ECLI:NL:RBAMS:2016:4869

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2016
Zaaknummer
KG ZA 16-772
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording door Stichting over beleid en uitkeringen aan aandeelhouders van Yukos Oil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben de eiseressen Parem Financial Inc. en Monolit Invest Inc. een kort geding aangespannen tegen de Stichting Administratiekantoor Financial Performance Holdings en andere gedaagden. De eiseressen vorderen onder meer inzage in en afgifte van bescheiden die verband houden met het Distributieplan van de Stichting, dat is opgesteld voor de uitkering van fondsen aan voormalige aandeelhouders van Yukos Oil. De Stichting heeft verweer gevoerd en betwist dat de eiseressen recht hebben op de gevraagde informatie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiseressen voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij voormalig aandeelhouders zijn van Yukos Oil, maar dat niet is voldaan aan de criteria voor inzage en afgifte van bescheiden. De vordering tot opschorting van uitkeringen onder het Distributieplan is afgewezen, omdat niet op voorhand kan worden vastgesteld dat het plan onrechtmatig is. Wel is de Stichting veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde beleid in de afgelopen jaren, met een termijn van vijf maanden na betekening van het vonnis. De gedaagden in reconventie, waaronder Maser B.V. en Pan-Invest B.V., hebben vorderingen tot opheffing van de bewijsbeslagen ingesteld, die zijn toegewezen. De proceskosten zijn verrekend, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/610932 / KG ZA 16-772 AB/BB
Vonnis in kort geding van 29 juli 2016
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
PAREM FINANCIAL INC.,
gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden),
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
MONOLIT INVEST INC.,
gevestigd te Belize City (Belize),
eiseressen bij gelijkluidende dagvaardingen van 29 juni 2016,
verweersters in reconventie,
advocaten mr. G. te Winkel en mr. S.M.Y. van de Graaff te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR FINANCIAL PERFORMANCE HOLDINGS,
gevestigd te Amsterdam,
advocaten mr. E.R. Meerdink en mr. M. Malycha,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MASER B.V.,
gevestigd te Voorschoten,
advocaat mr. A. P. Kranenburg,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PAN-INVEST B.V.,
gevestigd te Delft,
advocaat mr. A.P. Kranenburg,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie.
Eiseressen in conventie, tevens verweersters in reconventie, zullen hierna Parem en Monolit worden genoemd. Gedaagden in conventie, tevens eiseressen in reconventie, zullen hierna worden aangeduid als de Stichting en Maser en Pan-Invest.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 15 juli 2016 hebben Parem en Monolit gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Stichting heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Maser en Pan-Invest hebben zich bij het verweer van de Stichting aangesloten.
De Stichting en Maser en Pan-Invest hebben ieder voor zich een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie in het geding gebracht. Parem en Monolit hebben tegen de eis in reconventie verweer gevoerd.
Parem en Monolit en de Stichting hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. De door de Stichting laat in het geding gebrachte producties 12 tot en met 15 zijn, ondanks het bezwaar van Parem en Monolit, toegelaten, omdat, gelet op de beperkte omvang van die producties, Parem en Monolit daardoor niet in hun verdediging zijn geschaad.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van Parem en Monolit: [naam 1] en [naam 2] met mr. te Winkel en mr. Van de Graaff;
aan de zijde van de Stichting: [naam 3] en mr. M. Drop met mr. Meerdink en mr. Malycha;
aan de zijde van Maser en Pan-Invest: [naam 4] met mr. Kranenburg.

2.De feiten

In conventie en reconventie

2.1.
Yukos Oil is een in 1993 opgericht olie- en gasconcern. Grootaandeelhouder van Yukos Oil was Group Menatep Limited (GML). Aanvankelijk was Yukos Oil een Russisch staatsbedrijf. In de periode 1995/1996 is Yukos Oil geprivatiseerd. Yukos Oil is vervolgens gaan fungeren als een houdstermaatschappij met dochterondernemingen in binnen- en buitenland. De buitenlandse Yukos entiteiten vallen uiteen in twee structuren, de Armeense tak en de Nederlandse tak.
