In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een handelsvergunning voor twee geneesmiddelen tegen psoriasis door het College ter beoordeling van geneesmiddelen. Eiseres, een besloten vennootschap gevestigd in Haarlem, had de aanvraag ingediend op 16 januari 2013, maar de aanvraag werd afgewezen omdat niet voldaan werd aan de voorwaarde dat de afweging van voordelen en risico's gunstig uitvalt. De rechtbank oordeelde dat de verweerder drie zelfstandig dragende argumenten had gehanteerd voor de afwijzing, waarvan eiseres er twee niet had bestreden. Hierdoor kon de rechtbank niet anders concluderen dan dat het beroep van eiseres ongegrond was.
De rechtbank behandelde ook de vraag van de relatieve bevoegdheid en de status van Biogen als belanghebbende. Biogen, dat als derde-partij aan het geding deelnam, werd niet als belanghebbende erkend, omdat de entiteiten van Biogen niet als concurrenten van eiseres konden worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres terecht was, omdat de gegevens van een vergelijkbaar geneesmiddel niet konden worden gebruikt en er onvoldoende bewijs was voor de werkzaamheid en veiligheid van de aangevraagde geneesmiddelen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres niet kon slagen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.