ECLI:NL:RBAMS:2016:4932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
KK 16-845
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een kamer na mishandeling van een medebewoner

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen CBRE Dret Custodian B.V. (eiseres) en een gedaagde huurder. De eiseres vorderde ontruiming van de door de gedaagde gehuurde kamer, nadat deze zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van een medebewoner. De gedaagde had op 14 juni 2016 een andere kamerhuurder, [naam 1], aangevallen, wat leidde tot een aangifte en zijn aanhouding. De eiseres stelde dat de situatie onhoudbaar was geworden en dat de andere bewoners uit angst hun kamers hadden verlaten. De gedaagde erkende het geweldsincident, maar voerde aan dat er al langer irritaties waren tussen hem en [naam 1]. Hij betoogde dat hij niet voor één incident uit zijn kamer gezet moest worden en dat er eerst andere oplossingen geprobeerd moesten worden.

De kantonrechter oordeelde dat de mishandeling van een medehuurder zo ernstig was dat dit in beginsel een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter verwierp het verweer van de gedaagde, omdat hij niet had aangetoond dat er zwaarwegende omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De rechter concludeerde dat de vordering van CBRE toewijsbaar was en veroordeelde de gedaagde om de kamer binnen zeven dagen te ontruimen, met veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van huurders om zich te gedragen en de gevolgen van geweld binnen een huurrelatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: KK 16-845
vonnis van: 28 juli 2016
func.: 178

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

CBRE Dret Custodian B.V. ,

gevestigd te Schiphol ,
eiseres,
nader te noemen CBRE,
gemachtigde: mr. J.E. van Emden
t e g e n
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
nader te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

CBRE heeft in kort geding een voorziening tegen [gedaagde] gevorderd. Daartoe heeft CBRE een niet aan [gedaagde] uitgebrachte dagvaarding ingediend, dit omdat [gedaagde] had aangegeven vrijwillig op de behandeling van het kort geding te zullen verschijnen.
Ter terechtzitting van 21 juli 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. CBRE is verschenen bij haar gemachtigde en [naam 2] . [gedaagde] is verschenen in persoon, vergezeld door zijn gemachtigde. Tevens zijn ter zitting verschenen drie medehuurders van [gedaagde] (zie hierna onder 1.2). [gedaagde] heeft op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, [gedaagde] aan de hand van een overgelegde pleitnota. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[gedaagde] huurt van CBRE een kamer op de tweede verdieping van het pand [straat] (kamer 6) tegen een huurprijs van € 355,92 per maand.
1.2.
Op de verdieping waar de door [gedaagde] gehuurde kamer zich bevindt verhuurt CBRE nog drie kamers aan andere personen. De bewoners delen het gebruik van toilet, badkamer en keuken.
1.3.
Op 14 juni 2016 heeft [gedaagde] een van de andere kamerhuurders, [naam 1] , aangevallen, waarbij hij hem heeft geslagen en geschopt. Van dit incident is door [naam 1] aangifte gedaan. [gedaagde] is daarop aangehouden en op vordering van de Officier van Justitie heeft de rechter-commissaris op 16 juni 2016 zijn inbewaringstelling bevolen en voorts deze met onmiddellijke ingang geschorst.

Vordering

2. CBRE vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om de door hem gehuurde kamer te ontruimen en om tot de ontruiming huur te blijven betalen.
3. CBRE stelt hiertoe – kort en zakelijk weergegeven - dat [gedaagde] zich zodanig tegenover een andere kamerhuurder heeft misdragen, dat er een onhoudbare situatie is ontstaan, waarbij van CBRE als verhuurder niet kan worden gevergd om de huurovereenkomst met [gedaagde] te continueren. De situatie is spoedeisend, aangezien door het voorval en de terugkeer van [gedaagde] in de woning de andere bewoners uit angst hun kamers hebben verlaten, aldus CBRE.

Verweer

4. [gedaagde] erkent het geweldsincident. Hij voert aan dat er al langer over en weer irritaties waren tussen [naam 1] en hemzelf. De aanval vond plaats toen [gedaagde] bij thuiskomst sterk het gevoel had dat [naam 1] tijdens zijn afwezigheid in zijn kamer was geweest. Aan de uitbarsting is jarenlang getreiter door [naam 1] tegen zijn persoon voorafgegaan. [gedaagde] heeft spijt van het incident en verzekert dat dit nooit meer zal gebeuren. Hij woont het langst van allemaal in het huis en heeft geen alternatief gelet op zijn inkomen en de situatie op de Amsterdamse woningmarkt. Tot dit incident heeft hij nooit klachten van CBRE ontvangen. Hij meent dat hij niet voor één incident uit zijn kamer zou moeten worden gezet, maar dat eerst een andere oplossing zou moeten worden beproefd. Hij vindt dat CBRE tekort is geschoten om te komen tot normalisering van de verhoudingen. CBRE heeft geen spoedeisend belang, aangezien zij niet aansprakelijk is voor verstoringen van het huurgenot door derden, aldus [gedaagde] .