2.2.
Naar aanleiding van de dreigende onteigening van Yukos Oil door de Russische staat heeft in 2005 een reorganisatie plaatsgevonden van de Armeense en Nederlandse tak met als doel de ultimate beneficiairy owners (UBO’s) van Yukos Oil tegen de onteigening te beschermen. In dat kader is voor de Nederlandse tak op 14 april 2005 Stichting Yukos International opgericht en voor de Armeense tak op 23 september 2005 de Stichting.
2.3.
Bij beslissing van 1 augustus 2006, vastgelegd in een vonnis van 4 augustus 2006, is Yukos Oil door de
arbitrazrechtbank in Rusland failliet verklaard, met name vanwege door de Russische belastingautoriteit opgelegde (onbetaalde) aanslagen, met benoeming van E.K. Rebgun tot curator. Deze beslissing is in hoger beroep bekrachtigd. Bij het gerechtshof te Amsterdam loopt nog een procedure over de vraag of het Russische faillissement in Nederland erkend kan worden.
2.4.
Na haar faillissement zijn grote delen van Yukos Oil, waaronder Yukos CIS Investment Ltd. (Yukos CIS) dat aan het hoofd stond van de Armeense tak, door de curator op veilingen verkocht aan het Russische staatsbedrijf OJSC Rosneft Oil Company (Rosneft). Teneinde de volledige zeggenschap over de Armeense tak terug te krijgen is bij deze rechtbank een procedure gevoerd, die op 31 maart 2015 heeft geleid tot een schikking tussen Rosneft en, onder andere, de Stichting.
2.5.
Na het faillissement van Yukos Oil heeft de Stichting haar statuten gewijzigd. Artikel 2 van de Statuten luidt sindsdien voor zover hier relevant als volgt:

DOEL
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel het ten titel van certificering verkrijgen en administreren van aandelen in Financial Performance Holdings B.Vde Stichting, vzr.)
(…), (de “Vennootschap”) zulks tegen uitgifte van certificaten, het uitoefenen van stemrecht en andere aan de aandelen verbonden rechten, het innen van de op de aandelen verschijnende dividenden en andere uitkeringen en het uitkeren van die voordelen aan de certificaathouders (…)
2. De stichting bevordert de belangen van de Vennootschap, Yukos Oil Company, de andere directe of indirecte dochtermaatschappijen van Yukos Oil Company die deel uitmaken van de groep waartoe de Vennootschap behoort, de crediteuren van Yukos Oil Company met een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van een Nederlandse rechter of een in kracht van gewijsde gegane in Nederland uitvoerbaar verklaarde uitspraak tegen Yukos Oil Company (“Crediteuren”), alsmede van de aandeelhouders van Yukos Oil Company en de bestuurders, functionarissen en werknemers van de groep waartoe de Vennootschap behoort; zij zal de aan de aandelen verbonden rechten uitoefenen op een wijze die deze belangen beschermt. De stichting kan in het kader van de bevordering van deze belangen optreden als zaakwaarnemer voor Yukos Oil Compagny in de zin van artikel 6:198 Burgerlijk Wetboek.
3. Nadat de Crediteuren voldaan zijn zal de stichting nastreven dat uiteindelijk alle door haar ontvangen en te ontvangen fondsen door middel van een distributieplan worden uitgekeerd aan aandeelhouders van Yukos Oil Company, volgens de regelen van het toepasselijke recht en beginselen van redelijkheid en billijkheid, zulks na verkregen goedkeuring van de houder(s) van de in het eerste lid bedoelde certificaten.
4. De stichting kan procedures voeren en voortzetten voor nationale gerechten en voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere internationale fora. Behoudens voorzover de opbrengsten van zodanige procedures verband houden met de aandelen in de Vennootschap, zullen zij onder lid 3 uitgekeerd kunnen worden zonder goedkeuring van de houder(s) van certificaten.’
