ECLI:NL:RBAMS:2016:4595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
13.752.038-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenneming op basis van verzuim in de verlenging van de gevangenhouding in het kader van de Overleveringswet

Op 15 juli 2016 heeft de rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de gevangenneming van een opgeëiste persoon, die van Nederlandse en Turkse nationaliteit is. De officier van justitie had eerder de gevangenneming gevorderd in het kader van een Europees aanhoudingsbevel dat door de justitiële autoriteiten van Denemarken was uitgevaardigd. De rechtbank had op 16 februari 2016 de gevangenhouding bevolen en op 1 maart 2016 de overlevering toegestaan. De opgeëiste persoon was op 20 juni 2016 tijdelijk teruggebracht naar Nederland om aanwezig te zijn bij zijn strafzaak, maar de termijn voor de verlenging van de gevangenhouding was inmiddels verstreken zonder dat tijdig een vordering tot verlenging was ingediend.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de officier van justitie verzuimd had om tijdig de vordering tot verlenging in te dienen, de voorwaarden voor toepassing van voorlopige hechtenis nog steeds bestonden. De rechtbank stelde vast dat de opgeëiste persoon verdacht werd van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van meer dan acht jaar stond. De rechtbank concludeerde dat artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering van toepassing was, wat betekende dat de gevangenneming kon worden bevolen ondanks het verzuim van de officier van justitie.

De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit, de overschrijding van de termijn en de omstandigheden van de zaak, waaronder de tijdelijke terbeschikkingstelling aan Denemarken, in overweging moesten worden genomen. Uiteindelijk besloot de rechtbank om de gevangenneming van de opgeëiste persoon te bevelen, met inachtneming van de relevante artikelen van de Overleveringswet en het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

