ECLI:NL:RBAMS:2016:4687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
AMS 15/3694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van documenten betreffende onregelmatigheden bij de Staatsloterij

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Volkskrant B.V. en de minister van Financiën over de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Volkskrant had verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op onregelmatigheden bij de trekkingen van de Staatsloterij en de samenwerking van de Staatsloterij met een bepaald bedrijf. De minister heeft een deel van de verzoeken afgewezen, wat leidde tot beroep door De Volkskrant. Tijdens de zitting op 21 januari 2016 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde informatie niet openbaar kon worden gemaakt, met name informatie die niet bedrijfsgevoelig was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de weigering om bepaalde informatie openbaar te maken betreft en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is bepaald dat de minister het griffierecht van € 331 aan De Volkskrant moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/3694

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2016 in de zaak tussen

de besloten vennootschap De Volkskrant B.V., te Amsterdam, eiseres,

gemachtigde: M.E. de Brouwer,
en
de minister van Financiën, verweerder,
gemachtigden: mrs. E.C. Pietermaat en C.A. Geleijnse.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de stichting Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij, derde-belanghebbende,
gemachtigde: mr. P. Juttmann.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder twee verzoeken van eiseres om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten, die betrekking hebben op onregelmatigheden bij de trekkingen van de Staatsloterij en op de samenwerking van de Staatsloterij met [bedrijf] en de daaraan voorafgaande aanbestedingsprocedure, openbaar te maken, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [betrokkene] , [functie] van Persgroep Nederland B.V., en [naam] , journalist. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A. Geleijnse, [betrokkene] en [betrokkene] . De derde-belanghebbende (hierna: de Stichting) heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. K. Verweij.

Overwegingen

1.1.
Bij brieven van 30 september 2014 heeft eiseres een tweetal verzoeken ingediend bij verweerder om openbaarmaking van - kort gezegd - alle correspondentie en documenten die betrekking hebben op onregelmatigheden bij de trekkingen van de Staatsloterij en op de samenwerking van de Staatsloterij met [bedrijf] , [functie] van het loterijsysteem, en de daaraan voorafgaande aanbestedingsprocedure.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de verzoeken van eiseres deels toegewezen en deels afgewezen. Verweerder heeft bij het primaire besluit documenten aan eiseres verstrekt, die geheel of gedeeltelijk onleesbaar zijn gemaakt.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, voor zover de weigering van openbaarmaking van de beveiligingsgegevens van het trekkingssysteem was gebaseerd op artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob. Openbaarmaking van deze informatie dient volgens verweerder te worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder g van de Wob (onevenredige benadeling). Verder is het bezwaar gegrond wat betreft het ten onrechte onleesbaar maken van mailextensies van e-mails, en ten aanzien van het niet vermelden van de weigeringsgronden bij de weggelakte passages in de verstrekte documenten. Verweerder heeft deze documenten nogmaals aan eiseres verstrekt, waarbij de desbetreffende persoonsgegevens (mailextensies) alsnog openbaar zijn gemaakt en waarbij per weggelakte passage op de verstrekte documenten de weigeringsgrond is vermeld (bijlage 2 bij het bestreden besluit). Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit een aantal aanvullende documenten aan eiseres verstrekt, waarvan de inhoud deels onleesbaar is gemaakt omdat sprake is van persoonsgegevens of omdat de onleesbaar gemaakte onderdelen van de desbetreffende documenten buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen (bijlage 4 bij het bestreden besluit). Ten slotte heeft verweerder geweigerd een aantal andere aanvullende documenten geheel openbaar te maken met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder b en g van de Wob (de aanvullende documenten). Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2.2.
Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2.3.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- of fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
2.4.
Op grond van artikel 10, tweede lid, onder b, van de Wob, voor zover van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat.
2.5.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.6.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.7.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. In het tweede lid van artikel 11 van de Wob is, voor zover van belang, bepaald dat over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm.
3.1.
Ter afbakening van het beroep overweegt de rechtbank allereerst het volgende.
3.2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de documenten die niet bij hem, maar bij de Stichting berusten niet onder de werkingssfeer van de Wob vallen zolang die documenten niet aan hem zijn verstrekt. Eiseres heeft dit standpunt van verweerder niet bestreden in beroep, wat zij ter zitting heeft bevestigd. Het geschil is dus beperkt tot de documenten die (fysiek) onder verweerder berusten en waarvan verweerder in het bestreden besluit heeft geweigerd deze geheel of gedeeltelijk openbaar te maken.
3.3.
Eiseres heeft ter zitting verder verklaard dat het beroep niet is gericht tegen de op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob onleesbaar gemaakte persoonsgegevens in de documenten. Voor zover de niet openbaar gemaakte onderdelen van de documenten betrekking hebben op persoonsgegevens, zal de rechtbank die onderdelen dan ook niet bij de beoordeling betrekken.
4. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat na het nemen van het bestreden besluit is gebleken dat de jaarverslagen 2009 en 2010 van het College van Toezicht op de kansspelen en het verslag over de jaren 1996-2011 van hetzelfde college door de Pokerbond op haar website zijn gepubliceerd, en dat deze documenten dus voor een ieder openbaar en toegankelijk zijn. De rechtbank heeft dit gecheckt en heeft vastgesteld dat deze documenten inderdaad op de website
www.pokerbond.nlzijn gepubliceerd en dus openbaar zijn. Eiseres heeft dan ook geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep voor zover dat betrekking heeft op het niet openbaar maken van deze documenten.
5.1.
De Stichting heeft in haar zienswijze aangevoerd dat verweerder de informatieverzoeken van eiseres ten onrechte als Wob-verzoeken heeft aangemerkt, omdat deze verzoeken geen betrekking hebben op documenten over een bestuurlijke aangelegenheid.
5.2.
De Stichting heeft niet zelf beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar is op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als derde-belanghebbende tot de beroepsprocedure toegelaten. Als derde-belanghebbende is de Stichting gebonden aan de geschilpunten die tussen eiseres en verweerder bestaan en mag het geen eigen beroepsgronden naar voren brengen. Tussen eiseres en verweerder is niet in geschil dat de verzoeken van eiseres betrekking hebben op documenten over een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan wat de Stichting op dit punt naar voren heeft gebracht.
6.1.
Eiseres betoogt dat daar waar in de documenten passages zijn weggelakt omdat sprake zou zijn van bedrijfsgevoelige informatie, die weigering ten onrechte op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is gebaseerd, omdat geen sprake is van concurrentiegevoelige informatie.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft de (gedeeltelijke) weigering van openbaarmaking van de documenten in het bestreden besluit, anders dan in het primaire besluit, niet meer gebaseerd op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Deze beroepsgrond mist dan ook feitelijke grondslag.
7. Bij brief van 4 januari 2016 heeft eiseres de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte (delen van) documenten en deze bij de beoordeling te betrekken.
8.1.
De documenten die verweerder als bijlage 2 bij het bestreden besluit heeft gevoegd, zijn slechts gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het betreft (1) e-mails die zijn gewisseld tussen medewerkers van de Stichting en ambtenaren van het ministerie, (2) memo’s, rapportages en andere documenten die verweerder in zijn hoedanigheid van pseudo-aandeelhouder van de Stichting heeft ontvangen en (3) e-mails die zijn gewisseld tussen ambtenaren van het ministerie onderling en memo’s en notities die zijn opgesteld door ambtenaren van het ministerie. Verweerder heeft delen van deze documenten niet openbaar gemaakt, omdat:
- het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de Staat en/of de Stichting,
- de desbetreffende onderdelen buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen of
- sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen.
8.2.
Wat betreft het voorkomen van onevenredige benadeling van de Staat heeft verweerder erop gewezen dat het voor een goede uitoefening van het pseudo-aandeelhouderschap noodzakelijk is dat hij op vertrouwelijke basis met (medewerkers van) de Stichting overleg kan voeren. Als de Stichting er niet op kan vertrouwen dat met de verstrekte informatie vertrouwelijk wordt omgegaan, heeft dit tot gevolg dat hij als pseudo-aandeelhouder mogelijk onvolledig of te laat zal worden geïnformeerd over relevante ontwikkelingen bij de Stichting. In dat geval kan hij de aandeelhoudersfunctie niet goed vervullen en komt de borging van publieke (financiële) belangen in het geding, evenals het goed functioneren van de Staat als pseudo-aandeelhouder en de Stichting zelf. Openbaarmaking van de e-mails zal de relatie tussen de Staat als aandeelhouder en de Stichting schaden, aldus verweerder. Wat betreft het voorkomen van onevenredige benadeling van de Stichting heeft verweerder vermeld dat (onderdelen van) de memo’s, rapportages en andere documenten die hij van de Stichting heeft ontvangen, bedrijfsgevoelige of bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. Dit is op de desbetreffende documenten veelal aangeduid als ‘BGI’. Openbaarmaking van deze bedrijfsgevoelige of bedrijfsvertrouwelijke informatie zou de Stichting onevenredig benadelen, aldus verweerder. Verweerder heeft voor de memo’s, rapportages en andere documenten die afkomstig zijn van de Stichting in het verweerschrift per document of per onderdeel van een document een nadere motivering verstrekt.
8.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat de communicatie tussen ambtenaren van het ministerie en medewerkers van de Stichting openbaar moet worden gemaakt, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor de communicatie. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de documenten die betrekking hebben op onregelmatigheden bij trekkingen openbaar moeten worden gemaakt. De documenten kunnen zodanig worden verstrekt dat de beveiligingsgegevens niet worden onthuld. De gevolgen zijn niet onevenredig nadelig als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob, aldus eiseres.
8.4.
Na kennisneming van de vertrouwelijk overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder voor een aantal (onderdelen van) documenten dat deel uitmaakt van bijlage 2 bij het bestreden besluit, ontoereikend heeft gemotiveerd waarom deze informatie niet openbaar zou kunnen worden gemaakt. Daar waar verweerder zich heeft beroepen op onevenredige benadeling van de Staat, omdat openbaarmaking de relatie tussen de Staat als pseudo-aandeelhouder en de Stichting zou schaden en het risico zou bestaan dat hij onvolledig of niet tijdig meer zou worden geïnformeerd door de Stichting, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van de desbetreffende documenten de Staat onevenredig zou benadelen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
8.5.
Ter zitting heeft verweerder (en deels ook de Stichting) verklaard dat de Stichting een staatsdeelneming is en dat de Staat pseudo-aandeelhouder van de Stichting is. Verweerder stuurt de Stichting aan en benoemt de Raad van Commissarissen van de Stichting. Verweerder houdt toezicht op de Stichting. De directie, die de dagelijkse gang van zaken regelt, wordt benoemd door de Raad van Commissarissen. Verder wordt de jaarrekening vastgesteld door verweerder en wordt de begroting aan verweerder overgelegd. Daarnaast wordt 15% van de inkomsten van de Stichting afgedragen aan het ministerie.
8.6.
Gelet op de sterke onderlinge relatie tussen verweerder en de Stichting acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk geworden dat de Stichting terughoudender zou worden in het verschaffen van informatie aan verweerder, indien verweerder de desbetreffende documenten of onderdelen van documenten die betrekking hebben op de onderlinge communicatie tussen medewerkers van de Stichting en ambtenaren van het ministerie, openbaar zou maken. De Stichting is, gezien de relatie die er bestaat tussen de Stichting en verweerder, immers verplicht om alle noodzakelijke informatie aan verweerder te geven, opdat verweerder in staat is zijn functie als pseudo-aandeelhouder op goede wijze te vervullen. In het geval de Stichting niet (meer) alle noodzakelijke informatie aan verweerder zou geven, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het verweerder aan (juridische) mogelijkheden zou ontbreken om de Stichting de door verweerder gewenste informatie aan hem als pseudo-aandeelhouder te laten verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom op grond van deze motivering niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de Staat. Het betreft de volgende (onderdelen van) documenten:
- nr. 3: email van 21 september 2014, 19:27 uur;
- nr. 5: emailwisseling van 25 september 2014 tot en met 29 september 2014;
- nr. 6: emailwisseling van 28 september 2014;
- nr. 8: email van 19 september 2014, 17:06 uur;
- nr. 9: emailwisseling van 26 september 2014;
- nr. 12: emailwisseling van 19 september 2014;
- nr. 13: email van 19 september 2014, 23:08 uur: blz. 1, 2 en 3 (tot punt 2, halverwege blz.
3) en bovenste deel van blz. 5 tot aan:
“5) Conceptartikel Volkskrant”;
- nr. 18: notitie van 26 september 2014: laatste bulletpoint;
- nr. 22: emailwisseling van 22 september 2014, blz. 1;
- nr. 23: emailwisseling van 20 september 2014;
- nr. 24: emails van 19 september 2014, 14:49 uur en 14:37 uur;
- nr. 25: emailwisseling van 25 en 26 september 2014;
- nr. 26: email van 18 september 2014, 07:38 uur.
8.7.
Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat openbaarmaking van deze informatie subsidiair is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, omdat de financiële belangen van de Staat in het geding zijn. De rechtbank overweegt hierover dat deze subsidiaire weigeringsgrond niet in het bestreden besluit is vermeld, althans niet met betrekking tot de documenten die deel uitmaken van bijlage 2 bij het bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob alleen ten grondslag gelegd aan de weigering om de in het bestreden besluit bedoelde aanvullende documenten (bijlage 3) openbaar te maken. In het verweerschrift heeft verweerder dit standpunt herhaald. De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het bestreden besluit dan ook niet deze eerst ter zitting naar voren gebrachte subsidiaire weigeringsgrond wegens strijd met de goede procesorde.
8.8.
Met betrekking tot de volgende (onderdelen van) documenten uit bijlage 2 bij het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de Stichting:
- nr. 3: eerste memo van 21 september 2014:
- de gehele eerste kolom van blz. 1 en 2 van deze memo: die kolom betreft citaten van De Volkskrant zelf en deze zijn naar het oordeel van de rechtbank niet bedrijfsgevoelig;
- de eerste twee zinnen van het tweede blok van de tweede kolom van blz. 1: die betreffen een weergave van een wettelijke regeling en zijn om die reden niet bedrijfsgevoelig;
- het derde blok van de tweede kolom van blz. 1: deze tekst is grotendeels al door de gemachtigde van de Stichting op zitting gezegd en is mede daarom naar het oordeel van de rechtbank niet bedrijfsgevoelig;
- het achtste blok van de tweede kolom van blz. 2: dit betreft algemene informatie en is daarom niet bedrijfsgevoelig;
- nr. 3: derde memo van 21 september 2014: de eerste vier alinea’s van bladzijde 3: die alinea’s betreffen algemene informatie en regelgeving en zijn daarom niet bedrijfsgevoelig;
- nr.10: de memo van 21 september 2014: die memo is dezelfde als nr. 3, eerste memo; voor die memo geldt dus hetzelfde als voor memo nr. 3;
- nr. 16: de notitie van 19 september 2014: de laatste twee regels van blz. 2 en de eerste twee regels van blz. 3: die regels betreffen de weergave van informatie die is verstrekt door een ander orgaan. Op het aan eiseres verstrekte document is de weigeringsgrond ‘persoonlijke beleidsopvatting’ vermeld, maar onder punt 3.30 van het verweerschrift heeft verweerder vermeld dat het risico bestaat dat de taakuitoefening van het desbetreffende orgaan bij openbaarmaking zal worden geschaad. Openbaarmaking van deze informatie is geweigerd omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige benadeling van het desbetreffende orgaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd waarom openbaarmaking van deze informatie het desbetreffende orgaan onevenredig zou benadelen.
8.9.
Met betrekking tot de (onderdelen van) documenten uit bijlage 2 bij het bestreden besluit die niet zijn vermeld onder 8.6 en 8.8, is de rechtbank, na kennisneming van die documenten, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking hiervan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de Stichting, omdat het bedrijfsgevoelige informatie betreft (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob), dan wel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het informatie betreft uit documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen (artikel 11, eerste lid, van de Wob).
8.10.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat persoonlijke beleidsopvattingen op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob in geobjectiveerde vorm openbaar gemaakt kunnen worden.
8.11.
Verweerder heeft erop gewezen dat de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob betrekking heeft op e-mails, een notitie en memo’s die ter voorlichting van de staatssecretaris zijn opgesteld door ambtenaren van het ministerie ten behoeve van intern beraad over de beantwoording van Kamervragen en eventuele vragen van de media. De memo’s en de notitie bevatten voorstellen en aanbevelingen van de ambtenaren aan de bewindspersoon. Gelet op de aard en inhoud van deze documenten weegt het belang van een open en vertrouwelijke gedachtewisseling binnen het ministerie zwaarder dan het belang dat met openbaarmaking van de documenten wordt gediend. Geanonimiseerde verstrekking van deze documenten voorkomt niet dat de opvattingen zelf een rol kunnen spelen in het publieke debat en de staatssecretaris daarmee kan worden geconfronteerd, aldus verweerder.
8.12.
Gezien de inhoud van die documenten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen weigeren de desbetreffende (onderdelen van de) documenten in niet tot personen herleidbare vorm openbaar te maken. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet de identiteit van de desbetreffende ambtenaren van belang is, maar de opvattingen zelf.
9. Na kennisneming van de documenten die als bijlage 4 bij het bestreden besluit deels openbaar zijn gemaakt, sluit de rechtbank zich aan bij het standpunt van verweerder dat de niet openbaar gemaakte onderdelen van deze stukken niet binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek van eiseres vallen. Verweerder heeft de desbetreffende onderdelen dan ook om die reden niet openbaar hoeven maken.
10.1.
Verweerder heeft geweigerd de aanvullende documenten, voor zover die niet al openbaar zijn gemaakt door de Pokerbond, openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de desbetreffende rapportages zal leiden tot onevenredige benadeling van de Stichting. De rapporten bevatten naar hun aard een analyse naar mogelijke tekortkomingen in de mechanische, elektrische en elektronische processen bij de Staatsloterij. Wanneer een ieder daarvan kennis kan nemen, bestaat het risico dat derden daarvan gebruik kunnen maken in een poging de integriteit en de betrouwbaarheid van de trekking aan te tasten, aldus verweerder.
10.2.
Na kennisneming van de aanvullende documenten is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren de desbetreffende documenten openbaar te maken, omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de Stichting. De rapporten bevatten bedrijfsgevoelige informatie. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom openbaarmaking zou kunnen leiden tot onevenredige benadeling van de Stichting.
10.3.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerder openbaarmaking van gehele rapporten niet mag weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob, maar dat per document of onderdeel daarvan de belangen moeten worden afgewogen.
10.4.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een motivering op passageniveau in de desbetreffende rapporten zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Verweerder heeft in dit verband terecht verwezen naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1817).
10.5.
Gelet op wat onder 10.2 is overwogen, behoeft de door verweerder eveneens gehanteerde weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, met betrekking tot de bij het bestreden besluit verstrekte aanvullende documenten geen bespreking meer.
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de weigering om de in 8.6 en 8.8 genoemde informatie openbaar te maken is gehandhaafd, omdat deze weigering ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om opnieuw te beoordelen of de desbetreffende informatie alsnog openbaar kan worden gemaakt, waarbij een eventuele belangenafweging door verweerder zal moeten worden verricht. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen in zoverre een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 331 te vergoeden.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat van zodanige kosten niet is gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de weigering om de in 8.6 en 8.8 genoemde informatie openbaar te maken, is gehandhaafd;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak in zoverre een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzitter, en mrs. M.C.M. Hamer en C.A.E. Wijnker, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.
griffier
de griffier is verhinderd te tekenen
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.