2.6.
De Stichting heeft besloten over te gaan tot de uitkering van de fondsen die zij heeft verkregen door vermogensbestanddelen van de vennootschappen in de Armeense tak te gelden te maken, waartoe zij verschillende juridische procedures heeft gevoerd en nog steeds voert. Vermogensbestanddelen bestaan onder meer uit uitstaande leningen op vennootschappen van Yukos Oil die thans in bezit zijn van Rosneft. Het uit te keren bedrag bedraagt op dit moment € 337 miljoen.
2.7.
De Stichting heeft op 2 december 2015 het document ‘Kennisgeving van uitkeringsproces’ laten publiceren (door de door haar ingeschakelde claimbehandelaar Garden City Group LLC). Het document (hierna: het Distributieplan) is bedoeld om de voormalige UBO’s, die in de periode van 2 juli 2003 tot en met 28 november 2007 aandelen of ADR’s (American Depository Receipts) van Yukos Oil hebben gekocht, verworven of aangehouden, te informeren over hun recht op een uitkering uit het fonds.
2.8.
Parem en Monolit zijn twee van de ruim 23.000 (rechts)personen die zich bij de claimbehandelaar hebben gemeld om voor uitkering in aanmerking te komen.
2.9.
Parem en Monolit hebben bezwaar gemaakt tegen de uitkeringscriteria van het Distributieplan.
2.10.
Parem en Monolit hebben de Stichting bij bief van 25 april 2016 verzocht verschillende bescheiden te verschaffen die verband houden met de totstandkoming van het Distributieplan, het persoonlijk belang van de bestuurders bij de uitkeringen aan GML en, meer in het algemeen, de wijze waarop de bestuurders de fondsen van de Stichting beheren. Bij brief van 11 mei 2016 heeft de Stichting hierop afwijzend gereageerd.
2.11.
Na daartoe op 20 mei 2016 verkregen verlof hebben Parem en Monolit op 1 juni 2016 bewijsbeslag laten leggen onder de Stichting en haar trustkantoren Maser en Pan-Invest. De door het beslag getroffen bescheiden bevinden zich thans bij DigiJuris B.V. in gerechtelijke bewaring.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Parem en Monolit vorderen samengevat:
Primair:
I. gedaagden hoofdelijk te veroordelen om een afschrift te verstrekken van de
bescheiden die door het bewijsbeslag zijn getroffen, waartoe behoren:
a) (elektronische kopieën van) alle correspondentie en documentatie die
verband houdt met het Distributieplan en de voorbereiding en uitvoering
daarvan, inclusief maar niet beperkt tot notulen van bestuursvergaderingen
en notulen van de ‘executive sessions’ van die vergaderingen en
bestuursbesluiten;
b) (elektronische kopieën van) alle correspondentie en documentatie die
verband houdt met de uitkeringen die tot op heden door de Stichting aan
voormalige aandeelhouders en houders van ADRs van Yukos zijn gedaan;
c) (elektronische kopieën van) alle correspondentie en documentatie die
verband houdt met de (vergoeding van) onkosten van de bestuurders van de
Stichting die door de Stichting zijn vergoed;
d) (elektronische kopieën van) alle documentatie die verband houdt met de
vergoedingen die aan de bestuurders van de Stichting zijn betaald, inclusief
de hoogte van die vergoedingen;
e) (elektronische kopieën van) alle correspondentie tussen GML, de Stichting
en de bestuurders van de Stichting ten aanzien van de kickback-regeling,
inclusief maar niet beperkt tot de brief van GML aan de bestuurders waarin
een kickback van 10% over het aan GML uit te keren bedrag aan de
bestuurders wordt aangeboden;
f) (elektronische kopieën van) alle correspondentie en documentatie die
verband houdt met de schikking die is bereikt met Rosneft en de Stichting in
2015 inzake het dispuut aangaande de eigendom van de Stichting;
g) (elektronische kopieën van) alle correspondentie en documentatie die
verband houdt met de onkostenvergoedingen en bonussen die aan het
bestuur zijn vergoed of uitgekeerd door Mojave East;
h) alle processen-verbaal en exploten die de gerechtsdeurwaarder in verband
met de beslaglegging heeft opgemaakt en uitgebracht;
