ECLI:NL:RBAMS:2016:4913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2016
Zaaknummer
C/13/567223 / FA RK 14-4497
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Conservatoire maatregel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met betrekking tot een eenmanszaak en overige activa

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een algehele gemeenschap van goederen, aangezien er geen huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 11 juni 2014, de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de waarde van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, die onder andere bestond uit de echtelijke woning, een eenmanszaak, voertuigen, beleggingen, en diverse bankrekeningen. De rechtbank heeft de waarde van de eenmanszaak niet kunnen vaststellen, omdat deze was gestaakt en partijen het niet eens konden worden over de waarde. De rechtbank heeft de activa en schulden verdeeld, waarbij de man en de vrouw ieder de helft van de waarde van de activa en schulden moesten voldoen aan de ander. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel en de verzekeringen geregeld. De uitspraak bevatte ook bepalingen over de verplichtingen van beide partijen met betrekking tot de schulden en de verdeling van de bankrekeningen. De rechtbank heeft de proceskosten voor ieder van de partijen bepaald en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/567223 / FA RK 14-4497 en C/13/586082 / FA RK 15-3089 (HHo/AK)
Beschikking van 29 juni 2016
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.A. Madern te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat voorheen mr. L. Hellinga thans mr. J.C. Daniëls te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Er is een proces-verbaal van de zitting van 12 juni 2015 opgemaakt waarin onder andere is vermeld dat de behandeling met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap pro forma zal worden aangehouden en partijen elkaar nog van de nodige stukken moeten voorzien.
1.2.
Bij beschikking van 22 juli 2015 is – voor zover hier van belang – :
  • de echtscheiding uitgesproken;
  • bepaald dat de man € 182,- per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud;
  • bepaald dat de behandeling met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt aangehouden.
1.3.
Er is een proces-verbaal van de zitting van 21 oktober 2015 opgemaakt waarin onder andere is vermeld dat de behandeling met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal worden aangehouden opdat partijen elkaar van de nodige stukken kunnen voorzien en zich kunnen uitlaten over de waarde van de onderneming.
1.4.
Op 27 januari 2016 is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin onder andere is vermeld dat de rechtbank op dit moment de waarde van de onderneming niet kan bepalen en partijen de tijd krijgen om de nodige stukken met elkaar uit te wisselen en zich afzonderlijk dan wel gemeenschappelijk uit te laten over de waarde van de onderneming. Indien dit niet gebeurt dan wel geen overeenstemming wordt bereikt is de rechtbank genoodzaakt een deskundige te benoemen om de waarde van de onderneming te bepalen.
1.5.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder thans ook:
  • de brief d.d. 31 juli 2015 van de zijde van de man met bijlagen;
  • het F9-formulier d.d. 9 oktober 2015 van de zijde van de man met bijlagen;
  • de brief d.d. 14 oktober 2015 van de zijde van de man met bijlage;
  • de brief d.d. 14 oktober 2015 van de zijde van de vrouw met bijlagen;
  • de brief d.d. 19 oktober 2015 van de zijde van de vrouw met bijlagen;
  • de brief d.d. 19 november 2015 van de zijde van de vrouw;
  • de brief d.d. 20 november 2015 van de zijde van de man;
  • de brief d.d. 16 december 2015 van de zijde van de vrouw;
  • de brief d.d. 11 januari 2016 van de zijde van de man met bijlage;
  • de brief d.d. 25 februari 2016 van de zijde van de vrouw met bijlage;
  • de brief d.d. 26 april 2016 van de zijde van de man met bijlagen;
  • de brief d.d. 13 mei 2016 van de zijde van de vrouw met bijlagen.

1.De beoordeling

1.1.
De verdeling
1.1.1.
De rechtbank stelt vast dat na twee mondelingen behandelingen en diverse pogingen tot onderling overleg tussen partijen dit niet heeft geleid tot een volledige overeenstemming tussen partijen. Gelet hierop zal de rechtbank thans als volgt beslissen.
1.1.2.
Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 1:93 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) wordt derhalve aangenomen dat tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. De gemeenschap dient op grond van artikel 1:100 BW in beginsel bij helfte te worden verdeeld.
1.1.3.
Beide partijen hebben verzocht de verdeling vast te stellen op een door hun voorgestelde wijze. De rechtbank zal in het hiernavolgende overgaan tot vaststelling van de verdeling.
Peildatum
1.1.4.
De rechtbank zal uitgaan van de wettelijke peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift zijnde 11 juni 2014. Vanaf dat moment is de gemeenschap vatbaar voor verdeling. Voor wat betreft de waarde van de boedelbestanddelen zal ten aanzien van de banksaldi en de schulden in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum, ten aanzien van de overige boedelbestanddelen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling. Voor zover relevant wordt ten aanzien van de peildatum hieronder nader overwogen.
