ECLI:NL:RBAMS:2016:4725

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
13/993084-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van belastingfraude, valsheid in geschrift en oplichting door gebruik van een lege vennootschap en valse documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belastingfraude, valsheid in geschrift en oplichting. De verdachte en zijn medeverdachte hebben onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend bij de Belastingdienst, met als doel onterecht belastinggeld terug te vragen. Dit deden zij door gebruik te maken van een lege vennootschap, die zij via een medeverdachte in handen kregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften, wat resulteerde in een verzoek tot teruggave van ongeveer € 181.000,- aan belastinggeld, terwijl er in werkelijkheid geen bedrijfsactiviteiten plaatsvonden.

Daarnaast hebben de verdachten een mantelovereenkomst valselijk opgemaakt en een autobedrijf bewogen tot de afgifte van twee leaseauto’s. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich hebben voorgedaan als rechtsgeldige vertegenwoordigers van andere bedrijven en daarbij gebruik hebben gemaakt van valse namen en hoedanigheden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van belastingfraude, valsheid in geschrift en oplichting, en heeft een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993084-13 (promis)
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.J. van de Woude, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. [bedrijf 1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 2 februari 2012 in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over:
- het 3e kwartaal van 2011 en/of
- het 4e kwartaal van 2011
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft (hebben) [bedrijf 1] en/of één van haar mededaders (telkens) opzettelijk op het/de bij de belastinginspecteur of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemde kwartalen (telkens) een onjuist, althans te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te hoog terug te betalen bedrag ingevuld, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair: hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 2 februari 2012 in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over:
- het 3e kwartaal van 2011 ten name van [bedrijf 1 bv] (doc-001) en/of
- het 4e kwartaal van 2011 ten name van [bedrijf 1 bv] (doc-002)
onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, immers heeft (hebben) hij en/of één van zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op het/de bij de belastinginspecteur of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemde kwartalen (telkens) een onjuist, althans te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te hoog terug te betalen bedrag ingevuld, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2. hij op of omstreeks 27 maart 2013, althans in de periode van 1 maart 2013 tot en met 27 maart 2013 te Tilburg of Amsterdam, althans in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk op heeft/hebben gemaakt of heeft/hebben vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) in strijd met de waarheid in de mantelovereenkomst met [bedrijf 2] als contactpersoon [(fictief) persoon 1] opgegeven en/of in strijd met de waarheid onder deze mantelovereenkomst getekend als [persoon 2] ;
3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 27 maart 2013 te Tilburg en/of Amsterdam, althans in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door (een of meer) listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) een of meer medewerkers van [bedrijf 2] , althans een of meer perso(o)n(en), (telkens) heeft bewogen tot afgifte(n) van een of meer personenauto(s) (VW Golf, kenteken [kenteken 1] en/of [kenteken 2] ), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
-zich voorgedaan als rechtsgeldige vertegenwoordigers van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of
-als contactpersoon opgegeven een persoon genaamd [(fictief) persoon 1] en/of bereikbaar onder telefoonnummer [telefoonnummer] en/of
-een door [persoon 2] ondertekende mantelovereenkomst met [bedrijf 2] heeft/hebben overgelegd en/of
-de suggestie te wekken dat deze auto's zouden worden gebruikt door 2 medewerkers van [bedrijf 4] en/of
-de suggestie te wekken dat de (on)kosten die aan deze mantelovereenkomst waren verbonden door [bedrijf 4] zouden worden voldaan,
waardoor [bedrijf 2] (telkens) werd(en) bewogen tot voornoemde afgifte(n).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn voorts geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleidend [1]
In oktober 2011 en januari 2012 zijn op naam van [bedrijf 1] , waarvan [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) gevolmachtigde en indirect directeur was [2] , onjuiste aangiften omzetbelasting voor het derde en vierde kwartaal van het jaar 2011 ingediend, die hebben geresulteerd in de verzoeken tot teruggave van een totaalgeldbedrag van ongeveer € 181.000,- belastinggeld. [3] Hoewel de inhoud van de aangiften dit wel deed vermoeden, hebben binnen de vennootschap geen bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden en gaat het om een fake onderneming. In de belastingaangiften is dan ook telkens een onjuist, fictief bedrag aan voorbelasting vermeld. [4]
[persoon 2] heeft bij de FIOD verklaard dat zij tegen betaling voor de verdachten [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) [bedrijf 1] op haar naam heeft laten zetten. Zij is samen met [verdachte] en [persoon 3] naar [juristen] in Den Haag gegaan om de lege vennootschap [vennootschap] op haar naam te laten zetten. Daarna is zij met [verdachte] naar de Kamer van Koophandel gegaan, waar zij [persoon 3] hebben ontmoet om [bedrijf 1] te laten inschrijven, met [vennootschap] als beherende vennoot. [5] [persoon 2] heeft behalve het voorgaande geen activiteiten voor [bedrijf 1] verricht. De voor de vennootschappen bestemde post die op haar woonadres werd bezorgd, gaf zij telkens ongeopend aan [verdachte] , die samen met [persoon 3] zaken voor de vennootschap regelde. [verdachte] en [persoon 3] deden volgens [persoon 2] alles samen. [6]
Deze omstandigheden hebben geleid tot de verdenking dat [verdachte] en [persoon 3] zich, al dan niet als feitelijk leidinggevers of medeplegers, hebben schuldig gemaakt aan belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] bij de Belastingdienst in te dienen (onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegd).
