ECLI:NL:RBAMS:2016:4686

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
13/654258-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op prostituees met alcohol- en medicijngebruik als factor

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op twee prostituees. De feiten vonden plaats op 10 december 2015 in Amsterdam, waar de verdachte, na een avond van alcoholconsumptie en het gebruik van medicatie, twee prostituees heeft geprobeerd te wurgen. De verdachte verklaarde zich niets te herinneren van de gebeurtenissen, wat werd toegeschreven aan de combinatie van alcohol en medicatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte citalopram en propranolol gebruikte voor zijn angststoornis en dat hij op de avond van de feiten een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, evenals THC, wat wijst op cannabisgebruik. De rechtbank oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de pogingen tot moord, maar achtte de pogingen tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 97 dagen, gelijk aan het voorarrest, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, die beiden slachtoffer waren van zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654258-15 (Promis)
Datum uitspraak: 22 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] , in de Verenigde Staten op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats (Nederland)] ,
thans verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats (Nederland)] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.K.A. van den Bos naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met zijn hand(en) en/of arm de keel en/of hals van voornoemde [persoon 1] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel van voornoemde [persoon 1] (met kracht) heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden;
2:
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn hand(en) en/of arm de keel en/of hals van voornoemde [persoon 2] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel van voornoemde [persoon 2] (met kracht) heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot moord, omdat het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ niet bewezen kan worden.
Zij stelt zich op het standpunt dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot doodslag wel wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangiftes waaruit blijkt dat verdachte bij beide aangeefsters zijn hand(en) om hun keel heeft gelegd en hen heeft geprobeerd te wurgen. Beide aangeefsters hebben voorts verstikking ervaren en/of voelden zich onwel worden. De aangiftes worden ondersteund door getuigenverklaringen en van aangeefster [persoon 2] is een letselverklaring aanwezig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot moord, nu het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ niet bewezen kan worden.
Zij verzoekt de rechtbank verdachte tevens van de onder 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot doodslag vrij te spreken. De raadsvrouw verwijst daarbij – in haar pleitnota – naar een aantal uitspraken waaruit blijkt dat het dichtknijpen van de keel zelden leidt tot een poging tot doodslag, maar vaker tot een poging tot zware mishandeling. Zij voert daartoe aan dat beide aangeefsters om hulp hebben kunnen roepen, niet buiten bewustzijn zijn geweest en dat de tijdsduur van het dichtknijpen van de keel onduidelijk is. Voorts is het bij aangeefster [persoon 1] onduidelijk of sprake is van letsel en bij [persoon 2] is geen zwaar letsel geconstateerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde het volgende op.
4.3.1.
Vrijspraak pogingen tot moord
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. De rechtbank spreek verdachte vrij van de pogingen tot moord.
4.3.2
Pogingen tot doodslag
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 december 2015 heeft verdachte afgesproken met een vriendin in een bar op het Rembrandtplein. Omstreeks 2.30 uur vertrekt verdachte met zijn fiets. Om 03.05 uur is aangeefster [persoon 1] werkzaam als prostituee op de Oudezijds Achterburgwal. Verdachte verschijnt en vraagt of hij binnen mag komen, waarna hij betaalt en zij seks hebben. Daarna wil hij nog eens seks. Aangeefster vertelt hem dat het 150 euro kost. Verdachte betaalt via een pinmachine, 250 euro. Aangeefster en verdachte hebben vervolgens nogmaals seks. Tijdens de seks ziet aangeefster in haar spiegel dat hij het condoom afdoet. Zij draait zich om en krijgt een klap van verdachte. Vervolgens grijpt hij haar bij haar keel en probeert hij haar te wurgen. Aangeefster voelt pijn en verstikking. Het lukt [persoon 1] om de alarmknop in te drukken en naar buiten te vluchten. Wanneer verdachte rustiger lijkt gaat zij weer naar binnen, waarna verdachte haar nogmaals bij de keel grijpt en zij nogmaals een verstikking voelt. Nadat omstanders hem wegtrekken, rent verdachte, met alleen een broek aan, in de richting van de Stoofsteeg. Hier gaat hij naar binnen bij een tweede prostituee, [persoon 2] . Nadat hij haar zegt dat hij een weddenschap heeft met vrienden om een meisje te vermoorden, probeert hij ook [persoon 2] te wurgen door haar met twee handen bij de keel vast te pakken. Twee collega’s van [persoon 2] horen haar schreeuwen, waarna zij binnen komen en proberen verdachte van [persoon 2] af te trekken. Het lukt hen echter niet om [persoon 2] te bevrijden. Nadat eerst door twee andere voorbijgangers de telefoons van aangeefster worden gestolen, komen nog twee omstanders binnen en het lukt hen om verdachte van haar af te trekken.