ECLI:NL:RBAMS:2016:4594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
13/846004-14 ontneming
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen ambtenaar

Op 20 juli 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam een vonnis uitgesproken in de ontnemingszaak met parketnummer 13/846004-14. De zaak betreft een vordering van de officieren van justitie, mrs. M. van Turennout en J.M. Mul, tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. De vordering was oorspronkelijk gericht op een bedrag van € 310.201.630,-, maar werd tijdens de zitting aangepast naar € 302.000.000,-, rekening houdend met gemaakte kosten door de veroordeelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, door middel van passieve ambtelijke omkoping, een voordeel heeft verkregen van $ 170.000.000,-, wat omgerekend neerkomt op € 123.820.000,-. Na aftrek van geschatte kosten van $ 1.000.000,-, werd het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 123.093.600,-. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd, en de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. T. van de Kraats, en is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/846004-14
Datum uitspraak: 20 juli 2016
Verstek
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officieren van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/846004-14, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
gevestigd op het adres [vestigingsadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officieren van justitie mrs. M. van Turennout en J.M. Mul, en het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2016.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 25 februari 2016 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 310.201.630,-.
Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie, gelet op eventueel door veroordeelde gemaakte kosten, de vordering gewijzigd, in dier voege dat het totaal geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden gesteld op € 302.000.000,-.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betrekking heeft op het geval van veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd zoals bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr en waarbij tegen veroordeelde een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld.
3. Grondslag van de vordering
Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2016 ter zake van het volgende strafbare feiten veroordeeld:
“medeplegen van het als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd”;
en
“medeplegen van valsheid in geschrift”.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezen verklaarde. [1]

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank heeft in de onderliggende strafzaak, die aan de ontnemingsvordering ten grondslag ligt, geoordeeld dat zij geen rechtsmacht heeft ten aanzien van een deel van de ten laste gelegde feiten. Gelet daarop zal de rechtbank zich bij de beoordeling van de ontnemingsvordering beperken tot het wederrechtelijk verkregen voordeel dat is voortgevloeid uit de feiten ten aanzien waarvan de rechtbank rechtsmacht heeft.
Veroordeelde is onder meer veroordeeld voor het medeplegen van passieve ambtelijke omkoping. Onderdeel van deze omkoping was dat veroordeelde 26 procent aandelen [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) heeft verworven van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 3] ) tegen betaling van $ 50.000.000,- (€ 34.030.000). [bedrijf 3] heeft 20 procent van deze aandelen teruggekocht voor een bedrag van $ 220.000.000,-, (€ 157.850.000,-). Per saldo heeft veroordeelde zodoende een bedrag van $ 170.000.000,- (€ 123.820.000,-) ontvangen, in ruil waarvoor [bedrijf 3] in de gelegenheid is gesteld toe te treden tot de Oezbeekse telecommarkt en gebruik te (blijven) maken van telecomfrequenties en nummerblokken.
De rechtbank is, met de officieren van justitie, van oordeel dat rekening moet worden gehouden met eventueel door veroordeelde gemaakte kosten, zoals kosten voor (salaris)betalingen aan [persoon] (directeur/enig aandeelhouder veroordeelde) en/of [vertegenwoordiger persoon] ( [persoon] ’s vertegenwoordiger op de Oezbeekse telecommarkt). Deze kosten worden geschat op $ 1.000.000,- (€ 726.400,-) en dienen derhalve op het te ontnemen bedrag in mindering te worden gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde door middel van voornoemde passieve ambtelijke omkoping voordeel verkregen dat de rechtbank schat op $ 169.000.000,-
($ 170.000.000,- minus $ 1.000.000,-), omgerekend € 123.093.600,- (€ 123.820.000,- minus
€ 726.400,-).
Voornoemde geldbedragen zijn omgerekend tegen de, op de desbetreffende datum geldende wisselkoers. [2]
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 123.093.600,- .

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 123.093.600,-.
Legt op aan veroordeelde de verplichting tot betaling van € 123.093.600,- aan de Staat.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. B. Vogel en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2016.

Voetnoten

1.Op 25 mei 2016 hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport is als bijlage opgenomen en maakt deel uit van dit vonnis.
2.Zie rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 24.