II. te bepalen dat de wijze waarop het hiervoor onder I gevorderde afschrift zal worden verschaft zal bestaan uit afgifte door DigiJuris B.V. van de door haar bewaarde (elektronische) kopieën;
III. gedaagden, op straffe van een dwangsom, hoofdelijk te veroordelen om uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis afschrift te verstrekken van de bescheiden voor zover deze niet door het beslag zijn getroffen;
IV. de Stichting, op straffe van een dwangsom, te veroordelen tot het opschorten van uitkeringen aan voormalig aandeelhouders en ADR-houders van Yukos totdat een in kracht van gewijsde gegane uitspraak is verkregen in de te entameren bodemprocedure die strekt tot het ontslag van de bestuurders en/of het verkrijgen van een verklaring voor recht dat het Distributieplan onrechtmatig is;
Subsidiair:
V. de Stichting, op straffe van een dwangsom, te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door de Stichting gevoerde beleid in de periode van 27 maart 2008 tot op heden door middel van het uiterlijk binnen drie maanden na betekening van dit vonnis afgeven van een gedetailleerde opgave van de inkomsten en uitgaven van de Stichting die is goedgekeurd door een externe onafhankelijke accountant;
Primair en subsidiair:
VI. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, inclusief de kosten voor het leggen van het bewijsbeslag en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De Stichting heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen, althans om bij toewijzing van één of meerdere voorzieningen het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en aan de gegeven voorziening(en) de voorwaarden te verbinden dat alleen inzage en geen afschrift behoeft te worden gegeven, dat een geheimhoudingsverplichting wordt opgelegd en dat alleen afschrift of inzage behoeft te worden gegeven van in beslag genomen bescheiden en nadat een door partijen of de voorzieningenrechter aan te wijzen notaris heeft beoordeeld op welke van de in beslag genomen bescheiden de veroordeling in het te wijzen vonnis betrekking heeft.
3.3.
Maser en Pan-Invest hebben zich bij het verweer van Parem en Monolit aangesloten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De Stichting vordert, samengevat, alle door Parem en Monolit op 1 juni 2016 ten laste van de Stichting gelegde bewijsbeslagen op te heffen. In voorwaardelijke reconventie vordert de Stichting de onder 3.2 vermelde voorwaarden te verbinden aan een eventuele veroordeling van de Stichting tot verstrekking van afschrift van stukken.
4.2.
Maser en Pan-Invest vorderen eveneens opheffing van de door Parem en Monolit op 1 juni 2016 gelegde bewijsbeslagen.
4.3.
Parem en Monolit hebben zich tegen de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie verweerd.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De meest verstrekkende vordering is die tot opschorting van uitkeringen onder het distributieplan. Dat zou moeten gebeuren totdat in een door Parem en Monolit aan te spannen bodemprocedure is uitgemaakt of het distributieplan onrechtmatig is, dan wel of de bestuurders van de Stichting moeten worden ontslagen. Wil die vordering in kort geding toewijsbaar zijn, dan moet voldoende aannemelijk zijn dat de bodemrechter zal oordelen dat het distributieplan onrechtmatig is jegens Parem en Monolit. Of de bodemrechter de bestuurders wel of niet zal ontslaan is een andere kwestie.
5.2.
Parem en Monolit stellen zich op het standpunt dat het distributieplan is gebaseerd op een willekeurige selectie van wegingsfactoren en in strijd is met de beginselen voor liquidatie uitkeringen volgens het Russische recht. Daarmee komt het plan volgens hen ook in strijd met de statutair vastgelegde redelijkheid en billijkheid. Verder hebben de bestuurders van de Stichting een persoonlijk belang bij uitkeringen aan GML, omdat over uitkeringen aan GML volgens een kickback regeling 10% wordt terugbetaald aan de bestuurders.
