakantie in Indonesië had opgeraapt onder een boom waar één of meerdere moorden waren gepleegd. Alhoewel de verdachte ontkent alternatief genezer te zijn, verklaren de ouders van aangeefsters dat zij verdachte juist bezochten om reden dat hij de alternatieve geneeskunde beoefende, en de vader van aangevers wellicht kon genezen.
Verdachte verklaart dat aangeefsters destijds 18 of 19 jaar waren, zij waren volgens hem in ieder geval groot. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte de leeftijd van aangeefsters dermate verkeerd heeft ingeschat dat hij zelfs een (timide) dertienjarig meisje als volwassen vrouw zou hebben aangemerkt.
Verder verklaart verdachte dat [persoon 1] hem heeft verteld dat ze met een Indonesische jongen naar bed was geweest, maar dat hem, verdachte, dat niet boeide. [persoon 1] zou spontaan aan hem verteld hebben over een seksuele ervaring, terwijl zij verdachte niet eerder ontmoet had, hij daarin niet geïnteresseerd was en zij die ervaring niet met anderen had besproken. Ook [persoon 2] zou volgens verdachte spontaan hebben verklaard dat zij seks had gehad met een jongen en verdachte zou alleen maar naar haar geluisterd hebben. Daarnaast herinnerde verdachte zich ineens, toen hij werd geconfronteerd met de verklaring van [persoon 2] dat zij zich van hem moest uitkleden, dat [persoon 2] zou hebben gezegd dat zij rugpijn had en dat hij haar had gevraagd te gaan liggen om haar rug te kraken, hetgeen hij vervolgens ook zou hebben gedaan.
De door verdachte geschetste gang van zaken komt de rechtbank zeer onwaarschijnlijk en om die reden ongeloofwaardig voor. Dat geldt temeer voor de verklaring die verdachte voor de beschuldiging van [persoon 2] heeft gegeven. Zij zou hem misschien wel willen (terug)pakken omdat hij niet met haar naar bed wil, aldus verdachte. Gezien het verloop van het politieverhoor lijkt verdachte als verweer tegen de voorgehouden verklaringen van aangeefsters een alternatief scenario te hebben willen bedenken waarin hij bepaalde elementen uit deze voorgehouden feiten in enigszins aangepaste vorm laat terugkomen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat het politieverhoor zeer verwarrend voor verdachte is geweest en dat hij het Nederlands ook niet voldoende beheerst om de strekking van alle vragen te kunnen begrijpen. Voor zover verdachte de Nederlandse taal inderdaad minder goed beheerst, ziet de rechtbank in dit betoog evenwel geen aanleiding om anders te oordelen over de door verdachte gegeven lezing van de feiten, nu verdachte dit niet eerder kenbaar heeft gemaakt en ook op geen enkel moment in de procedure de gelegenheid heeft genomen om toe te lichten welke vragen hij niet heeft begrepen of op welke punten hij verkeerd is begrepen. Ook ter terechtzitting, waar hij is bijgestaan door een tolk, heeft verdachte enkel volhard in zijn blote ontkenning, heeft hij geweigerd om antwoorden te geven op vragen en nagelaten om zijn eigen visie op het gebeurde te geven.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 en 2 heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam door feitelijkheden [persoon 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [persoon 1] ;
welke feitelijkheden hierin hebben bestaan
- dat verdachte uit hoofde van zijn, verdachtes, beroep als alternatief genezer die [persoon 1] heeft gevraagd de knoop van haar broek los te maken en zich uit te kleden en vervolgens op de grond te gaan liggen en
- vervolgens onverhoeds bovenop die [persoon 1] is gaan liggen en
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht als alternatief genezer en het grote leeftijdverschil;
2.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam feitelijkheden [persoon 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [persoon 1] ;
welke feitelijkheden hierin hebben bestaan
- dat verdachte uit hoofde van zijn, verdachtes, beroep als alternatief genezer die [persoon 1] heeft gevraagd zich uit te kleden en vervolgens op de grond te gaan liggen en haar benen te spreiden en
- vervolgens onverhoeds bovenop die [persoon 1] is gaan liggen en
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht als alternatief genezer en het grote leeftijdverschil;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van twee meisjes, die destijds respectievelijk 16 en 13 jaar oud waren. Verdachte heeft de meisjes ieder tweemaal bij afzonderlijke gelegenheden gedwongen vaginale penetratie te dulden, door misbruik te maken van zijn positie als alternatief genezer in een periode dat de vader van de meisjes ernstig ziek was. Verdachte heeft naast misbruik van zijn overwicht door het grote leeftijdsverschil en zijn positie als gebedsgenezer, ook gebruik gemaakt van de gesloten cultuur binnen de Javaans-Surinaamse gemeenschap. Omdat binnen deze cultuur niet of nauwelijks over seksualiteit en emoties werd (en wordt) gesproken kon verdachte, ook zonder aangeefsters een zwijgplicht op te leggen, ervan uitgaan dat zij het misbruik niet snel naar buiten zouden brengen. Aangeefsters zijn mede daardoor pas ruim 20 jaar later naar justitie gestapt De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij van voornoemde situatie en het vertrouwen van de destijds minderjarige meisjes misbruik heeft gemaakt. Blijkens de verklaringen die de slachtoffers ter terechtzitting hebben afgelegd, maar ook gelet op de in het dossier aanwezige medische informatie, heeft het door verdachte gepleegde misbruik grote invloed gehad op zowel de seksuele ontwikkeling van de slachtoffers, als ook op hun algemene emotionele ontwikkeling en zelfs op de leerprestaties van een van hen.
Zowel de voornoemde gevolgen voor de slachtoffers als ook de omstandigheid dat de wetgever het noodzakelijk heeft geacht om feiten als deze niet langer te laten verjaren, hetgeen erop wijst dat in de visie van de wetgever een tijdsverloop als het onderhavige op zichzelf niet de strafwaardigheid van dergelijke feiten wegneemt, is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf ook thans passend en geboden is.
Evenals de officier van justitie houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf enigszins rekening met het langdurige tijdsverloop sinds de bewezen geachte feiten, het feit dat verdachte niet vaker voor strafbare feiten is veroordeeld en met zijn gezondheidssituatie. De rechtbank komt bij de weging van de hiervoor genoemde omstandigheden evenwel tot een lagere strafduur dan door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 2.095,58 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Nu de vordering naar burgerlijk recht is verjaard, kan deze in de strafprocedure niet langer aan de orde komen. Dit geldt evenzeer voor de daaraan verbonden vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 980,- aan materiële schadevergoeding en € 4.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Nu de vordering naar burgerlijk recht is verjaard, kan deze in de strafprocedure niet langer aan de orde komen. Dit geldt evenzeer voor de daaraan verbonden vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bijzondere voorwaarde
De omstandigheid dat de vorderingen tot schadevergoeding door de benadeelde partijen naar burgerlijk recht zijn verjaard en niet via de burgerlijke rechter afdwingbaar zijn doet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet af aan de verschuldigdheid van de deze bedragen of aan de mogelijkheid om vergoeding van de schade op te leggen als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Nu de bedragen van de geleden schade door aangeefsters zijn onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk zijn betwist, ziet de rechtbank aanleiding de verdachte te verplichten de gevorderde schadevergoeding (in 21 maandelijkse termijnen) aan aangeefsters te voldoen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde onder 1 en 2 levert op:
verkrachting, meermalen gepleegd
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Veroordeelde moet binnen 21 maandelijkse termijnen na het onherroepelijk worden van dit vonnis als schadevergoeding bedragen van € 2.095,58 (tweeduizend vijfennegentig euro en achtenvijftig cent en € 4.980 (vierduizend negenhonderdtachtig euro) betalen aan respectievelijk [persoon 1] en [persoon 2] , waarbij de veroordeelde de officier van justitie in kennis zal stellen van die betalingen door toezending of afgifte van betalingsbewijzen onder vermelding van het bovenstaande parketnummer.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. J. Edgar en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2016.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.