Gedurende het onderzoek naar deze belastingfraude is de verdenking ontstaan dat [verdachte] en [persoon 3] ook waren betrokken bij andere strafbare feiten. In de woning van [verdachte] is een mantelovereenkomst van 27 maart 2013 van [bedrijf 2] met [bedrijf 4] aangetroffen, met een begeleidende brief ter attentie van contactpersoon [(fictief) persoon 1] , met telefoonnummer [telefoonnummer] . [7] De mantelovereenkomst zag op de lease van twee personenauto’s bij het autobedrijf en zou zijn ondertekend door [persoon 2] . Zij heeft dit echter ontkend. [8] Gebleken is dat de handtekening onder de mantelovereenkomst afwijkt van de handtekening van [persoon 2] , die staat op verschillende geschriften in het dossier. [9]
Bij navraag bij [bedrijf 2] bleek dat twee personenauto’s van het merk Volkswagen Golf met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] door het autobedrijf werden geleased aan medewerkers van [bedrijf 4] , voorheen [bedrijf 3] , namelijk [persoon 3] en [verdachte] . [10] Uit onderzoek naar deze ondernemingen kwam naar voren dat [persoon 2] in de periode van juni 2012 tot en met januari 2013 stond ingeschreven als zaakvoerder van [bedrijf 3] . [11] Vanaf januari 2013 stond zij ingeschreven als directeur van [bedrijf 4] . [12] [persoon 2] heeft echter ontkend bij deze ondernemingen betrokken te zijn geweest. [13]
Bij een zoekslag in de systemen van de politie naar het telefoonnummer [telefoonnummer] kwam voorts naar voren dat dit telefoonnummer bekend staat als het contactnummer van [persoon 3] en dat hij tijdens een door hem gepleegde oplichting in 2004 de naam [(fictief) persoon 1] had gebruikt als valse hoedanigheid. [14]
Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat [verdachte] en [persoon 3] ook worden verweten dat zij zich, al dan niet als medeplegers, hebben schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door de mantelovereenkomst valselijk op te maken (onder 2 ten laste gelegd) en aan oplichting door [bedrijf 2] te bewegen tot de afgifte van leaseauto’s (onder 3 ten laste gelegd).
De vraag die beantwoording behoeft, is of de in het dossier en op de terechtzitting aangedragen feiten en omstandigheden voldoende redengevend zijn voor het bewijs van de ten laste gelegde betrokkenheid van [verdachte] en [persoon 3] bij deze strafbare feiten.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe betoogd dat op basis van de inhoud van het dossier kan worden bewezen dat [verdachte] en [persoon 3] feitelijk leiding hebben gegeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] . [verdachte] en [persoon 3] hebben op naam van [persoon 2] de vennootschap opgericht, met het oogmerk om belastingfraude te plegen. De omstandigheden dat zij op cruciale momenten bij activiteiten rondom de vennootschap waren betrokken, de aangiften omzetbelasting vanaf de computer van [verdachte] zijn ingediend, [verdachte] over geschriften van de vennootschap beschikte en [persoon 3] bovendien kan worden geïdentificeerd als de man die onder de naam [(fictief) persoon 1] ten aanzien van de aangiften omzetbelasting met de Belastingdienst heeft gebeld, maken dat de positie en de bijdrage van [verdachte] en [persoon 3] dusdanig waren, dat zij als feitelijk leidinggevers aan de belastingfraude kunnen worden aangemerkt. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat de bijdrage van [verdachte] en [persoon 3] van voldoende gewicht was om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van dit misdrijf te kunnen komen.
De officier van justitie heeft ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten. Op basis van de inhoud van het dossier kan worden bewezen dat [verdachte] en [persoon 3] de mantelovereenkomst van [bedrijf 2] met [bedrijf 4] valselijk hebben opgemaakt, om daarmee door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels [bedrijf 2] te bewegen tot de afgifte van twee personenauto’s. [verdachte] en [persoon 3] hebben zich daarbij in strijd met de werkelijkheid voorgedaan als medewerkers van [bedrijf 4] . Hun bijdrage was van dusdanig gewicht, dat zij als medeplegers van de valsheid in geschrift en oplichting kunnen worden aangemerkt.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte de aangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] heeft opgemaakt en vervolgens bij de Belastingdienst heeft ingediend. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte daaraan een bijdrage heeft geleverd die van voldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring van het feitelijk leidinggeven dan wel het medeplegen van de belastingfraude te kunnen komen.
Datzelfde geldt voor het onder 2 ten laste gelegde feit. Vrijspraak van dit feit moet volgen, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het bewijs dat verdachte bij de valsheid in geschrift betrokken was en daaraan een voldoende intellectuele en materiële bijdrage heeft geleverd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen bewijsverweer gevoerd.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen en de redengevende feiten en omstandigheden daarin, en overweegt als volgt.
4.4.1.