Huwelijksgemeenschap
1.1.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de huwelijksgoederengemeenschap per peildatum nog bestond uit de volgende bestanddelen:
de echtelijke woning te [adres] ;
de aan de echtelijke woning gekoppelde hypotheek;
de eenmanszaak [eenmanszaak] ;
e voertuigen;
de beleggingen;
kluisgeld en contanten;
het saldo op de diverse bankrekeningen;
de inboedel;
de verzekeringen;
de schulden.
1.1.6.
De rechtbank zal in het hiernavolgende ingaan op de diverse bestanddelen.
Ad a, b) de echtelijke woning en de hypotheek
1.1.7.
Partijen hebben een taxatie laten uitvoeren. De voormalig echtelijke woning is getaxeerd op € 265.000,- met als peildatum 11 juni 2014. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de voormalige echtelijke woning aan de man moet worden toebedeeld en dat de overwaarde na aftrek van de hypotheek bij helfte moet worden gedeeld. Gelet hierop dient de man € 38.500,- aan de vrouw te voldoen.
Ad c) de onderneming [eenmanszaak]
1.1.8.
Op de peildatum had de man een eenmanszaak genaamd ‘ [eenmanszaak] ’ en uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat partijen van mening verschillen over de waarde van deze onderneming. Uit de stukken is tevens gebleken dat de eenmanszaak is gestaakt per 1 juli 2015. Partijen zijn diverse malen in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg te treden over de waarde van de onderneming dan wel de door hen gestelde waarde met stukken te onderbouwen.
1.1.9.
De rechtbank stelt voorop dat de eenmanszaak van de man geen goed is, en de eenmanszaak als zodanig – los van het feit dat de eenmanszaak inmiddels gestaakt is – derhalve niet aan de man kan worden toegedeeld. De ontbonden gemeenschap omvat de goederen die op de datum van de ontbinding behoren tot het ondernemingsvermogen en met betrekking tot de ondernemingsschulden – gemeenschapsschulden – zijn beide partijen draagplichtig voor de helft.
1.1.10.
De redelijkheid en billijkheid brengen met zich mede dat aan de man moeten worden toegedeeld de goederen die op 11 juni 2014 tot het ondernemingsvermogen behoorden onder verrekening van de waarde van die goederen per heden als zijnde de datum van verdeling. In casu zal de rechtbank ten aanzien van de aan de eenmanszaak gekoppelde bankrekeningen voor wat betreft de waarde aansluiten bij de peildatum, 11 juni 2014, en voor wat betreft de waarde van eventuele overige activa aansluiten bij 1 juli 2015, nu de eenmanszaak op die datum is gestaakt.
1.1.11.
De vrouw heeft onder andere verklaard dat de man jaarcijfers van zijn eenmanszaak heeft overgelegd waarin staat dat de man uit de eenmanszaak in 2012 € 27.995,- winst had, in 2013 € 29.758,- en in 2014 € 11.614,-. Zij benadrukt echter dat niet duidelijk is of de contant ontvangen bedragen in de eenmanszaak zijn verwerkt. Voorts geeft de vrouw aan dat in het jaar 2014 de [eenmanszaak] op naam van de broer van de man gestart is en een groot deel van de winst daarin terecht is gekomen, of buiten de boeken gehouden is. De vrouw heeft de jaarcijfers door een derde laten beoordelen en geeft aan dat zijn conclusie is dat de jaarcijfers niet juist zijn en deze alsnog voorzien van originele brondocumenten moeten worden beoordeeld. Ook de verklaring voor de privéonttrekking van € 87.000,- in 2014 is volgens de door de vrouw geraadpleegde deskundige ondeugdelijk. De vrouw wijst voorts op het gebrek aan inzage in bankafschriften/mutaties van 2013/2014 van de eenmanszaak en wijst op een discrepantie tussen het banksaldo van de eenmanszaak zoals opgenomen in de balans en zoals voorkomend op de bankrekening. De vrouw concludeert dat met de door de man overgelegde stukken de waarde van de onderneming niet vastgesteld kan worden en vraagt om nadere stukken. In de laatste schriftelijke ronde heeft de vrouw benadrukt dat ze nog altijd van mening is dat er geen sprake is dat de man zijn onderneming heeft beëindigd. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat ten onrechte door de man bij het bepalen van de waarde van de onderneming enkel wordt uitgegaan van de saldi van de daar vermelde bankrekeningen. Het was (en is) een goedlopend bedrijf waarin veel bancaire en vooral ook contante bedragen binnen kwamen, aldus de vrouw. Een lopend bedrijf is dan ook meer waard dan enkel de banksaldi als die al compleet zijn. Volgens de vrouw ontbreken in de nieuwe jaarrekening 2014:
1. het deposito [nummer] ;
2. de aanwezige contanten;
3. de waarde van aangekocht materiaal;
4. de waarde van de contracten met voetballertjes
5. de waarde van contracten China en Griekenland, en eigen voetbal Academy;
6. de methode, know-how, consultancy etc.