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van CBRE in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. Het betreft hier een geweldsincident tussen verschillende huurders van CBRE. Van feitelijke stoornis door een derde partij is dus geen sprake en CBRE is als verhuurder dan ook wel degelijk gehouden op te treden in een situatie als de onderhavige. Gelet op de gespannen situatie is bovendien de spoedeisendheid gegeven. Het in dit verband gevoerde verweer wordt mitsdien verworpen.
7. Een mishandeling van een medehuurder als waarvan hier sprake is, waarbij [gedaagde] heeft geslagen en geschopt is dermate ernstig dat het in beginsel een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt en daarop vooruitlopend ontruiming van het gehuurde. Dit kan alleen anders zijn indien er sprake is van zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het is aan [gedaagde] om dergelijke omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken.
8. [gedaagde] is daarin niet geslaagd. Niet betwist is dat [gedaagde] zijn aanval op [naam 1] inzette zonder dat daar een woordenwisseling of andere confrontatie met [naam 1] onmiddellijk aan was voorafgegaan. Van een uit de hand gelopen ruzie is dus geen sprake geweest. Naar eigen zeggen heeft [gedaagde] [naam 1] aangevallen, omdat hij vermoedde dat [naam 1] op zijn kamer was geweest, daar die dag de deuren wegens schilderwerkzaamheden open hadden gestaan. Wat de concrete aanwijzing voor dat vermoeden was heeft [gedaagde] niet duidelijk kunnen maken. Een dergelijke onverhoedse zware aanval op een medebewoner op grond van niet geverifieerde vermoedens is begrijpelijkerwijze zeer bedreigend voor die medebewoner en ook voor de beide andere vrouwelijke bewoners en kan dus geenszins gelden als een omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 7, integendeel.
9. [gedaagde] heeft verklaard dat aan de aanval jarenlang getreiter door [naam 1] is voorafgegaan. [gedaagde] heeft dit echter alleen onderbouwd met verwijzing naar enige e-mails waaruit onenigheid met betrekking tot het gebruik van de warmte-thermostaat blijkt. Uit deze mails komt naar voren dat [naam 1] en [gedaagde] op een nogal koele en zakelijke manier met elkaar communiceren, kissebissen over betrekkelijke kleinigheden en weinig met elkaar ophebben. Op geen enkele wijze blijkt uit de mails van bewust treiteren van [gedaagde] door [naam 1] . Nu [gedaagde] dit verwijt van jarenlang getreiter verder niet heeft onderbouwd, wordt aan dit verweer voorbijgegaan.
10. [gedaagde] heeft verzekerd dat dergelijk gedrag niet meer zal voorkomen. Echter [gedaagde] heeft erkend dat er in relatie met [naam 1] bij hem een gemoedstoestand was ontstaan waarin hij zichzelf niet meer in de hand kon houden. [gedaagde] heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij meent dat zo’n gemoedstoestand zich niet weer zou kunnen voordoen en waarom hij zich dan wel zal weten te beheersen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de rechter-commissaris recidivegevaar aanwezig acht en de medewerker van de reclassering verklaart op dat punt geen inschatting te kunnen maken. De medebewoners van [gedaagde] hebben bovendien ter zitting verklaard onvoldoende vertrouwen in de belofte van [gedaagde] te hebben. De gedane toezegging levert mitsdien onvoldoende verweer tegen de ontruimingsvordering op.
11. [gedaagde] verwijt CBRE c.q. haar beheerder niets te hebben gedaan om de situatie op minnelijke wijze op te lossen. [gedaagde] miskent echter dat hij het is geweest die over de schreef is gegaan tegen een medebewoner en dat pogingen tot verzoening in eerste instantie van hem hadden dienen uit te gaan. Daarbij had hij eventueel bemiddeling van CBRE kunnen vragen in plaats van er op te wachten. Een voornemen om een excuusbrief te schrijven heeft [gedaagde] niet uitgevoerd. Ook dit verweer wordt mitsdien verworpen.
12. Geoordeeld wordt mitsdien dat vanwege het wangedrag van [gedaagde] van CBRE niet gevergd kan worden de huurovereenkomst in stand te laten en dat [gedaagde] er niet in is geslaagd om hierop een ander licht te werpen. Dat de ontruiming voor [gedaagde] zwaarwegende consequenties heeft is bij die beslissing meegewogen, maar maakt die beslissing niet anders. De vordering is mitsdien toewijsbaar.
12. [gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om de onder 1.1 genoemde kamer binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ter beschikking van CBRE te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van CBRE begroot op € 517,00, bestaande uit € 400,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde BTW en € 117,00 aan griffierecht.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 15,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.