8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tot twee maal toe schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Vooropgesteld moet worden dat het hier om zeer ernstige feiten gaat. Het is in ons strafrechtstelsel een van de ernstigste misdrijven, waarop in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur wordt opgelegd. Het handelen van verdachte heeft op aangeefsters een zeer heftige impact gehad. Dit blijkt niet alleen uit de aangiftes en schadeopgaveformulieren, maar ook uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van aangeefster [persoon 2] . Het is voor beide vrouwen een zeer bedreigende en traumatische ervaring geweest.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 juni 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting verder acht geslagen op de inhoud van de Pro Justitia rapportages van 17 februari 2016, 14 maart 2016 en 1 juli 2016. Zoals in rubriek 7 is vermeld, wordt verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Voor de op te leggen straf brengt dit met zich dat een aanmerkelijk lagere straf zal worden opgelegd dan dat bij volledige toerekeningsvatbaarheid het geval zou zijn geweest. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat zowel psychiater Backer als psychiater Verkes de kans op recidive inschatten op nihil. Tevens heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven in de toekomst geen alcohol meer te gebruiken. De voorlopige hechtenis van verdachte is in de maanden voorafgaand aan de zitting geschorst. Gebleken is dat hij zich aan de voorwaarden heeft gehouden en geen alcohol heeft gedronken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest – conform de eis van de officier van justitie en het standpunt van de raadsvrouw – passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 1]vordert in totaal € 5.246,00, waarvan € 4.146,00 aan materiële schadevergoeding en € 1.100,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding is tot een bedrag van € 3.950 betwist. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij niet op de hoogte is van bedragen als het gaat om de dagomzet van prostituees. De vordering dient in de visie van de verdediging, ten aanzien van dit bedrag, niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade is toegebracht. Voorts levert de behandeling van de materiële schadevergoeding – naar het oordeel van de rechtbank – niet een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering voldoende concreet is onderbouwd met een factuur van een kamerverhuurbedrijf. Ook de overige materiële schade (zowel de advocaatkosten ad € 196,- als de door de benadeelde geschatte gederfde inkomsten van € 500,- per dag) komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Hetzelfde geldt voor de gevorderde immateriële schade.
De vordering zal daarom in zijn geheel worden toegewezen, te weten een bedrag van
€ 5.246,00(vijfduizend tweehonderdzesenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.246,00 (vijfduizend tweehonderdzesenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij
[persoon 2]vordert in totaal € 7.498,05, waarvan € 1.498,05 aan materiële schadevergoeding en € 6.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering is door de raadsvrouw betwist. De vordering dient, ten aanzien van het bedrag van € 1.484,00, te worden afgewezen, nu de benadeelde partij geen rechtstreekse schade heeft geleden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de schadeposten van de diefstal van de telefoons en het niet gebruik hebben kunnen maken van de vliegtickets niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Voorts heeft zij verzocht om het bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade is toegebracht. De materiële schadevergoeding zal voor het bedrag van € 470,05 (de kosten voor de vliegtickets en Diazepam) worden toegewezen. De rechtbank acht het aannemelijk dat benadeelde de genoemde reis, die al was geboekt, niet heeft gemaakt als gevolg van het bewezen geachte. De vordering zal ten aanzien van de materiële schade voor het bedrag van € 1.028,00 (ten aanzien van de telefoons) wordt afgewezen, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal daarom in totaal worden toegewezen voor het bedrag van
€ 3.470,05(drieduizend vierhonderdzeventig euro en vijf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.470,05 (drieduizend vierhonderdzeventig euro en vijf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.