Tenslotte trekt de vrouw de juistheid van de jaaroverzichten van de ABN-AMRO van 2013 en 2014 in twijfel.
1.1.12.
In de brief van 26 april 2016 geeft de man reactie en uitleg over de gecorrigeerde jaarrekening onderbouwd met een brief van zijn boekhouder van 26 februari 2016. De man concludeert thans dat zijn boekhouder de waarde van de onderneming per peildatum op € 10.832,27 waardeert, zijnde de op die datum aanwezige banksaldi. Subsidiair verzoekt hij de rechtbank een deskundige te benoemen om de waarde van de voormalige onderneming vast te stellen per de peildatum.
1.1.13.
De rechtbank overweegt dat voor een waardering van de onderneming als geheel geen ruimte is, nu zoals hiervoor overwogen het een eenmanszaak betreft, wat geen goed is. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de aandelen van een Besloten Vennootschap die wel voor waardering vatbaar zijn. Nu het een eenmanszaak betreft moet het ondernemingsvermogen worden verdeeld en gaat het om de waarde van de activa in de eenmanszaak. Het is gebruikelijk voor de aanwezige goederen en schulden aan te sluiten bij hetgeen in de jaarrekening is vermeld. De vrouw heeft echter aangevoerd dat de nieuwe jaarrekening 2014 niet compleet is en benoemt daarin de verschillende elementen die volgens haar missen. De rechtbank zal in het hiernavolgende hierop ingaan.
1.1.14.
Ten aanzien van de stelling van de vrouw over de bankrekeningen overweegt de rechtbank dat gekeken moet worden naar het saldi op de aan de eenmanszaak gekoppelde bankrekeningen op 11 juni 2014. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de volgende bankrekeningen op de peildatum aan de eenmanszaak gekoppeld waren:
  • Zakelijk Flexibel Deposito ABN-AMRO [eenmanszaak] [rekeningnummer 1] , saldo per peildatum € 85,40;
  • ABN-AMRO [eenmanszaak] [rekeningnummer 2] , saldo per peildatum € 5.925,24;
  • ABN-AMRO [eenmanszaak] [rekeningnummer 3] , saldo per peildatum € 4.907,03.
1.1.15.
De rechtbank acht deze saldi genoegzaam door de man onderbouwd en de rechtbank ziet geen aanleiding om nadere stukken op te vragen. De stelling van de vrouw dat de stukken door de man zouden zijn veranderd dan wel dat ze niet overeenkomen met de jaarstukken, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende stukken aanwezig om het saldo per de peildatum op de verschillende rekeningen te achterhalen en de door de vrouw gestelde “onjuistheden” ziet de rechtbank na zorgvuldig bestudering eveneens niet. Voor zover de vrouw heeft willen stellen dat er wellicht grote bedragen vlak voor de peildatum van de bankrekeningen zijn gehaald is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt door haar onvoldoende is onderbouwd en verwijst daarbij naar het hetgeen is overwogen onder het kopje ‘kluisgeld en contanten’ met betrekking tot benadeling van de gemeenschap.
1.1.16.
De vrouw heeft voorts benadrukt dat er vooral contante bedragen binnen kwamen en zij betwijfelt of dit is meegenomen in de jaarrekening. Nu deze stelling door de man is betwist en door de vrouw niet verder is onderbouwd zal de rechtbank hieraan voorbij gaan.
1.1.17.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat bij het bepalen van de waarde van de eenmanszaak tevens rekening moet worden gehouden met de waarde van aangekocht materiaal. Immers, naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier gebruiksgoederen die niet op de balans als activa in de jaarrekeningen staan vermeld maar wel in de omzet terug zijn te zien als uitgaven. De man heeft daarbij uitgelegd dat het inkopen betreft van goederen die aan de kinderen worden gegeven, zoals bekers en certificaten. In het licht daarvan heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond dat het zou gaan om activa die je op een jaarrekening van een eenmanszaak zou moeten activeren.
1.1.18.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan de stelling van de vrouw dat tevens rekening moet worden gehouden met de waarde van de contracten met voetballertjes. Immers, de man heeft ter terechtzitting betwist dat hij geld heeft ontvangen naar aanleiding van deze contracten. Daar komt bij dat de vrouw naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft aangetoond dat op termijn de man alsnog hieruit geld zou kunnen ontvangen en dat de contracten derhalve op geld waardeerbaar zijn.
1.1.19.
Tenslotte heeft de vrouw nog aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de waarde van contracten China en Griekenland, eigen voetbal Academy en met de methode, know-how, consultancy etc. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat het hier gaat om activa die in een balans van een eenmanszaak als goed opgenomen zou moeten worden en een op geld waardeerbare waarde vertegenwoordigen. De Rechtbank zal dan ook aan dit standpunt voorbij gaan.
1.1.20.