Belastingfraude (feit 1)
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan de in de ten laste gelegde periode twee onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] bij de Belastingdienst zijn ingediend. Het resultaat hiervan is dat de aangiften sloten op te hoge terug te vragen geldbedragen, met het doel om de Belastingdienst te bewegen tot het ten onrechte uitkeren van belastinggeld. Dit alles strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven. Weliswaar was [persoon 2] in die periode gevolmachtigde en indirect directeur van deze vennootschap, maar in het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten dat zij bij deze belastingfraude betrokken was.
Bij de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat [verdachte] en [persoon 3] hierbij betrokken waren, verwijst de rechtbank naar de volgende feiten en omstandigheden.
- Zoals onder 4.1. al is overwogen, heeft [persoon 2] voor [verdachte] en [persoon 3] [bedrijf 1] op haar naam laten zetten. [verdachte] en [persoon 3] waren in 2011 allebei aanwezig en betrokken bij de handelingen die nodig waren om [persoon 2] bestuurder te maken van [bedrijf 1] en [vennootschap] . Ook waren zij later in 2012 aanwezig en betrokken toen de vennootschappen van de hand werden gedaan en aan [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ) werden overgedragen. [15] [verdachte] en [persoon 3] hebben de kosten gedeeld toen [persoon 5] de vennootschap tegen betaling overnam. [16]
- Aan [bedrijf 1] zijn inloggegevens verstrekt om via de elektronische weg belastingaangiften te kunnen indienen. [17] Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gegevens per post worden verstrekt. [persoon 2] overhandigde post voor [bedrijf 1] aan [verdachte] , die daarbij soms in het gezelschap was van [persoon 3] . [18] Dat [persoon 2] geen feitelijke bemoeienis had met [bedrijf 1] en dat het [verdachte] was die de post ontving, vindt steun in de omstandigheid dat in de woning van [verdachte] verschillende geschriften op naam van [bedrijf 1] en [vennootschap] zijn aangetroffen, die waren geadresseerd aan het woonadres van [persoon 2] . [19]
- Naar aanleiding van de ingediende aangifte omzetbelasting voor het derde kwartaal van het jaar 2011 heeft de Belastingdienst aan [bedrijf 1] per brief verzocht om onderbouwing van de in aftrek gebrachte voorbelasting. Hierop kwam geen antwoord. Op 28 november 2011 belde vervolgens een man naar de Belastingdienst die zich uitgaf als dhr. [persoon 2] en vroeg waar de teruggave bleef. Hij gaf in dit gesprek het telefoonnummer [telefoonnummer] op om te worden teruggebeld. [20] Toen [belastingambtenaar] van de Belastingdienst later naar het opgegeven telefoonnummer terugbelde, stelde de man die opnam zich voor als [(fictief) persoon 1] en vertelde hij dat de voorbelasting betrekking had op de aanschaf van een hijskraan, die in de jachthaven van Weesp zou staan. [(fictief) persoon 1] vroeg om de teruggave te verlenen en zette hiertoe druk. Bij een controle bleek echter dat in de jachthaven geen andere kranen stonden dan die van een watersportbedrijf. Hierop is per brief een boekenonderzoek aangekondigd. [21] Nog voordat dit onderzoek kon plaatsvinden, werd de aangifte omzetbelasting voor het vierde kwartaal van het jaar 2011 ingediend.
- Naar aanleiding van de tweede aangifte omzetbelasting heeft [belastingambtenaar 2] (hierna: [belastingambtenaar 2] ) van de Belastingdienst naar het telefoonnummer [telefoonnummer] gebeld. De persoon die opnam, noemde niet zijn naam en vertelde dat de boekhouder contact zou opnemen. Dit gebeurde echter niet. [bedrijf 1] is daarom per brief verzocht om voor 1 februari 2012 met [belastingambtenaar 2] contact op te nemen. Toen hierop geen reactie kwam, belde [belastingambtenaar 2] op 7 februari 2012 opnieuw naar het opgegeven telefoonnummer. De persoon die opnam, noemde wederom niet zijn naam en vertelde dat [persoon 6] de volgende dag zou terugbellen. Op 8 februari 2012 werd [belastingambtenaar 2] inderdaad gebeld door een man die zich voorstelde als [persoon 6] . Hij vertelde dat de aangiften omzetbelasting naar nihil konden worden teruggebracht, omdat de onderliggende facturen pro forma facturen zouden zijn. Ook vertelde de man dat een wijziging in het bestuur van de vennootschap zou gaan plaatsvinden. [22] Deze man bleek later [persoon 6] (hierna: [persoon 6] ) te zijn. [23]
- Op 20 maart 2012 heeft [belastingambtenaar 2] per brief aan [persoon 2] een huisbezoek voor 29 maart 2012 aangekondigd. [persoon 2] bleek die dag niet in haar woning aanwezig. [24] Zeer kort daarna zijn de vennootschappen aan [persoon 5] overgedragen. Op 29 maart 2012 is [persoon 5] met terugwerkende kracht per 27 maart 2012 als gevolmachtigde van [bedrijf 1] ingeschreven. Op 31 maart 2012 is hij als directeur van [vennootschap] ingeschreven. [25]
