In deze zaak hebben de rederijen Lovers en Canal Company het recht gekregen om hun kassahuisjes op de tijdelijke openbare steigers in het Open Havenfront te laten staan. De gemeente Amsterdam en rederij Kooy hadden in een kort geding geëist dat deze kassahuisjes verwijderd zouden worden. De tijdelijke steigers waren in 2002 aangelegd in verband met de werkzaamheden voor de Noord-Zuidlijn. Aanvankelijk was afgesproken dat de steigers alleen als halteplaats mochten dienen, maar in 2004 stemde de gemeente in met de plaatsing van kassahuisjes. Kooy, die al een kassahuisje op haar steiger had, stelde dat zij omzet had misgelopen door de concurrentie van de andere rederijen. De rechter oordeelde echter dat Kooy geen spoedeisend belang had bij de verwijdering van de kassahuisjes, aangezien deze al jarenlang aanwezig waren en Kooy destijds geen bezwaar had gemaakt tegen de situatie. Bovendien was niet aannemelijk gemaakt dat de omzetschade van Kooy het gevolg was van de kassahuisjes van Lovers en Canal. De voorzieningenrechter weigerde daarom de gevraagde voorziening en veroordeelde de gemeente en Kooy in de proceskosten.