Tenslotte overweegt de rechtbank nog dat de vrouw heeft gesteld en onderbouwd dat de eenmanszaak is uitgeschreven uit het Handelsregister, maar in feite wordt voortgezet. De rechtbank overweegt dat voor de verdeling dient te worden gekeken naar de peildatum zodat dit argument derhalve geen rol speelt bij de beoordeling. De rechtbank zal aan dit standpunt van de vrouw voorbij gaan.
1.1.21.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet vast is komen te staan dat er meer is dan het saldo op de aan de eenmanszaak gekoppelde bankrekeningen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het ondernemingsvermogen een optelsom is van voornoemde saldi, te weten € 10.917,67. De saldi op de verschillende bankrekeningen zullen aan de man worden toebedeeld onder de verplichting van de man om de helft van die saldi, te weten € 5.458,84 aan de vrouw te voldoen.
Ad d) de voertuigen
1.1.22.
Door partijen zijn gedurende de procedure de volgende voertuigen genoemd:
  • een scootmobiel;
  • de auto Toyota Yaris, kentekennummer [kenteken] ;
  • de auto Toyota Aygo, kentekennummer [kenteken] .
1.1.23.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de scootmobiel gehuurd was en buiten de verdeling valt. Gelet hierop hoeft ten aanzien van de scootmobiel niet meer te worden beslist.
1.1.24.
Ten aanzien van de auto’s overweegt de rechtbank als volgt. Op de zitting van 12 juni 2015 heeft de man verklaard dat hij de auto’s na 11 juni 2014 heeft verkocht. Hij verklaarde destijds dat hij de Yaris had verkocht voor € 6.000,- en de Aygo voor € 4.000,-. Op de zitting van 21 oktober 2015 heeft hij zijn verklaring gewijzigd en gesteld dat hij de auto’s toch niet had verkocht. De man heeft aangevoerd dat hij het liefst de Yaris wil houden en dat de Aygo aan de vrouw moet worden toebedeeld, waarbij het verschil in waarde moet worden bepaald en de helft daarvan toekomt aan de vrouw. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de dagwaarde in oktober 2015 moet worden genomen en niet moet worden uitgegaan van de peildatum. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de eerste verklaring van de man de auto’s niet langer gemeenschappelijk zijn. Voorts heeft ze gesteld dat zij de auto’s niet wil hebben, nu zij niet meer kan rijden gelet op haar lichamelijke gezondheid. Volgens de vrouw moeten beide auto’s aan de man worden toebedeeld tegen de waarde op het moment dat partijen feitelijk uiteengegaan zijn.
1.1.25.
Ondanks de tegenstrijdige verklaringen van de man omtrent de verkoop van de auto’s is tussen partijen niet in geschil dat op het moment van de peildatum deze auto’s zich in de gemeenschap bevonden en dat de man het feitelijk bezit van de auto’s had. Naar het oordeel van de rechtbank dient dan ook de waarde van de auto’s te worden bepaald aan de hand van de peildatum, te weten 11 juni 2014, zijnde het moment waarop de man de auto’s feitelijk in zijn bezit had en de vrouw ook niet meer kon beschikken over deze auto’s. Of de man ze heeft verkocht of niet, doet daar niet aan af. De man heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de Aygo in oktober 2015 € 6.300,- waard was en de Yaris in oktober 2015 € 10.350,- waard was. De vrouw heeft met betrekking tot de waardes aangevoerd dat nu dit de waardes van de auto’s betreffen van ruim een jaar later de auto’s respectievelijk € 1.200,- en € 1.500,- meer waard waren op de peildatum en stelt zich daarmee op het standpunt dat de Aygo op de peildatum € 7.500,- waard was en de Yaris € 11.850,- waard was.
1.1.26.
De rechtbank is met de vrouw van mening dat het aannemelijk is dat de auto’s inderdaad op de peildatum meer waard waren dan in oktober 2015. De vrouw heeft echter de door haar gestelde waardes onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk voor de waarde van de auto’s uit te gaan van het gemiddelde van de door beide partijen gestelde waardes. Dit betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat de Aygo op de peildatum (6.300 + 7.500 = € 13.800,- : 2) € 6.900,- waard was en de Yaris op de peildatum (10.350 + 11.850 = € 22.200,- : 2) € 11.100,- waard was. Nu de man destijds heeft verklaard dat hij de auto’s had verkocht, acht de rechtbank het niet redelijk – mede gelet op de gezondheid van de vrouw – een auto alsnog aan de vrouw toe te delen. Gelet hierop zal de rechtbank beide auto’s aan de man toedelen onder de verplichting van de man om de helft van de waarde, te weten € 9.000,-, aan de vrouw te voldoen.
Ad e) de beleggingen
1.1.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beleggingen na 11 juni 2014 door de man zijn verkocht en dat de helft van de beleggingen aan de broer van de man toebehoorden. Het saldo van de beleggingsrekening bedroeg per 11 juni 2014 € 9.022,08. Gelet op het voorgaande dient de man (9.022,08 : 2 = 4.511,04 : 2) € 2.255,52 aan de vrouw te voldoen.