- Bij de FIOD heeft [persoon 6] verklaard dat hij via via in contact kwam met [verdachte] , [persoon 3] en [persoon 2] , die vanwege problemen met de Belastingdienst de vennootschap [bedrijf 1] wilden overdragen. Weliswaar stond de vennootschap op naam van [persoon 2] , maar vanwege haar ondergeschikte rol kreeg [persoon 6] deze informatie van [verdachte] en [persoon 3] . [persoon 6] had contact met [verdachte] en [persoon 3] en kreeg van hen telefoonnummers voor het maken van afspraken. [verdachte] en [persoon 3] vertelden [persoon 6] dat zij een aangifte omzetbelasting hadden ingediend, die afsloot met de teruggave van een hoog geldbedrag. Hierop kregen zij van de Belastingdienst het verzoek om de in aftrek gebrachte voorbelasting te onderbouwen. [verdachte] en [persoon 3] hebben vervolgens echter nog een tweede aangifte omzetbelasting ingediend. Omdat [persoon 6] bemiddelde bij de overdracht van [bedrijf 1] , heeft hij aangeboden met [belastingambtenaar 2] te bellen. [verdachte] en [persoon 3] vertelden [persoon 6] dat de voorbelasting zag op de investering in bouwmaterialen, maar facturen hiervan heeft [persoon 6] nooit gezien. [persoon 6] ging er dan ook van uit dat de problemen met de Belastingdienst zagen op het doen van valse aangiften omzetbelasting. [26]
- Hoewel [verdachte] en [persoon 3] allebei hebben ontkend de aangiften omzetbelasting te hebben ingediend, heeft [verdachte] wel verklaard dat die aangiften vanaf zijn computer thuis zijn ingediend. [verdachte] was op dat moment in de woning aanwezig. [27] De rechtbank gaat, mede gezien de verklaring van [persoon 6] dat [verdachte] en [persoon 3] hem vertelden dat zij de aangiften hadden ingediend, van deze verklaring uit.
- Het telefoonnummer [telefoonnummer] is gedurende het onderzoek een aantal malen naar voren gekomen. Bij de Belastingdienst is dit telefoonnummer als contactnummer opgegeven, de verdachten hebben dit telefoonnummer aan [persoon 6] doorgegeven en het telefoonnummer is in de telefoon van [verdachte] aangetroffen als frequent contact. [28] [verdachte] heeft verklaard dat het telefoonnummer al twee jaren wordt gebruikt door [persoon 3] en dat hij naast [persoon 3] in de auto zat toen hij met [belastingambtenaar 2] belde. [29] [persoon 3] heeft bevestigd dat hij het telefoonnummer heeft gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij het telefoonnummer in juli 2011 heeft aangeschaft, dat het nummer was bedoeld voor [bedrijf 1] en dat hij het nummer heeft gebruikt om als [(fictief) persoon 1] te bellen. Dit had hij met [verdachte] afgesproken. [persoon 3] heeft echter ook verklaard dat hij niet de enige is die het telefoonnummer heeft gebruikt en heeft ontkend met de Belastingdienst te hebben gebeld. [30] Gezien de bevindingen van de FIOD dat de van de fictieve [(fictief) persoon 1] bekende persoonsgegevens overeenkomen met enkele persoonsgegevens van [persoon 3] [31] , de informatie van de politie dat het telefoonnummer het contactnummer van [persoon 3] is en [persoon 3] de naam [(fictief) persoon 1] vaker als valse naam heeft gebruikt, en de verklaringen van [verdachte] en [persoon 3] over het gebruik van het telefoonnummer, gaat de rechtbank er echter van uit dat het [persoon 3] is geweest die, met medeweten van [verdachte] , telkens met de Belastingdienst heeft gebeld en zich daarbij heeft uitgegeven als onder andere [(fictief) persoon 1] .
In het licht van deze feiten en omstandigheden, alsmede hetgeen onder 4.1. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat tussen [verdachte] en [persoon 3] sprake is geweest van een nauw samenwerkingsverband, waarbij zij, wellicht met hulp van een onbekend gebleven terzake kundige, de onjuiste aangiften omzetbelasting via de computer van [verdachte] hebben ingediend. [verdachte] en [persoon 3] hebben kennelijk het doel gehad om de Belastingdienst op te lichten en ten onrechte belastinggeld terug te vragen. Ten behoeve van dit plan hebben zij misbruik gemaakt van [persoon 2] en via haar de lege vennootschap [bedrijf 1] in handen gekregen. Zij hadden die lege vennootschap nodig, omdat uitsluitend door een ogenschijnlijk aan het normale handelsverkeer deelnemende onderneming BTW teruggave zou kunnen worden verkregen. Daarna hebben [verdachte] en [persoon 3] de aangiften omzetbelasting van de door hen gecontroleerde lege vennootschap ingediend, waarin zij telkens een onjuist, fictief geldbedrag aan voorbelasting hebben opgegeven. Toen de Belastingdienst een boekenonderzoek aankondigde, hebben [verdachte] en [persoon 3] geprobeerd dit onderzoek af te wenden door [persoon 3] met de Belastingdienst te laten bellen, onder andere als [(fictief) persoon 1] . Omdat dit niet het gewenste resultaat had, hebben [verdachte] en [persoon 3] de vennootschap vervolgens met tussenkomst van [persoon 6] aan [persoon 5] overgedragen.
Gezien de aanwezigheid van [verdachte] en [persoon 3] op belangrijke momenten, de intensiteit van de samenwerking en de rollen van de verdachten, kan worden bewezen dat [verdachte] en [persoon 3] een wezenlijke, significante bijdrage aan de belastingfraude hebben geleverd. Deze bijdrage was van dusdanig gewicht, dat bewezen kan worden dat [verdachte] en [persoon 3] zich als medeplegers aan de belastingfraude hebben schuldig gemaakt. Dat op basis van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan wie van de verdachten de elektronische aangifteformulieren heeft opgemaakt en vervolgens die aangiften heeft ingediend, maakt het oordeel van de rechtbank gezien hetgeen is overwogen over de samenwerking tussen [verdachte] en [persoon 3] niet anders.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit is bewezen. Verdachte wordt van het onder 1 primair ten laste gelegde feit vrijgesproken. [bedrijf 1] was immers niet meer dan een vehikel dat de beide verdachten hebben gebruikt voor de teruggave van de BTW.
4.4.2.
Valsheid in geschrift en oplichting (feiten 2 en 3)
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat [bedrijf 2] op grond van de mantelovereenkomst van 27 maart 2013 met [bedrijf 4] , voorheen [bedrijf 3] , is bewogen tot de afgifte van twee leaseauto’s aan [verdachte] en [persoon 3] . De mantelovereenkomst is hiertoe kennelijk valselijk opgemaakt.
Bij de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat [verdachte] en [persoon 3] bij de valsheid in geschrift en de oplichting betrokken waren, verwijst de rechtbank naar de volgende feiten en omstandigheden.
- [verdachte] en [persoon 3] hebben de leaseauto’s met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] in gebruik genomen. [32] Hoewel de leaseauto’s waren bedoeld voor medewerkers van [bedrijf 4] , is gedurende het onderzoek gebleken dat [verdachte] en [persoon 3] niet voor [bedrijf 4] of [bedrijf 3] werkzaam waren. Zij hebben ontkend deze vennootschappen te kennen. [33] Dit is opvallend, omdat in de woning van [verdachte] zijn aangetroffen een kasbewijs van een borgbetaling namens [bedrijf 3] voor de leaseauto van [persoon 3] , een overnamebalans van [bedrijf 3] en een factuur van [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf 4] . [34] In de woning van [persoon 3] zijn voorts een opdrachtbevestiging van [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf 3] en een arbeidscontract tussen [bedrijf 3] en [persoon 3] aangetroffen. Het arbeidscontract zou zijn ondertekend door [persoon 2] . Het betreft echter niet haar handtekening. [35]
- In de begeleidende brief bij de mantelovereenkomst staat [(fictief) persoon 1] als contactpersoon vermeld, met het telefoonnummer [telefoonnummer] . [persoon 3] heeft verklaard dat hij deze contactgegevens heeft ingevuld. Hij had een set contracten ontvangen en heeft die aan [verdachte] gegeven, die voor een handtekening zou zorgen. [36]
- [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ), werkzaam bij [bedrijf 2] , heeft verklaard dat het contact dat hij ten behoeve van het afsluiten van de mantelovereenkomst met [bedrijf 3] had, uitsluitend telefonisch is verlopen via [(fictief) persoon 1] . [persoon 7] is in verband met het ondertekenen van de leasecontracten gebeld door [(fictief) persoon 1] , die vertelde dat een medewerker van [bedrijf 3] de ongetekende contracten zou komen ophalen. De man die de contracten kwam ophalen en daarna enkele dagen later ondertekend terugbracht, heeft [persoon 7] herkend als [verdachte] . Toen [verdachte] de contracten kwam terugbrengen, was hij samen met een man, die [persoon 7] heeft herkend als [persoon 3] . [37] [persoon 3] heeft bij de FIOD verklaard dat hij met het telefoonnummer naar [bedrijf 2] heeft gebeld en daarbij de naam [(fictief) persoon 1] heeft gebruikt. [38] De rechtbank gaat er, gelet op deze bevindingen en hetgeen onder 4.4.1. is overwogen, van uit dat het telefoonnummer aan [persoon 3] toebehoort en dat hij het is geweest die met [bedrijf 2] heeft gebeld en zich daarbij heeft uitgegeven als [(fictief) persoon 1] . [verdachte] heeft bevestigd dat hij de ongetekende contracten heeft opgehaald en later met een vriend heeft teruggebracht. Gevraagd of dit [persoon 3] was, heeft [verdachte] geen antwoord willen geven. [39] De rechtbank gaat dan ook van de herkenning door [persoon 7] uit.
- Op 25 februari 2013 is namens [bedrijf 3] een kasbetaling van ruim € 1.300,- gedaan voor de borgbetaling van de personenauto van [persoon 3] . [40] Hiervan is het kasbewijs in de woning van [verdachte] aangetroffen. Behalve deze kasbetaling zijn noch door [bedrijf 3] en [bedrijf 4] noch door [verdachte] en [persoon 3] de uit de mantelovereenkomst voortvloeiende financiële verplichtingen nagekomen. [41]
In het licht van deze feiten en omstandigheden, alsmede hetgeen onder 4.1. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat tussen [verdachte] en [persoon 3] sprake is geweest van een nauw samenwerkingsverband, waarbij zij valselijk de mantelovereenkomst hebben opgemaakt en vervolgens [bedrijf 2] hebben bewogen tot de afgifte van twee leaseauto’s. [verdachte] en [persoon 3] hebben misbruik gemaakt van [persoon 2] en haar formeel verantwoordelijke gemaakt van de fake onderneming [bedrijf 3] respectievelijk [bedrijf 4] . Vervolgens hebben zij de mantelovereenkomst valselijk opgemaakt, door deze in strijd met de waarheid als [persoon 2] te ondertekenen en tevens hierin contactgegevens van de fictieve [(fictief) persoon 1] op te geven, en die overeenkomst bij [bedrijf 2] ingediend. [verdachte] en [persoon 3] hebben in strijd met de waarheid doen voorkomen dat zij medewerkers van [bedrijf 3] respectievelijk [bedrijf 4] waren en dat de uit die mantelovereenkomst voortvloeiende (on)kosten door [bedrijf 4] zouden worden voldaan.
Gezien de aanwezigheid van [verdachte] en [persoon 3] op belangrijke momenten, de intensiteit van de samenwerking en de rollen van de verdachten, kan worden bewezen dat [verdachte] en [persoon 3] een wezenlijke, significante bijdrage aan de ten laste gelegde valsheid in geschrift en oplichting hebben geleverd. Deze bijdrage was van dusdanig gewicht, dat bewezen kan worden dat [verdachte] en [persoon 3] zich als medeplegers aan deze misdrijven hebben schuldig gemaakt.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feitin de periode van 1 oktober 2011 tot en met 2 februari 2012 in Amsterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en) opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over het 3e kwartaal van 2011 ten name van [bedrijf 1] (doc-001) en het 4e kwartaal van 2011ten name van [bedrijf 1] (doc-002), onjuist heeft gedaan, immers hebben hij en zijn mededader(s) opzettelijk op de bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen een onjuist bedrag aan voorbelasting en een onjuist terug te betalen bedrag ingevuld, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
omstreeks 27 maart 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers hebben verdachte en zijn mededader in strijd met de waarheid in de mantelovereenkomst met [bedrijf 2] als contactpersoon [(fictief) persoon 1] opgegeven en in strijd met de waarheid onder deze mantelovereenkomst getekend als [persoon 2] ;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feitomstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 27 maart 2013 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 2] heeft bewogen tot afgifte van twee personenauto’s (VW Golf, kenteken [kenteken 1] en [kenteken 2] ), immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
-zich voorgedaan als rechtsgeldige vertegenwoordigers van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en
-als contactpersoon opgegeven een persoon genaamd [(fictief) persoon 1] en bereikbaar onder telefoonnummer [telefoonnummer] en
-een door [persoon 2] ondertekende mantelovereenkomst met [bedrijf 2] overgelegd en
-dit alles teneinde de suggestie te wekken dat deze auto's zouden worden gebruikt door twee medewerkers van [bedrijf 4] en de (on)kosten die aan deze mantelovereenkomst waren verbonden door [bedrijf 4] zouden worden voldaan,
waardoor [bedrijf 2] werd bewogen tot voornoemde afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. In de tenlastelegging staat onder 1 subsidiair dat aangiften omzetbelasting ten name van
[bedrijf 1 bv]zijn ingediend. Uit de verdere tekst van de tenlastelegging en het dossier blijkt echter dat het gaat om de aangiften van
[bedrijf 1] .De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving en heeft de bewezenverklaring op dit punt dan ook aangepast. In de tenlastelegging staat verder onder 2 en 3 dat een manteloverkomst is aangegaan met
[bedrijf 2]en dat de contactpersoon was genaamd
[(fictief) persoon 1]. Het blijkt echter dat het gaat om
[bedrijf 2]en
[(fictief) persoon 1]. Ook dit ziet de rechtbank als kennelijke verschrijvingen en heeft zij in de bewezenverklaring aangepast. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Hij is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gezien de ernst van de door haar bewezen geachte feiten en de hoogte van het benadelingsbedrag enerzijds en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging ook acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat het teruggevraagde belastinggeld niet is uitgekeerd. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht om meer dan de officier van justitie rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op deze omstandigheden moet strafmatiging plaatsvinden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan belastingfraude, door opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst in te dienen ten name van een vennootschap, die enkel en alleen voor het plegen van fraude was opgericht. Op deze manier is ten onrechte omzetbelasting teruggevraagd en vervolgens door de Belastingdienst uitgekeerd.
Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type strafbare feiten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. Door het indienen van onjuiste aangiften is de Belastingdienst niet in staat belastingverplichtingen vast te stellen en aanslagen op te leggen. Toen de Belastingdienst na de eerste belastingaangifte, die resulteerde in een teruggave van € 149.638,-, bij de vennootschap om onderbouwende stukken van die aangifte vroeg en later een boekenonderzoek aankondigde, hebben verdachte en zijn mededader nog een tweede belastingaangifte ingediend, die resulteerde in een teruggave van € 31.407,-. Deze geldbedragen zijn niet uitgekeerd. Het benadelingsbedrag dat zou zijn uitgekeerd als de Belastingdienst de door verdachte en zijn mededader opgeworpen schijnwerkelijkheid niet had doorzien, betreft ongeveer € 181.000,-. De rechtbank neemt dit geldbedrag bij de straftoemeting als maatstaf.
Vast staat dat door aldus te handelen verdachte de verantwoordelijkheden die de wet aan het doen van belastingaangifte stelt, niet serieus heeft genomen en de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern heeft geschonden. Ook heeft hij het door de Belastingdienst gehanteerde – voor bonafide ondernemers zeer belangrijke – systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld en de algemene belastingmoraal ernstig ondermijnd. Verdachte is erop uit geweest geldelijk gewin te behalen, zonder zich daarbij te laten weerhouden door de gevolgen.
De rechtbank houdt er wel rekening mee dat het benadelingsbedrag niet aan verdachte en zijn mededader is uitgekeerd. Anderzijds geldt echter dat dit niet aan verdachte is te danken, maar aan het oplettende en voortvarende handelen van de Belastingdienst.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude, die hoge gevangenisstraffen noemen. Gezien de periode waarbinnen de strafbare gedragingen hebben plaatsgevonden, de hoogte van het benadelingsbedrag en het feit dat het beëindigen van de gedragingen enkel aan het handelen van de Belastingdienst is te danken, en niet aan verdachte, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden gerechtvaardigd. Daar komt nog bij dat verdachte zich samen met zijn mededader ook schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting van [bedrijf 2] , door deze vennootschap met gebruikmaking van een valse overeenkomst te bewegen tot de afgifte van twee personenauto’s.
In strafmatigende zin heeft de rechtbank het tijdsverloop in deze zaak meegewogen. Verdachte is op 16 mei 2013 aangehouden en in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop door bevoegde autoriteiten is behandeld. (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.13.1.-3.14.) Omdat het eindvonnis thans op 27 juli 2016 wordt gewezen en de rechtbank van zodanige bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op ruim veertien maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.21.) De rechtbank zoekt de compensatie in dit geval in het matigen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij de straftoemeting ook betrokken dat verdachte blijkens een verdachte betreffend uittreksel van justitiële documentatie van 13 juni 2016 niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De duur van deze straf moet de ernst van de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten tot uitdrukking te brengen. Vanwege het recidiverisico dat de rechtbank aanwezig acht, zal zij een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Het voorwaardelijke strafdeel strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan al dan niet soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit
- medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit
- medeplegen van valsheid in geschrift;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit
- medeplegen van oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) maandenen beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat
van deze gevangenisstraf een gedeelte van 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast en stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en E.J. Weller, rechters
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2016.
De jongste rechter, mr. E.J. Weller, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste documentnummering.
2.OPV Zaak 1, p. 17-18 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013), DOC-009 (geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 23 januari 2013 ten aanzien van [bedrijf 1] ) en DOC-010 (geschrift, zijnde registratiegegevens van het Companies Registration Office te Cardiff, Verenigd Koninkrijk van [vennootschap] ).
3.DOC-001 en DOC-002 (geschriften, zijnde uitdraaien digitale aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] over het derde en vierde kwartaal van 2011).
4.OPV1, p. 10 (algemeen overzichtsproces-verbaal van 19 december 2013), OPV Zaak 1, p. 60 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013), en DOC-005 (geschrift, zijnde aantekeningen van belastingambtenaar [belastingambtenaar] van december 2011).
5.V03-01, p. 4-5 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 16 mei 2013), V03-05 p. 2-5 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 30 mei 2013) en de verklaring die verdachte [persoon 2] op 3 maart 2016 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
6.V03-02, p. 7 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 16 mei 2013), V03-05, p. 6 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 30 mei 2013), en de verklaring die verdachte [persoon 2] op 3 maart 2016 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
7.OPV Zaak 1, p. 5 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013), DOC-040, p. 1-9 (geschrift, zijnde een in de woning van [verdachte] in beslag genomen kopie van de mantelovereenkomst van 27 maart 2013 van [bedrijf 2] met [bedrijf 4] met begeleidende brief) en DOC-044 (geschrift, zijnde voormelde mantelovereenkomst van 27 maart 2013 met begeleidende brief).
8.V03-02, p. 6 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 16 mei 2013), en V03-03, p. 6 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 17 mei 2013).
9.OPV1, p. 13 (algemeen overzichtsproces-verbaal van 19 december 2013).
10.AMB-017 (proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2013), DOC-040, p. 10 (geschrift, zijnde een in de woning van [verdachte] in beslag genomen kopie van een brief van 27 maart 2013 aangaande de naamswijziging van [bedrijf 3] ) en DOC-045 (geschrift, zijnde voormelde naamswijzigingsbrief van 27 maart 2013).
11.AMB-035 (proces-verbaal van bevindingen van 1 augustus 2013), DOC-061 en DOC-062 (geschrift, zijnde registratiegegevens uit de referentiedatabank van het Belgisch Staatsblad van [bedrijf 3] ).
12.OPV Zaak 1, p. 18 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013), en DOC-019 (geschrift, zijnde registratiegegevens uit de referentiedatabank van het Belgisch Staatsblad van [bedrijf 4] ).
13.V03-02, p. 6 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 16 mei 2013), V03-03, p. 6 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 17 mei 2013), en V03-05, p. 3, 7 en 8 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 30 mei 2013).
14.AMB-023 (proces-verbaal van bevindingen van 21 mei 2013).
15.G06-01, p. 5 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 6] van 31juli 2013), V03-02, p. 7 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 16 mei 2013), V03-03, p. 3-4 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 17 mei 2013), V03-04, p. 5 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 18 mei 2013), V03-05, p. 4 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] van 30 mei 2013), V04-06, p. 4-5 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 31 mei 2013), V05-02, p. 8-10 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 27 mei 2013), en V05-03, p. 4-5 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 30 mei 2013).
16.V04-06, p. 4 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 31 mei 2013), en V05-03, p. 3 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 30 mei 2013).
17.AMB-043 (proces-verbaal van ontvangst stukken Belastingdossier van 8 oktober 2013).
18.De verklaring die [persoon 2] op 3 maart 2016 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
19.OPV Zaak 1, p. 5 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013).
20.DOC-004 (geschrift, zijnde een frobobericht van 30 november 2011 van de helpdesk van de Belastingdienst), DOC-005 (geschrift, zijnde aantekeningen van belastingambtenaar [belastingambtenaar] van december 2011) en DOC-011 (geschrift, zijnde aantekeningen van belastingambtenaar [belastingambtenaar 2] ).
21.AMB-013, p. 3-4 (aanvangsproces-verbaal van 27 maart 2013), DOC-005 (geschrift, zijnde aantekeningen van belastingambtenaar [belastingambtenaar] van december 2011) en DOC-015, p. 1 (geschrift, zijnde een brief van 6 december 2011 aan [bedrijf 1] aangaande aankondiging boekenonderzoek).
22.AMB-013, p. 4 (aanvangsproces-verbaal van 27 maart 2013), DOC-011 (geschrift, zijnde aantekeningen van belastingambtenaar [belastingambtenaar 2] ) en DOC-015, p. 2 (geschrift, zijnde een brief van 18 januari 2012 aan [bedrijf 1] aangaande boekenonderzoek omzetbelasting).
23.G06-01, p. 2 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 6] van 31 juli 2013).
24.AMB-013, p. 4 (aanvangsproces-verbaal van 27 maart 2013), DOC-011 (geschrift, zijnde aantekeningen van belastingambtenaar [belastingambtenaar 2] ) en DOC-015, p. 4 (geschrift, zijnde een brief van 20 maart 2012 aan verdachte [persoon 2] aangaande onderzoek naar [bedrijf 1] ).
25.OPV1, p. 15 (algemeen overzichtsproces-verbaal van 19 december 2013), en OPV Zaak 1, p. 4 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013).
26.G06-01, p. 2-4 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 6] van 31 juli 2013), en AMB-040 (proces-verbaal van bevindingen van 5 augustus 2013).
27.V04-06, p. 6 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 31 mei 2013).
28.OPV Zaak 1, p. 6-7 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013), en AMB-036 (proces-verbaal van bevindingen in beslag genomen telefoon [verdachte] van 1 augustus 2013).
29.OPV Zaak 1, p. 10 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013), V04-05, p. 7 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 24 mei 2013), en V04-06, p. 5 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 31 mei 2013).
30.V05-02, p. 7 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 27 mei 2013), en V05-03, p. 5-6 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 30 mei 2013).
31.OPV Zaak 1, p. 14-15 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013).
32.V04-01, p. 5 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 16 mei 2013),V04-02, p. 2 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 18 mei 2013), en V05-02, p. 9 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 27 mei 2013).
33.V04-02, p. 2 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 18 mei 2013), V04-04, p. 7-8 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 20 mei 2013), en V05-02, p. 3-4 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 27 mei 2013).
34.OPV Zaak 1, p. 5 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013), AMB-017 (proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2013), DOC-040, p. 12 (geschrift, zijnde een kasbewijs van 25 februari 2013 voor de betaling van € 1.3181,74), DOC-041 (geschrift, zijnde een overnamebalans van 19 juni 2012 van [bedrijf 3] ) en DOC-040, p. 11 (geschrift, zijnde een factuur van 27 maart 2013 van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] ).
35.OPV Zaak 1, p. 6 (overzichtsproces-verbaal van Zaak 1 van 19 december 2013), DOC-055 (geschrift, zijnde een opdrachtbevestiging van 22 februari 2013 van [bedrijf 2] ) en DOC-056 (geschrift, zijnde een in de Franse taal opgesteld arbeidscontract van 16 januari 2012).
36.V05-03, p. 7 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 30 mei 2013).
37.AMB-017, p. 1-2 (proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2013) en AMB-021 (proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2013).
38.V05-02, p. 7 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] van 27 mei 2013).
39.V04-02, p. 2 (proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 18 mei 2013), en V04-04, p. 7-8 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 30 mei 2013).
40.AMB-017, p. 2 (proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2013) en DOC-040, p. 12 (geschrift, zijnde een kasbewijs van 25 februari 2013 voor de betaling van € 1.381,74).
41.AMB-017, p. 2 (proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2013).