5.3.
Artikel 2 lid 3 van de statuten van de Stichting schrijft voor dat de door haar ontvangen en nog te ontvangen fondsen door middel van een distributieplan aan de aandeelhouders van Yukos Oil moeten worden uitgekeerd ‘volgens de regelen van het toepasselijke recht en de eisen van redelijkheid en billijkheid’. Partijen zijn het erover eens dat op die uitkeringen Nederlands recht van toepassing is.
Het uitkeringsplan ziet op de compensatie van aandeelhouders van Yukos Oil die over een langere periode schade hebben geleden ten gevolge van het optreden van de Russische Federatie. Dat is iets heel anders dan de liquidatie van een Russische onderneming, zodat niet valt in te zien waarom de redelijkheid en billijkheid zouden meebrengen dat het distributieplan moet voldoen aan Russisch recht.
5.4.
De Stichting heeft zich over de uitkeringscriteria in een vroeg stadium laten adviseren door NERA, een vooraanstaand economisch adviesbureau. Verder heeft zij Garden City Group, een gerenommeerde Amerikaanse adviseur en begeleider van de afwikkeling van massaschades ingeschakeld. NERA heeft in 2008 een uitkeringsmethodiek ontworpen die in maart 2010 door de Stichting is goedgekeurd. Uitgangspunt is dat iedereen die aandelen Yukos Oil heeft gehouden tussen 2 juli 2003, toen CEO Platon Lebedev werd gearresteerd, en 28 november 2007, toen het faillissement van Yukos Oil eindigde, in aanmerking komt voor uitkering.
NERA heeft verder negentien gebeurtenissen vastgesteld die een negatieve invloed hebben gehad op de waarde van de aandelen Yukos Oil. Ten slotte speelt bij de bepaling van het uitkeringspercentage mee hoe lang de aandelen zijn gehouden. Aandeelhouders die vroeg hebben gekocht en de aandelen tot het faillissement hebben behouden zullen meer ontvangen dan aandeelhouders die laat zijn ingestapt en worden geacht om speculatieve redenen te hebben gekocht.
5.5.
Deze uitkeringsmethodiek getuigt van een serieuze aanpak, die op het eerste gezicht redelijk en billijk voorkomt. Het onderscheid tussen aandeelhouders die vroeg kochten en aandeelhouders die pas instapten toen het debacle al in volle gang was is goed verdedigbaar. Andere methodieken waren uiteraard denkbaar geweest, maar dat betekent niet dat de gekozen methode onrechtmatig is. Daarbij komt dat het bestuur van de Stichting een zekere vrijheid heeft bij het vaststellen van de uitkeringscriteria, mits het binnen de doelomschrijving in de statuten blijft.
Medio 2011, ruim een jaar nadat de door NERA ontworpen uitkeringsmethodiek door de Stichting was goedgekeurd, heeft grootaandeelhouder GML besloten de bestuurders van de Stichting een bonusbetaling in het vooruitzicht te stellen. Dat is derhalve niet van invloed geweest op het distributieplan. Parem en Monolit opperen nu dat die kickbackregeling niet uit de lucht kwam vallen, maar dat daarover al veel eerder afspraken zijn gemaakt. Ook wijzen zij op de nauwe banden tussen het bestuur van de Stichting en GML. Dat is echter allemaal veel te speculatief om in de door hen voorgestane zin vooruit te lopen op het oordeel van de bodemrechter.
De slotsom is dat niet op voorhand kan worden vastgesteld dat het distributieplan onrechtmatig is jegens Parem en Monolit, zodat de vordering tot opschorting van de uitkeringen volgens dat plan zal worden afgewezen.
5.6.
De vordering tot afgifte en inzage heeft volgens Parem en Monolit tot doel hen in staat te stellen om hun stellingen over het distributieplan, het beleid en het persoonlijk belang van de bestuurders van de Stichting met het oog op een nog aanhangig te maken bodemprocedure nader te onderzoeken en te staven.