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet vast komen te staan dat het opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. Het bestanddeel ‘opzettelijk’ omvat alle gradaties van opzet, inclusief het voorwaardelijk opzet. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in de beide onderhavige situaties het geval. Allereerst is het vastpakken en dichtknijpen van de keel van een slachtoffer naar zijn aard een geschikte gedraging om de dood van een slachtoffer teweeg te brengen. Voorts staat vast dat de verdachte de aangeefsters met kracht probeerde te wurgen. Uit de letselbeschrijving van [persoon 2] zijn door de forensisch geneeskundige bij de hals striemen geconstateerd en verbalisanten hebben bij [persoon 1] een bloeduitstorting in haar hals geconstateerd. Beide aangeefsters verklaren dat zij verstikking hebben ervaren dan wel dat zij zich onwel voelden worden. Bij een dergelijke handelwijze kan het, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bij aangeefsters heeft aanvaard. Daar komt bij dat verdachte, toen hij bij aangeefster [persoon 1] door het gebruik van de alarmknop kortstondig in de uitvoering van zijn handelen werd onderbroken, is voortgegaan met het proberen haar te wurgen en dat hij aan aangeefster [persoon 2] met zoveel woorden heeft gezegd dat hij een meisje van het leven wilde beroven. Dat het gevolg bij aangeefsters niet is opgetreden, is buiten het handelen van de verdachte gelegen. Immers, omstanders hebben hem in beide gevallen weg moeten sleuren, waarbij hij niet gemakkelijk losliet. In het geval van [persoon 2] lukte het haar twee vrouwelijke collega’s niet om verdachte weg te trekken omdat hij haar zo krachtig vast hield. Twee mannelijke omstanders hebben haar vervolgens bevrijd, waarbij verdachte het slachtoffer niet direct losliet maar haar meesleepte terwijl hij haar in haar nek vasthield. De rechtbank acht derhalve de onder 1 en 2 tenlastegelegde pogingen tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I van dit vonnis opgenomen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 10 december 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen met zijn handen en arm de keel van voornoemde [persoon 1] heeft vastgepakt en vervolgens de keel van voornoemde [persoon 1] met kracht heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 10 december 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 2] van het leven te beroven, met dat opzet, met zijn handen en arm de keel van voornoemde [persoon 2] heeft vastgepakt en vervolgens de keel van voornoemde [persoon 2] met kracht heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bij verdachte sprake was van een kortdurende manische psychische toestand. Verdachte dient daardoor als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Zij komt niet tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid omdat sprake is van culpa in causa. Ook al stond in de bijsluiters van de medicijnen van verdachte niet dat hij geen alcohol mocht nuttigen; Het is algemeen bekend dat men bij het gebruik van medicatie tegen angststoornissen voorzichtig dient te zijn met het nuttigen van alcohol. Bij de keuze van verdachte om ondanks zijn gebruik van medicatie voor angststoornissen een ruime hoeveelheid alcohol te drinken heeft verdachte zelf het risico genomen dat hij in deze psychische toestand zou geraken.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw voert daartoe aan dat sprake was van (een onvrijwillige) intoxicatie en dat verdachte daardoor in een psychose is geraakt. Zij baseert zich daarbij – voornamelijk – op de rapportages van psychiater R.J. Verkes. Voorts voert zij aan dat geen sprake was van culpa in causa nu verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de combinatie van medicijnen en alcohol deze uitwerking kon hebben. Hij wist immers niet, en hoefde niet te weten, wat voor effect zou optreden in geval van het combineren van de middelen met alcohol.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Naast de vraag of een feit bewezen en strafbaar is, moet ook worden beraadslaagd over de vraag of de verdachte strafbaar is. Centraal staat dan ook de vraag of het onder 1 en 2 bewezen geachte aan verdachte kan worden toegerekend.
Vast is komen te staan dat verdachte al jaren medicijnen neemt tegen zijn angststoornis (sociale fobie). Sinds twee jaar gebruikt hij op doktersvoorschrift het middel cipramil (citalopram), sinds een jaar in de dosis van 20 mg per dag. Daarnaast neemt hij op bepaalde voor hem spannende momenten het middel propranolol. Dit middel remt de lichamelijke verschijnselen van angst. Beide voornoemde middelen had verdachte op de dag van het bewezen geachte genomen. Daarnaast is vast komen te staan, dat verdachte op de avond voorafgaand aan het bewezen geachte, een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft genuttigd. Volgens zijn eigen verklaring moeten dit tien tot twaalf glazen wijn en sterke drank zijn geweest en was hij “heel dronken”. De getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte dronken was, toen zij hem die avond ontmoette. Blijkens een rapport betreffende toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal d.d. 17 februari 2016 is in het bloed van verdachte daarnaast THC aangetroffen, hetgeen wijst op cannabisgebruik, ofwel voorafgaand aan het bewezen geachte, ofwel op een meer frequente basis.
Verdachte heeft verklaard zich niets te kunnen herinneren van hetgeen is voorgevallen. Hij heeft geen herinneringen vanaf het moment waarop hij zijn fiets van het slot haalde bij de bar aan het Rembrandtplein, tot aan het moment waarop hij wakker werd in een politiecel.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 17 februari 2016, opgemaakt door de psychiater H.S. Backer. Aan het genoemd rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende ontleend:
De combinatie van het vertoonde gedrag en de uitspraken van betrokkene wijzen op een ontremming van zowel seksuele als agressieve impulsen. Voor een dergelijke abrupte en explosieve ontremming zou een verband kunnen worden verondersteld met een psychiatrische stoornis en/of met een intoxicatie. De sociale fobie is geen verklaring voor het geheugenverlies en ook niet voor de ontremming. Verder kan gesteld worden dat het gedrag van betrokkene, indien bewezen, verregaand inadequaat was en dat dit niet strookt bij de persoonlijkheid van betrokkene. Intoxicatie (door een middel of een combinatie van middelen) kan een verklaring zijn, maar geeft maar zeer zeldzaam aanleiding tot vergelijkbaar gedrag. Hoewel betrokkene bekend moet worden verondersteld met de gevolgen van overmatig alcoholgebruik, en in die zin van culpa in causa, zijn er geen aanwijzingen (op grond van zijn eigen anamnese, en de verklaringen van [getuige] , een vriendin van betrokkene, en zijn behandelaar) dat hij had kunnen weten dat alcohol (in combinatie met de andere middelen) tot een dergelijk extreem gedrag aanleiding zou kunnen geven.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het Aanvullende Pro Justitia rapport van 14 maart 2016, opgemaakt door de psychiater/farmacoloog R.J. Verkes. Aan het genoemde rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende ontleend:
Ik zou willen stellen dat er sprake was van een manisch ontremd toestandsbeeld met zeer waarschijnlijk symptomen van een psychose. Dit toestandsbeeld is van doorslaggevende invloed geweest op het agressieve gedrag dat ten laste wordt gelegd. Naar mijn overtuiging is de manisch ontremde toestand een gevolg van het gecombineerde intoxicatie met de verschillende stoffen. Het mogelijke effect van de propranolol moet hierbij duidelijk worden meegenomen. De propranolol heeft betrokkene genomen op het voorschrift van zijn behandelaar. Men mag er vanuit gaan dat het voor betrokkene duidelijk is geweest dat met het daarbij innemen van alcohol in zijn algemeenheid het risico op onverwachte effecten zal toenemen. De effecten die zijn opgetreden betreffen echter zeldzame effecten. Dit geldt ook voor cannabis, maar het is onduidelijk of dat in dit geval relevant is. Ten aanzien van het manisch-psychotische beeld dat is ontstaan kan men stellen dat betrokkene deze ernstige complicatie niet had kunnen voorzien. Het gaat om effecten die slechts optreden bij daarvoor gevoelige individuen. Men mag veronderstellen dat het betrokkene niet bekend was dat hij tot die groep behoorde. Het ernstig ontregelde gedrag van betrokkene is dus het meest plausibel te verklaren vanuit een zeer ongelukkig en ook onvoorspelbaar samenkomen van effecten van het gecombineerd innemen van zijn voorgeschreven medicatie en alcohol. Mijn advies is om betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het aanvullend psychiatrisch onderzoek van 1 juli 2016, opgemaakt door de psychiater H.S. Backer. Aan het genoemde rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende ontleend:
Indien men aanneemt dat betrokkene geïntoxiceerd was door de beschreven middelen en deze intoxicatie aanleiding moet hebben gegeven tot een (manisch) psychotische ontremming met geheugenverlies, dan is dat een te volgen (en dus ‘plausibele’) conclusie. Daaruit volgt dan ook dat betrokkene dit niet had kunnen voorzien en ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Indien de rechtbank strikt uitgaat van het waargenomen en het vastgestelde, is het ontbreken van denk- of waarnemingsstoornissen, en van een alcoholspiegel een reden om ook andere verklaringen voor mogelijk te houden. Mede gezien het feit dat een intoxicatie met de beschreven middelen maar zelden aanleiding geeft tot seksueel en agressief (manisch) psychotisch gedrag met geheugenverlies. Dit zou de ‘voorzichtige’ zienswijze kunnen worden genoemd.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van de Aanvulling van 7 juli 2016 op het Aanvullende Pro Justitia rapport van 14 maart 2016, opgemaakt door de psychiater/farmacoloog R.J. Verkes. Aan het genoemde rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende ontleend:
Mijn mening over de antwoorden door rapporteur Backer is niet veranderd sinds het door mij eerder opgemaakte rapport d.d. 14 maart 2016. In aanvulling op dit eerdere rapport merk ik op dat men er niet vanuit kan gaan dat betrokkene het risico op deze bijwerking had kunnen voorzien. In de (Nederlandse) bijsluiter van propranolol treft men geen waarschuwing aan dat de combinatie met alcohol tot een hogere kans op bepaalde bijwerkingen leidt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte als volgt:
Op grond van het toxicologische rapport, in samenhang met de door verdachte en de getuige [getuige] afgelegde verklaringen, is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat verdachte geïntoxiceerd was door de beschreven middelen, te weten citalopram, propranolol, alcohol en cannabis. De rechtbank acht eveneens plausibel dat deze intoxicatie aanleiding heeft gegeven tot een kortdurende (manisch) psychotische ontremming met geheugenverlies waaruit vervolgens de feiten voortvloeien. Dat verdachte zich tevoren niet bewust is geweest van deze (zeldzame) uitwerking van de genoemde combinatie van middelen acht de rechtbank aannemelijk. De vraag is evenwel in hoeverre hij had kunnen voorzien dat een manisch psychotisch toestandsbeeld zou ontstaan als gevolg waarvan hij zou handelen zoals hij heeft gedaan. De rechtbank neemt hiertoe de conclusie van de deskundige Verkes over, die inhoudt dat de combinatie van propranolol en alcohol moet hebben geleid tot het manisch psychotische toestandsbeeld. De deskundige noemt dit gevolg een zeldzaam en onverwacht effect. Daarbij is van belang dat verdachte wel eerder in zijn leven alcohol had gedronken, maar nooit in combinatie met propranolol. Hij nam dit middel op doktersvoorschrift en het middel staat niet bekend als een middel dat in combinatie met alcohol tot agressie kan leiden. In de (Nederlandse) bijsluiter is niet vermeld dat alcohol niet met het middel tegelijk genomen kan worden en voor het nemen van alcohol is verdachte door zijn behandelaar niet gewaarschuwd.
Met de officier van justitie en anders dan de deskundige Verkes gaat de rechtbank er echter niet vanuit dat aan verdachte ter zake van het vervolgens door hem vertoonde gedrag in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt. Verdachte heeft er immers zelf voor gekozen om bovenmatig veel alcoholhoudende drank tot zich te nemen, terwijl in het bloed van verdachte (geruime tijd na de onderhavige feiten) THC is aangetroffen in een hoeveelheid die wijst op ofwel recent gebruik van softdrugs ofwel regelmatig gebruik van softdrugs. Verdachte heeft ook erkend softdrugs te hebben gebruikt. Algemeen bekend is dat het drinken van alcoholhoudende drank tot ontremmingen kan leiden. Daarnaast is algemeen bekend dat in combinatie met het gebruik van medicijnen dan wel softdrugs, voorzichtigheid met alcohol geboden is. Door bovenop zijn reguliere gebruik van citalopram en zijn incidentele gebruik van propranolol, een voor zijn doen bovenmatige hoeveelheid alcohol tot zich te nemen, terwijl hij op enig moment ook softdrugs heeft gebruikt, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het risico genomen dat zijn gedrag op onverantwoorde wijze zou kunnen ontsporen. Dit alles maakt dat de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, niet tot de conclusie komt dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar is. Verdachte had een algemene verantwoordelijkheid om voorzichtig om te gaan met zijn medicijnen, alcohol en softdrugs. Die verantwoordelijkheid heeft hij in onvoldoende mate genomen. In die zin is hij deels verantwoordelijk voor het onder invloed van die middelen ontstane gedrag.
Aan het voorgaande doet niet af dat verdachte de verstrekkende gevolgen die de combinatie van medicatie, alcohol en drugsgebruik in dit concrete geval heeft gehad, niet heeft voorzien, en niet heeft kunnen voorzien, aldus de deskundigen.
Met de officier van justitie acht de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 95 dagen, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Subsidiair heeft zij verzocht, indien een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest niet voldoende mocht zijn, om aan verdachte een taakstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tot twee maal toe schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Vooropgesteld moet worden dat het hier om zeer ernstige feiten gaat. Het is in ons strafrechtstelsel een van de ernstigste misdrijven, waarop in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur wordt opgelegd. Het handelen van verdachte heeft op aangeefsters een zeer heftige impact gehad. Dit blijkt niet alleen uit de aangiftes en schadeopgaveformulieren, maar ook uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van aangeefster [persoon 2] . Het is voor beide vrouwen een zeer bedreigende en traumatische ervaring geweest.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 juni 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting verder acht geslagen op de inhoud van de Pro Justitia rapportages van 17 februari 2016, 14 maart 2016 en 1 juli 2016. Zoals in rubriek 7 is vermeld, wordt verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Voor de op te leggen straf brengt dit met zich dat een aanmerkelijk lagere straf zal worden opgelegd dan dat bij volledige toerekeningsvatbaarheid het geval zou zijn geweest. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat zowel psychiater Backer als psychiater Verkes de kans op recidive inschatten op nihil. Tevens heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven in de toekomst geen alcohol meer te gebruiken. De voorlopige hechtenis van verdachte is in de maanden voorafgaand aan de zitting geschorst. Gebleken is dat hij zich aan de voorwaarden heeft gehouden en geen alcohol heeft gedronken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest – conform de eis van de officier van justitie en het standpunt van de raadsvrouw – passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 1]vordert in totaal € 5.246,00, waarvan € 4.146,00 aan materiële schadevergoeding en € 1.100,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding is tot een bedrag van € 3.950 betwist. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij niet op de hoogte is van bedragen als het gaat om de dagomzet van prostituees. De vordering dient in de visie van de verdediging, ten aanzien van dit bedrag, niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade is toegebracht. Voorts levert de behandeling van de materiële schadevergoeding – naar het oordeel van de rechtbank – niet een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering voldoende concreet is onderbouwd met een factuur van een kamerverhuurbedrijf. Ook de overige materiële schade (zowel de advocaatkosten ad € 196,- als de door de benadeelde geschatte gederfde inkomsten van € 500,- per dag) komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Hetzelfde geldt voor de gevorderde immateriële schade.
De vordering zal daarom in zijn geheel worden toegewezen, te weten een bedrag van
€ 5.246,00(vijfduizend tweehonderdzesenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.246,00 (vijfduizend tweehonderdzesenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij
[persoon 2]vordert in totaal € 7.498,05, waarvan € 1.498,05 aan materiële schadevergoeding en € 6.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering is door de raadsvrouw betwist. De vordering dient, ten aanzien van het bedrag van € 1.484,00, te worden afgewezen, nu de benadeelde partij geen rechtstreekse schade heeft geleden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de schadeposten van de diefstal van de telefoons en het niet gebruik hebben kunnen maken van de vliegtickets niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Voorts heeft zij verzocht om het bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade is toegebracht. De materiële schadevergoeding zal voor het bedrag van € 470,05 (de kosten voor de vliegtickets en Diazepam) worden toegewezen. De rechtbank acht het aannemelijk dat benadeelde de genoemde reis, die al was geboekt, niet heeft gemaakt als gevolg van het bewezen geachte. De vordering zal ten aanzien van de materiële schade voor het bedrag van € 1.028,00 (ten aanzien van de telefoons) wordt afgewezen, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal daarom in totaal worden toegewezen voor het bedrag van
€ 3.470,05(drieduizend vierhonderdzeventig euro en vijf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.470,05 (drieduizend vierhonderdzeventig euro en vijf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
97 (zevenennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[persoon 1], wonende te Amsterdam, toe tot
€ 5.246,00(vijfduizend tweehonderdzesenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[persoon 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 5.246,00 (vijfduizend tweehonderdzesenveertig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 61 (eenenzestig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 2], wonende in Bulgarije, toe tot
€ 3.470,05(drieduizend vierhonderdzeventig euro en vijf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 3.470,05 (drieduizend vierhonderdzeventig euro en vijf cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 44 (vierenveertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2016.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.