Ad f) Kluisgeld en contanten
1.1.28.
De man heeft gesteld dat de vrouw de man, voordat hij afwist van haar voornemen om te scheiden, bewogen heeft om € 30.000,- op te nemen. Dat bedrag is in de kluis gelegd en enkele weken later was de vrouw de woning uit en was de kluis leeg. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw dit bedrag heeft meegenomen uit de kluis. Voorts heeft hij aangevoerd dat de vrouw ter terechtzitting heeft erkend dat zij € 8.300,- uit de kluis heeft meegenomen. De man heeft aangevoerd dat hij in ieder geval recht heeft op de helft van dat bedrag, te weten € 4.150,-, nu de vrouw heeft erkend dat (contante) bedrag uit de kluis te hebben weggenomen.
1.1.29.
De vrouw heeft verklaard dat zij bij haar vertrek € 5.000,- aan contanten heeft meegenomen. Ze heeft aangevoerd dat zij met helemaal niets moest beginnen nu de man gemeubileerd en gestoffeerd achter bleef in de woning. De vrouw is bereid om de € 5.000,- te delen, zodat ze € 2.500,- aan de man wil voldoen. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat de man contanten heeft gestopt in DVD-doosjes. Verder heeft de man van de voetbalclub in Huizen € 3.200,- en € 650,- in contanten ontvangen. De vrouw concludeert dat de door haar genoemde bedragen niet de enige contante geldbedragen zullen zijn geweest die de man heeft ontvangen. Voorts geeft de vrouw aan dat de man diverse bedragen van de bankrekeningen heeft opgenomen en onvoldoende inzage heeft gegeven van waar die bedragen zijn gebleven. De vrouw concludeert dat de man in ieder geval veel contanten heeft opgenomen en dat die mee moeten worden genomen in de verdeling.
1.1.30.
De rechtbank overweegt als volgt. De stelling van de man dat de vrouw € 30.000,- uit de kluis zou hebben meegenomen bij haar vertrek, alsmede de stelling van de vrouw dat de man over grote bedragen aan contant geld beschikt in DVD-doosjes, is wederzijds weersproken en door partijen niet verder onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan.
1.1.31.
Voorts is door de vrouw niet betwist dat zij bij haar vertrek € 5.000,- uit de kluis heeft meegenomen, zodat de rechtbank zal bepalen dat zij de helft hiervan aan de man dient te voldoen.
1.1.32.
De man heeft verder aangevoerd dat de vrouw ook de helft van de € 3.300,- aan hem moet voldoen. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij dit bedrag aan haar zoon heeft gegeven. Voor zover de man een beroep heeft willen doen op artikel 1:164 BW, inhoudende dat de vrouw de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank zijn standpunt onvoldoende onderbouwd.
1.1.33.
Immers, uit voornoemd artikel volgt dat voor benadeling is vereist dat een van de echtgenoten lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank dient een stelling dat de gemeenschap door de andere partij is benadeeld ten minste behoorlijk te worden gemotiveerd. Nu de man ten aanzien van voornoemd bedrag niets heeft gesteld doch enkel heeft aangevoerd dat de vrouw de helft daarvan moet voldoen aan de man, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van benadeling van de huwelijksgemeenschap.
1.1.34.
Hetzelfde geldt voor de stelling van de vrouw dat de man diverse bedragen van bankrekeningen zou hebben opgenomen. Voor zover de vrouw hiermee een beroep heeft willen doen op artikel 1:164 BW heeft de vrouw haar stelling onvoldoende onderbouwd. Voor zover de vrouw heeft willen zeggen dat de bedragen zijn weggesluisd naar andere rekeningen is de rechtbank van oordeel dat de vrouw ook dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van de betwisting van de man en voor het overige verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen onder het kopje bankrekeningen.
Ad g) het saldo op de diverse bankrekeningen
1.1.35.
Gedurende de procedure zijn de hierna vermelde bankrekeningen naar voren gekomen. Hierbij staan niet de bankrekeningen genoemd die betrekking hebben op de eenmanszaak van de man nu die hiervoor bij de verdeling van de onderneming aan de orde zijn gekomen.
ABN-AMRO [rekeningnummer 4] , op naam van de man, saldo per peildatum € 127,22;
ABN-AMRO [rekeningnummer 5] , op naam van de man, saldo per peildatum € 69,90;
ABN-AMRO [rekeningnummer 6] , op naam van de man, saldo per peildatum € 8,36;
ABN-AMRO groei gemak spaarrekening [rekeningnummer 7] , op naam van de man, saldo per peildatum € 31,28;
ING Bank betaalrekening [rekeningnummer 8] , op naam van de vrouw, saldo per peildatum € 1.488,19;
ING Bank Toprekening [rekeningnummer 8] , op naam van de vrouw, saldo per peildatum € 1,-;
[rekeningnummer 9] , op naam van de man, saldo per peildatum € 98,87;
Rekening Aegon [rekeningnummer 10] , op naam van de man, saldo per peildatum € 31,70;
Rekening Aegon [rekeningnummer 11] , op naam van de man, saldo per peildatum € 26,69;
Rekening Nationaal Spaarfonds, op naam van de man, saldo per peildatum € 7.151,43
ING Bank en/of betaalrekening [rekeningnummer 12] , saldo per peildatum € 380,18;
ING Bank Toprekening, [rekeningnummer 12] , saldo per peildatum € 37,12;
Oranjespaarrekening [rekeningnummer 13] , saldo per peildatum € 23,35;
Profijtrekening bij de ING Bank, [rekeningnummer 14] ;
[rekeningnummer 15] ;
Effectenrekening bij de Rabobank [rekeningnummer 16] ;
[rekeningnummer 17] ;
[rekeningnummer 18] ;
[rekeningnummer 19] .
1.1.36.
De rechtbank overweegt als volgt. De bankrekeningen en de saldi genoemd onder 1 tot en met 6 zijn niet tussen partijen in geschil dan wel genoegzaam onderbouwd met stukken en onvoldoende betwist, zodat de rechtbank ten aanzien van deze rekeningen zal bepalen dat ieder het saldo op de op zijn of haar naam staande bankrekening krijgt onder de verplichting om de helft van het saldo aan de ander te voldoen.
1.1.37.
Ten aanzien van de bankrekening genoemd onder punt 7 overweegt de rechtbank dat de man heeft nagelaten een bankafschrift over te leggen waaruit blijkt wat het saldo was op de peildatum en enkel stukken heeft overgelegd waaruit het saldo blijkt op 27 mei 2014 en op 26 juni 2014. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk om te interpoleren en zal de rechtbank uitgaan van een saldo op de peildatum van € 98,87. De rechtbank zal het saldo op deze bankrekening aan de man toedelen en bepalen dat de man de helft van het genoemde saldo moet voldoen aan de vrouw.
1.1.38.
De bankrekeningen genoemd onder punt 8 en 9 betreffen de Aegonbankrekeningen. De man heeft stukken overgelegd van het saldo op de peildatum en de vrouw heeft aangevoerd dat er wellicht grote contante bedragen zijn opgenomen voor de peildatum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar stelling ten aanzien van dit punt onvoldoende onderbouwd en verwijst daarbij tevens naar hetgeen is overwogen onder ad f met betrekking tot benadeling van de gemeenschap. De rechtbank zal derhalve het saldo op deze bankrekeningen aan de man toedelen en bepalen dat de man de helft van het door hem genoemde saldi moet voldoen aan de vrouw.
1.1.39.
De man heeft eveneens van de rekening bij Nationaal Spaarfonds geen afschrift overgelegd waaruit blijkt wat het saldo is op de peildatum. Ook hier zal de rechtbank interpoleren en komt derhalve uit op een saldo op de peildatum van € 7.151,-. Het saldo op deze rekening zal aan de man worden toebedeeld onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen.
1.1.40.
De bankrekeningen genoemd onder punt 11 tot en met 13 betreffen rekeningen die na de peildatum zijn opgeheven. Het saldo op de peildatum dient bij helfte te worden gedeeld, zodat de rechtbank zal bepalen dat degene die de bankrekeningen heeft opgeheven de helft van dit saldo aan de ander moet voldoen.
1.1.41.
Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van de bankrekeningen genoemd onder 14 tot en met 19 dat deze in geschil zijn tussen partijen en niet voorzien zijn van stukken. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man nog nadere stukken ten aanzien van deze rekening aan de rechtbank zou moeten overleggen, nu de vrouw haar stelling dat wellicht de gemeenschap zou zijn benadeeld onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw benoemt ten aanzien van de bankrekening genoemd onder punt 18 dat het daar misschien zou gaan om een bedrag van € 50.000,- maar uit de stukken is niet gebleken dat deze rekening of dat bedrag er nog was in 2013, een tijdstip waarop partijen tevens nog bij elkaar waren. Dit alles maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het wederom opvragen van nadere stukken. Dit neemt overigens niet weg dat deze rekeningen wanneer ze op de peildatum nog bestonden, en eventuele rekeningen die misschien nog niet genoemd zijn door partijen maar wel op de peildatum bestonden, in de gemeenschap vallen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat partijen het op de peildatum, te weten 11 juni 2014, aanwezige batige saldi van deze rekeningen bij helfte moeten delen en dat bij een negatief saldo op de peildatum ieder voor de helft daarvan draagplichtig is.
1.1.42.
Tenslotte was er nog enige onduidelijkheid tussen partijen ontstaan over het spaargeld van de dochter van partijen en waar dat heen zou zijn gegaan. Ter terechtzitting zijn partijen overeengekomen dat de man in dit kader aan de vrouw € 500,- zal voldoen.
Ad h) de inboedel
1.1.43.
Partijen zijn diverse malen door de rechtbank in de gelegenheid gesteld de inboedel in onderling overleg te verdelen. Dit is hen niet gelukt. Beide partijen (de vrouw als bijlage 20 en de man als bijlage 34) hebben ieder afzonderlijk een inboedellijst overgelegd en daarop aangegeven wat zij toebedeeld zouden willen krijgen.
1.1.44.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de goederen die partijen beide op hun inboedellijst hebben geplaatst gemeenschappelijke goederen betreffen. De rechtbank zal dan ook beslissen dat partijen in onderling overleg tot verdeling van de door hen genoemde gemeenschappelijke goederen dienen te komen. Als partijen niet in onderling overleg tot een verdeling komen dienen beide lijsten bij elkaar gevoegd te worden en geschiedt de verdeling van de inboedel bij helfte door middel van het opgooien van een muntstuk. Degene die de toss wint mag beginnen met het uitkiezen van een inboedelgoed vervolgens mag de ander een inboedelgoed kiezen en zo voort.
Ad i) de verzekeringen
1.1.45.
Tussen partijen is niet in geschil dat de begrafenisverzekering van de vrouw bij Monuta nog loopt en dat die van de man is afgekocht. De verzekering van de man is afgekocht voor een bedrag van € 117,- welk bedrag de vrouw heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de vrouw haar eigen verzekering bij Monuta toebedeeld zal krijgen en dat zij aan de man € 117,- dient te voldoen.
1.1.46.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat er een levensloopregeling loopt bij Loyalis met als waarde op de peildatum € 11.356,08. De rechtbank zal bepalen dat deze aan de man wordt toebedeeld onder de verplichting van de man om de helft van de waarde, te weten € 5.678,04, aan de vrouw te voldoen.
Ad j) de schulden
1.1.47.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen een gezamenlijke schuld zijn aangegaan bij de ouders van de man. De man heeft benadrukt dat het een lening betreft en geen gift, dat € 20.000,- was bedoeld om een hypotheek te kunnen afsluiten en € 20.000,- in de verbouwing is gestoken en dat de man daarmee en vordering op de vrouw heeft van € 20.000,-.
1.1.48.
De vrouw heeft de door de man genoemde lening betwist. Zij heeft aangevoerd dat er geen enkele reden was voor een lening, nu er genoeg geld vanuit Kroatië was om met de hypotheeklening het huis te kopen en te verbouwen. Voorts heeft de vrouw wel beaamd dat partijen € 20.000,- hebben ontvangen van de ouders van de man, maar aangevoerd dat dit een schenking betrof, een voorschot op een nalatenschap.
1.1.49.
De rechtbank stelt voorop dat de door de man overgelegde bijlage 13 een bankafschrift betreft waaruit blijkt dat de ouders van de man twee keer € 10.000,- hebben overgemaakt op 8 mei 2007. Voorts bevat deze bijlage een handgeschreven brief ondertekend door de man en zijn vader, gedateerd op 8 mei 2007, waarin staat vermeld dat de ouders van de man € 20.000,- aan de man en de vrouw zullen overmaken. Ten aanzien van dit bedrag staat in de brief vermeld dat dit een lening betreft zodat partijen een hypotheek kunnen afsluiten. In de brief staat vervolgens dat ze ook € 20.000,- contant aan partijen zullen verstrekken om de verbouwing te kunnen betalen.
1.1.50.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist en gesteld dat zij voldoende geld hebben verkregen uit verkoop van de woning in Kroatië om een hypotheeklening te kunnen sluiten en de verbouwing te laten verrichten. De vrouw heeft daarmee niet betwist dat er een verbouwing heeft plaatsgevonden waar partijen geld voor nodig hadden en dat partijen geld nodig hadden om de hypotheeklening te kunnen sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn stelling dat er sprake is geweest van een lening genoegzaam onderbouwd en had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling dat de verkoop in Kroatië voornoemde activiteiten heeft gefinancierd nader te onderbouwen. Nu zij heeft nagelaten dit te doen, acht de rechtbank de door de man gestelde lening voldoende aangetoond en is de vrouw draagplichtig voor de helft van de lening en wel voor een bedrag van € 20.000,-.
Overige
1.1.51.
Voorts heeft de vrouw nog aangevoerd dat zij de Waterschapslasten 2014 heeft betaald en dat de man in dit kader € 152,- aan haar moet voldoen. De man heeft dit ter terechtzitting niet betwist. De vrouw heeft daarbij aangegeven dat zij vanaf juli 2014 tot oktober 2015 € 715,44 aan woonhuisverzekering heeft betaald. De man is echter gebruiker van de woning en wil de waarde per 11 juni 2014, zodat de vrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat dit bedrag door de man aan de vrouw moet worden voldaan. De man heeft aangevoerd dat hij een eigen verzekering heeft voor de woning zodat het niet nodig was dat de vrouw die verzekering is blijven betalen.
1.1.52.
Ten aanzien van voornoemde twee posten overweegt de rechtbank dat deze beiden geen onderdeel uit maken van de verdeling en dat derhalve op dit punt geen beslissing van de rechtbank zal volgen.

2.De beslissing

De rechtbank:
- stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:
- bepaalt dat de woning te [adres] aan de man zal worden toebedeeld, onder de verplichting om de helft van de overwaarde van € 38.500,- aan de vrouw te voldoen;
deelt toe aan de man:
  • het saldo op de Zakelijk Flexibel Deposito bij ABN-AMRO, [eenmanszaak] , [rekeningnummer 1] , saldo per peildatum € 85,40, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de bankrekening bij ABN-AMRO, [eenmanszaak] , [rekeningnummer 2] , saldo per peildatum € 5.925,24, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de bankrekening ABN-AMRO, [eenmanszaak] , [rekeningnummer 3] , saldo per peildatum € 4.907,03, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • de auto Toyota Yaris, kentekennummer [kenteken] , onder de verplichting om de helft van de waarde, te weten € 5.550,-, aan de vrouw te voldoen;
  • de auto Toyota Aygo, kentekennummer [kenteken] , onder de verplichting om de helft van de waarde, te weten € 3.450,-, aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de bankrekening bij ABN-AMRO, [rekeningnummer 4] , op naam van de man, saldo per peildatum € 127,22, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de bankrekening bij ABN-AMRO, [rekeningnummer 5] , op naam van de man, saldo per peildatum € 69,90, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de bankrekening bij ABN-AMRO, [rekeningnummer 6] , op naam van de man, saldo per peildatum € 8,36, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de groei gemak spaarrekening bij ABN-AMRO, [rekeningnummer 7] , op naam van de man, saldo per peildatum € 31,28, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 9] , op naam van de man, saldo per peildatum € 98,87, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de rekening Aegon, [rekeningnummer 10] , op naam van de man, saldo per peildatum € 31,70, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de rekening Aegon, [rekeningnummer 11] , op naam van de man, saldo per peildatum € 26,69, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de rekening Nationaal Spaarfonds, op naam van de man, saldo per peildatum € 7.151,43, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw te voldoen;
  • het saldo op de levensloopregeling bij Loyalis, onder de verplichting om de helft van de waarde, te weten € 5.678,04, aan de vrouw te voldoen;
deel toe aan de vrouw:
  • het saldo op de bankrekening bij de ING Bank betaalrekening [rekeningnummer 8] , op naam van de vrouw, saldo per peildatum € 1.488,19, onder de verplichting om de helft van dit saldo aan de man te voldoen;
  • het saldo op de bankrekening bij de ING Bank Toprekening [rekeningnummer 8] , op naam van de vrouw, saldo per peildatum € 1,-, onder de verplichting om de helft van dit saldo aan de man te voldoen;
- de op haar naam staande verzekering bij Monuta;
- bepaalt dat de man in verband met de effectenrekening [rekeningnummer 16] aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 2.255,52;
- bepaalt dat de vrouw in verband met het wegnemen van contanten uit de kluis € 2.500,- aan de man moet voldoen;
- bepaalt dat degene die de hierna vermelde bankrekeningen heeft opgeheven de helft van het saldo aan de ander moet voldoen:
- ING Bank en/of betaalrekening [rekeningnummer 12] , saldo per peildatum € 380,18;
- ING Bank Toprekening, [rekeningnummer 12] , saldo per peildatum € 37,12;
- Oranjespaarrekening [rekeningnummer 13] , saldo per peildatum € 23,35;
- bepaalt dat partijen het op de peildatum, te weten 11 juni 2014, aanwezige batige saldi op de hierna vermelde rekeningen, en eventuele nog niet vermelde maar wel op de peildatum aanwezige rekeningen, bij helfte moeten delen en dat bij een negatief saldo op de peildatum ieder voor de helft daarvan draagplichtig is:
- Profijtrekening bij de ING Bank, [rekeningnummer 14] ;
- [rekeningnummer 15] ;
- Effectenrekening bij de Rabobank [rekeningnummer 16] ;
- [rekeningnummer 17] ;
- [rekeningnummer 18] ;
- [rekeningnummer 19] ;
- bepaalt dat de man in verband met het spaargeld van de dochter, € 500,- aan de vrouw moet voldoen;
- bepaalt dat partijen de op de door hen ingediende inboedellijsten genoemde gemeenschappelijke inboedelgoederen in onderling overleg dienen te verdelen. Als partijen niet in onderling overleg tot een verdeling komen, geschiedt de verdeling van de inboedel door middel van het opgooien van een muntstuk. Degene die de toss wint mag beginnen met het uitkiezen van een inboedelgoed, vervolgens mag de ander een inboedelgoed kiezen en zo voort;
- bepaalt dat de vrouw in het kader van de Monuta verzekering van de man, € 117,- aan de man moet voldoen;
- bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld van € 40.000,- aan de ouders van de man;
- bepaalt voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.A. Kuijper, griffier, op 29 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).