BESCHIKKING, TEVENS BEVEL GEVANGENNEMING

Parketnummer: 13.752.038-15
Op 15 juli 2015 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de gevangenneming gevorderd van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats]
wonende op het adres, [adres] , [woonplaats]
van Nederlandse en Turkse nationaliteit,
thans verblijvende in de [detentie adres] .
De justitiële autoriteiten van Denemarken hebben door toezending van een Europees aanhoudingsbevel de overlevering verzocht van voormelde opgeëiste persoon.
Bij beslissing van 16 februari 2016 heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
Bij uitspraak van 1 maart 2016 heeft de rechtbank de overlevering toegestaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
De rechtbank heeft op 15 juli 2016 de officier van justitie in raadkamer gehoord. De opgeëiste persoon heeft op 14 juli 2016 afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer op de vordering van de officier van justitie te worden gehoord. Zijn raadsvrouw heeft telefonisch ten overstaan van de officier van justitie te kennen gegeven dat zij niet zal verschijnen.
Standpunt van de officier van justitie
Nadat de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon heeft toegestaan, is hij voorlopig ter beschikking gesteld aan Denemarken. Op 20 juni 2016 is hij weer ingeleverd, omdat hij bij de behandeling van zijn Nederlandse strafzaak aanwezig wilde zijn. Op dat moment was de termijn van de vorige verlenging van de gevangenhouding voor dertig dagen nog niet verstreken.
Op 14 juli 2016 is door het IRC geconstateerd dat de termijn intussen wel is verstreken en niet tijdig ex artikel 34 OLW de verlenging van de gevangenhouding is gevorderd. Daarom is, gelet op artikel 63 OLW juncto artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering, een vordering tot gevangenneming gedaan.
Een dergelijke vordering is aan de orde omdat de feitelijke overlevering thans nog niet mogelijk is en de opgeëiste persoon in Denemarken van een misdrijf wordt verdacht waarop een maximum gevangenisstraf staat van meer dan acht jaar. De totale overschrijding van de termijn bedraagt vijf dagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat artikel 66a Sv van overeenkomstige toepassing is, hetgeen reeds eerder door de rechtbank is geoordeeld (
beslissing van 9 juli 2010, parketnummer: 13.497775-09), op grond van de navolgende overwegingen.
Op grond van artikel 63 van de OLW is op de bevelen tot bewaring en gevangenhouding, krachtens deze wet gegeven, artikel 66a Sv van overeenkomstige toepassing. Het is de vraag of artikel 63 OLW ook ziet op bevelen gevangenneming. De letterlijke tekst van de wet lijkt niet betrekking te hebben op bevelen gevangenneming. Om te bezien of dit wel de bedoeling van de wetgever is geweest, dient de wetsgeschiedenis te worden geraadpleegd. In de memorie van toelichting op de Implementatie van het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (Overleveringswet) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 29042, nr. 3, pagina 34) blijkt dat de artikelen 59 tot en met 68 OLW corresponderen met de artikelen 52 tot en met 60 van de Uitleveringswet (UW).
Artikel 63 OLW correspondeert derhalve met artikel 55a UW. Dit artikel, in werking getreden op 1 oktober 2000, is in het leven geroepen bij Wet van 11 mei 2000 tot goedkeuring van de op 10 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lidstaten van de Europese Unie en de op 27 september 1996 te Dublin tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende uitlevering tussen de Lidstaten van de Europese Unie, alsmede wijziging van de Uitleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen. De memorie van toelichting bij deze wet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26697, nr. 3) vermeldt als toelichting op artikel 55a UW op pagina 22 onder meer:
“Artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering dat bij wet van 22 april 1998 (Stb. 250) werd ingevoerd en per 15 mei 1998 in werking is getreden bevat in het eerste lid een voorziening voor het corrigeren van een verzuim om tijdig een vordering tot verlenging van een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming in te dienen. In de Uitleveringswet worden relevante bepalingen van het Wetboek van Strafvordering zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing verklaard.”
De rechtbank constateert dat het de bedoeling van de wetgever is geweest de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren. Het ware zeker mogelijk geweest artikel 66a Sv expliciet van overeenkomstige toepassing te verklaren op het bevel gevangenneming; de wetgever heeft dit echter nagelaten. Naar het zich laat aanzien, heeft hieraan geen bewuste keuze van de wetgever ten grondslag gelegen. Hij heeft immers geen specifieke overwegingen gewijd aan het niet van toepassing verklaren op bevelen gevangenneming, terwijl een dergelijke motivering wel in de rede ligt daar waar de wetgever afwijkt van zijn eigen uitgangspunt. Het zou daarnaast ook getuigen van een zekere inconsistentie om artikel 66a Sv, dat ziet op bevelen gevangenhouding én gevangenneming, slechts van overeenkomstige toepassing te verklaren op bevelen gevangenhouding en niet op bevelen gevangenneming. Een dergelijk onderscheid laat zich redelijkerwijze niet verklaren, anders dan door aan te nemen dat de wetgever onbedoeld en abusievelijk heeft verzuimd ook in het geval van een bevel gevangenneming artikel 66a Sv van overeenkomstige toepassing te verklaren. De rechtbank begrijpt artikel 55a UW en daarmee artikel 63 OLW daarom aldus, dat deze ook zien op bevelen gevangenneming krachtens de UW en de OLW gegeven. Dit betekent dat artikel 66a Sv in de onderhavige zaak van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 66a, eerste lid Sv luidt als volgt:
Wanneer de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming is verstreken, kan de officier van justitie ook voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ten spoedigste de gevangenneming van de nog niet in vrijheid gestelde verdachte vorderen, indien
a. de officier van justitie heeft verzuimd tijdig de vordering tot verlenging in te dienen
b. de voorwaarden voor toepassing van voorlopige hechtenis nog bestaan, en
c. het bevel tot voorlopige hechtenis was gegeven terzake van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
Nu de officier van justitie heeft verzuimd tijdig de vordering tot verlenging in te dienen, de voorwaarden voor toepassing van gevangenneming ingevolge de Overleveringswet nog bestaan en bij uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2016 de overlevering is toegestaan voor feiten waarop naar Nederlands recht een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, zal de rechtbank het verzochte bevel gevangenneming verlenen. Daarbij acht de rechtbank van belang de ernst van het feit (de invoer van ruim 300 kilogram cocaïne) en de duur van de maximaal op te leggen straf voor een dergelijk feit, alsmede de omstandigheid dat de overschrijding van de termijn beperkt is en de officier van justitie onverwijld heeft gehandeld toen de overschrijding bekend raakte. Tevens acht de rechtbank van belang dat er geen sprake van een standaardsituatie is, nu de opgeëiste persoon voorlopig ter beschikking is gesteld aan Denemarken en daarna weer is ingeleverd, alsmede dat als de vordering tot verlenging tijdig was gedaan, deze zonder meer zou zijn toegewezen door de rechtbank.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan de vereisten van artikel 66a Sv is voldaan en gelet op de overige omstandigheden beveelt zij de gevangenneming van de opgeëiste persoon.
Gelet op de artikelen 27 en 63 van de Overleveringswet en artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Beveeltde gevangenneming van
[opgeëiste persoon]voornoemd voor de duur van
dertigdagen, ingaande op
15 juli 2016.
Aldus gedaan op 15 juli 2016 door
mr. H.P. Kijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier.