Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis in het incident van 3 februari 2016, met de daarin vermelde stukken,
- de conclusie van antwoord in conventie in de hoofdzaak tevens houdende de vordering in (voorwaardelijke) reconventie (van vader) in de hoofdzaak tevens houdende een exceptief verweer ter zake de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam van de zijde van gedaagden, met producties,
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident tevens houdende de incidentele vordering tot opheffing conservatoir beslag c.q. depotstelling van de zijde van [eiseres] , met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident tot opheffing conservatoir beslag c.q. depotstelling van de zijde van vader, met producties.
2.De feiten voor zover van belang voor de incidenten
3.De vordering in de hoofdzaak
in conventie
4.Het geschil en de beoordeling in het bevoegdheidsincident
thans artikel 24 Herziening EEX-Verordening, rechtbank] moet restrictief worden uitgelegd (vgl. HvJ EG 10 januari 1990, zaak C-115/88, Jur. 1990, p. l-27, LJN AC1237, NJ 1991/572 (Reichert/Dresdner Bank), welke beslissing weliswaar betrekking heeft op het voordien geldende art. 16 EEX-Verdrag, maar haar betekenis ook voor het met die bepaling vrijwel overeenstemmende art. 22 EEX-Verordening heeft behouden).
6.Proceskosten in de incidenten
7.De beslissing
3 augustus 2016voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.