Dat betekent dat uit de door hen gestelde en met voorhanden bewijsmateriaal gestaafde feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van het door hen gestelde onrechtmatig handelen en/of wanbeleid moet kunnen worden afgeleid.
5.7.
Voor zover het gaat om hun stelling dat het distributieplan onrechtmatig is en dat dit wanbeleid meebrengt, is aan dit criterium niet voldaan. Hetzelfde geldt voor de gestelde belangenverstrengeling vanwege de kickbackregeling. Daarvoor wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.3. tot en met 5.5. is overwogen.
5.8.
Resteren - in de woorden van Parem en Monolit - de vraagtekens die zij plaatsen bij de wijze waarop de bestuurders omgaan met de gelden van de Stichting en de daaronder vallende Yukos vennootschappen. Zij baseren zich hiervoor op de inhoud van de eis in reconventie die [naam 5] , voormalig bestuurder van een aantal Yukos vennootschappen en voormalig secretaris van de Stichting, tegen wie in New York een procedure loopt wegens het lekken van vertrouwelijke informatie en zelfverrijking, in die procedure heeft ingesteld en waarin tal van beschuldigingen worden geuit over verspilling, spionagepraktijken en zelfverrijking door bestuurders van de Stichting. Zekere [naam 6] , die een arbeidsgeschil heeft met Yukos International UK B.V., zou zich in dezelfde zin hebben uitgelaten. Dat soort beschuldigingen van ex-werknemers die een geschil hebben met hun voormalige werkgever levert echter niet zonder meer een redelijk vermoeden van onrechtmatig handelen of wanbeleid op als hiervoor onder 5.6. bedoeld.
5.9.
De slotsom is dat niet is voldaan aan de criteria voor inzage en afgifte van bescheiden, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.
5.10.
Subsidiair vorderen Parem en Monolit dat de Stichting wordt veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording. Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (vgl. HR 9 mei 2014, NJ 2014, 251).
Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan volgens hetzelfde arrest bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Parem en Monolit stellen in dit verband terecht dat hier sprake is van een rechtsverhouding die, zo het al geen zaakwaarneming is, daarmee toch in ieder geval grote verwantschap vertoont. De Stichting laat zich immers willens en wetens en op redelijke gronden in met de behartiging van de belangen van de voormalige aandeelhouders van Yukos Oil, zonder dat zij de bevoegdheid daartoe ontleent aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding. Dat de Stichting nooit met zoveel woorden heeft gezegd dat zij optreedt als zaakwaarnemer voor de voormalige aandeelhouders en dat dit niet in haar statuten staat maakt dit niet anders. Het gaat om de feitelijke gang van zaken.
Met name gelet op de verwantschap met zaakwaarneming en op het feit dat de voormalige aandeelhouders niet in staat zijn (geweest) de handelingen van de Stichting te overzien en voor hun belangen op te komen, brengt het ongeschreven recht in dit geval een verplichting tot rekening en verantwoording mee.
De omstandigheid dat de voormalige aandeelhouders zonder de inspanningen van de Stichting waarschijnlijk helemaal niets zouden hebben ontvangen leidt niet tot een ander oordeel. Die inspanningen strekken de (bestuurders van de) Stichting tot eer, maar nu zij als gevolg daarvan eenmaal vermogen beheren dat mede voor anderen is bestemd zullen zij daarover openheid van zaken moeten verschaffen aan de rechthebbenden. Parem en Monolit hebben er een spoedeisend belang bij dat dit nu binnen afzienbare termijn gebeurt. De gepubliceerde jaarrekeningen van dochtervennootschappen leveren in dit verband onvoldoende informatie op. De subsidiaire vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording is dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat vanwege de lange periode waarin beleid werd gevoerd en de omvang van dat beleid een termijn van vijf maanden na betekening van dit vonnis zal worden bepaald. Anders dan Parem en Monolit menen zal de Stichting in dit kader niet zonder meer alle stukken waarvan afgifte is gevorderd hoeven over te leggen. Het gaat erom dat aan de hand van bewijsstukken voldoende inzicht wordt verschaft in de inkomsten en de uitgaven en in de keuzes die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
5.11.
De Stichting heeft veel werk gemaakt van haar verweer dat Parem en Monolit niet als aandeelhouders van Yukos Oil kunnen gelden. Zij zijn obscure speculanten die alleen uit zijn op winst en zich beroepen op verklaringen van een al net zo obscure broker, die geen vergunning meer heeft, geen website heeft en mede is opgericht door een van de investeerders achter Monolit. Zij hebben onvoldoende aangetoond dat zij ooit aandeelhouders of ADR houders van Yukos Oil zijn geweest, aldus de Stichting.
5.12.
Parem en Monolit hebben naast de van hun broker afkomstige stukken notulen overgelegd van een bijeenkomst op 1 maart 2013, toen zij zich als aandeelhouders bij de Stichting hebben gemeld. Bij die gelegenheid is namens de Stichting te kennen gegeven dat zij ‘for the time being’ als aandeelhouders zouden worden behandeld. Zij hebben verder onweersproken gesteld dat het de claimbehandelaar is die definitief moet vaststellen of zij aandeelhouder zijn en dat die daarover nog geen beslissing heeft genomen. Ter zitting hadden zij een dik pak stukken bij zich waaruit hun aandeelhouderschap nader zou moeten blijken. Vanwege het zeer late tijdstip kon dat echter niet meer worden overgelegd.
5.13.
Al met al hebben Parem en Monolit in dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voormalig aandeelhouders van Yukos Oil zijn.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet eenvoudig is vast te stellen wie aandeelhouder van Yukos Oil was, mede omdat het aandeelhoudersregister zich in Rusland bevindt. De kwalificaties ‘obscuur’ en ‘speculant’ staan in het algemeen niet aan aandeelhouderschap in de weg.
5.14.
De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd.
5.15.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend zoals hierna is vermeld.

6.De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

6.1.
Met betrekking tot de gelegde beslagen (er zijn twee vrijwel gelijkluidende exploten van dezelfde datum en tijd) geldt dit kort geding als de hoofdzaak. Nu de vordering tot inzage en afgifte wordt afgewezen, zijn de vorderingen tot opheffing van de beslagen toewijsbaar. Die opheffing zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu niet is gebleken dat gedaagden door het beslag worden gehinderd en in geval van een andersluidend oordeel in hoger beroep opnieuw kosten voor het leggen van een duur bewijsbeslag zouden moeten worden gemaakt.
Om te voorkomen dat de opheffing met dit vonnis al een feit zou zijn, zal die worden gegoten in de vorm van een veroordeling tot opheffing op straffe van een dwangsom. Aan de voorwaarde waaronder de verdere eis in reconventie is ingesteld is niet voldaan, zodat die niet aan de orde komt.
6.2.
Als in het ongelijk gestelde partij worden Parem en Monolit verwezen in de proceskosten, die vanwege het verband met de conventie op nihil worden gesteld.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
7.1.
veroordeelt de Stichting om uiterlijk vijf maanden na betekening van dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beleid in de periode van 27 maart 2008 tot heden, door het afgeven van een gedetailleerde opgave van inkomsten en uitgaven van de Stichting die is goedgekeurd door een externe, onafhankelijke, accountant;
7.2.
bepaalt dat de Stichting een dwangsom verbeurt van € 25.000,00 per dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 5.000.000,00;
7.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
verrekent de proceskosten aldus tussen partijen dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
7.6.
veroordeelt Parem en Monolit om de op 1 juni 2016 onder de Stichting en Maser en Pan-Invest gelegde bewijsbeslagen binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis op te heffen;
7.7.
bepaalt dat Parem en Monolit een dwangsom verbeuren van € 10.000,00 per dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
7.8.
verwijst Parem en Novolit in de op nihil begrote proceskosten;
7.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: