ECLI:NL:RBAMS:2016:4530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4346
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een slagerij wegens arbeidsuitbuiting en openbare orde

Op 19 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een vennootschap onder firma, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen de sluiting van haar slagerij door de burgemeester van Amsterdam. De sluiting was gebaseerd op vermoedens van arbeidsuitbuiting en andere overtredingen van de wet. Verzoekster had op 4 juli 2016 bezwaar ingediend tegen het besluit van de burgemeester, dat op dezelfde dag was genomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 11 juli 2016, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele getuigen. De burgemeester was ook vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit tot sluiting van de slagerij gerechtvaardigd was, gezien de bevindingen van de burgemeester over de arbeidsomstandigheden en de hygiëne in de slagerij. Er waren meerdere onregelmatigheden vastgesteld, waaronder het aantreffen van personen zonder identificatie en het niet kunnen verlaten van het pand in geval van nood. De voorzieningenrechter benadrukte dat de maatregel niet als een straf moet worden gezien, maar als een noodzakelijke actie ter bescherming van de openbare orde. Ondanks de argumenten van verzoekster dat de sluiting ernstige gevolgen had voor de betrokken families, woog dit niet op tegen het belang van de openbare orde. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat het besluit van de burgemeester naar verwachting in bezwaar stand zou houden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4346

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2016 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma [verzoekster], te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: F.D.J.A. Pieters),
en

Burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van der Linden).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 4 juli 2016 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek heeft betrekking op het door haar ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 4 juli 2016 betreffende de sluiting van de voor publiek toegankelijke inrichting [verzoekster] aan de [adres] te Amsterdam.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 juli 2016.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Aan de zijde van verzoeksters zijn onder andere verschenen de vennoot [naam 1] en de boekhouder [naam 2]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is voorts nog verschenen, C. Gonzalez.
Ter zitting is - na het afleggen van de belofte - gehoord de door verzoekster meegenomen getuige [getuige] (verder: [getuige]).

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de onmiddellijke sluiting bevolen van de voor publiek toegankelijke inrichting [verzoekster] aan de [adres] te Amsterdam (verder de inrichting). Zoals ter zitting nog is bevestigd, is het besluit nog niet geëffectueerd en zal verweerder de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om schorsing van dit besluit afwachten.
2.2
Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 174 van de Gemeentewet en artikel 2.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat sprake is van arbeidsuitbuiting in de slagerij. Dit is geconstateerd tijdens een onderzoek op 19 mei 2016, dat is verricht naar aanleiding van een Bel-M-melding dat sprake is van arbeidsuitbuiting in de slagerij van verzoekster. Er zijn toen twee werkzame personen in de slagerij aangetroffen, die zich niet konden identificeren. De deur was vergrendeld, en deze personen beschikten niet over de sleutel. De politie heeft de slagerij moeten betreden via een luik. In de slagerij werd onder meer bevroren vlees aangetroffen dat op de vloer lag.
Er zijn ook eerdere onderzoeken geweest. Zo zijn er op 29 augustus 2015 rond 5.40 uur personen in de slagerij gezien door medewerkers van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), terwijl zij schoonmaakten. Deze personen verdwenen via een trap in het plafond. Een vennoot van verzoekster heeft verzuimd om desgevraagd achteraf daarvan de identiteitsgegevens te verstrekken aan de inspectie. In een verder verleden (vanaf 2014) is sprake geweest van stank- en geluidsoverlast en meerdere lasten onder dwangsom vanwege een koelinstallatie. Ook zijn kadaverdelen aangetroffen in een niet gekoelde auto van het bedrijf van verzoekster.
2.3
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de [adres] onderdeel uitmaakt van een project van het Regionaal Informatie en Expertisecentrum (RIEC). In het kader van dit project vindt een regionale integrale aanpak van de georganiseerde criminaliteit plaats, zoals witwassen, ondergronds bankieren, heling, harddrugs, wapenbezit enzovoort.
2.4
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in haar verdediging is geschaad nu zij zonder dat zij in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze te geven met het besluit tot sluiting is geconfronteerd. Verzoekster heeft verder kortgezegd aangevoerd dat de bevindingen van verweerder het besluit niet kunnen dragen. Verzoekster doet er alles aan om een net bedrijf te voeren. Van boze opzet is geen enkele sprake. Dat er het één en ander is mis gegaan, maakt volgens verzoekster nog niet dat het bedrijf daarom gesloten zou moeten worden.
3. Op grond van artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester onder andere belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge artikel 174, derde lid, is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV kan de burgemeester de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daarin zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in dit geding niet gaat om een tenlastelegging van één of meerdere strafbare feiten die door het openbaar ministerie bewezen dienen te worden, waarna -indien en voor zover dat bewijs geleverd is- een straf kan volgen. De maatregel die verweerder heeft genomen is niet een sanctie van punitieve aard, maar een reparatie maatregel in het kader van de openbare orde. Dat het voor verzoekster voelt alsof sprake is van bestraffing, maakt dat niet anders.
4.2
Wel dient beoordeeld te worden of de maatregel van sluiting een voldoende grondslag heeft in de onderzoeksbevindingen van verweerder.
Bij die beoordeling geldt niet een wettelijk vermoeden van onschuld voor verzoekster zoals dat wel geldt voor een verdachte in een strafzaak. Ook hoeft het bestaan van (boze) opzet niet te worden bewezen.
Bij de beoordeling van de maatregel van de burgemeester is wel van belang dat het ondernemerschap vele wettelijke verplichtingen met zich brengt die moeten worden nageleefd. Het is aan de ondernemer dit op een transparante en controleerbare wijze te doen, zodat de burgemeester als toezichthouder het toezicht effectief kan uitoefenen.
4.3
Bij verzoekster zijn binnen enkele jaren herhaaldelijk onregelmatigheden geconstateerd, waarvan de voorzieningenrechter hier met name tekortkomingen op het vlak van de voedselhygiëne en het tewerkstellen van personen zonder de vereiste vergunningen noemt. Dit alles staat in onder andere de RIEC-rapportage van 16 juni 2016, het constateringsrapport van 19 mei 2016, alsmede de rapportage van 20 mei 2016 van de Inspectie SZW.
4.4
Verder blijkt uit de rapportage van 19 mei 2016 onbetwist dat het pand van verzoekster ’s avonds was afgesloten en de personen die daar werkten niet over een sleutel beschikten.
De verklaring van de getuige [getuige] dat zij wel over een telefoon beschikten om te bellen om het pand te kunnen verlaten en dat een medewerker ([naam 3]) van verzoekster in het pand aanwezig was, maar (in het bezit van een mobiele telefoon) even koffie was drinken, klopt niet met de eerder afgelegde en op ambtseed opgetekende verklaringen van
19 mei 2016. Daarin staat dat [naam 3] om 18.00 uur het pand heeft verlaten. Verder hebben betrokkenen toen gezegd dat er iemand om 2.00 uur de deur voor hen open zou doen om hen er uit te laten en dat zij geen telefoonnummer van de baas hadden. Hieruit uit volgt dat verzoekster personen laat werken zonder dat zij zelf onmiddellijk het pand kunnen verlaten bij calamiteiten.
Dat er volgens verzoekster via een luik toch wel een mogelijkheid was om het pand te verlaten, doet weinig ter zake. Het gaat hier om een luik in het plafond om ongeveer drie meter hoogte. Dit valt niet aan te duiden als een adequate nooduitgang.
Verder wijst de voorzieningenrechter er nog op dat verzoekster (ook) ter zitting heeft erkend dat in het pand aangetroffen personen niet in het bezit waren van een sleutel, omdat zij onvoldoende bekend waren bij verzoekster en verzoekster hen daarom (nog) niet vertrouwde met een sleutel.
Al met al heeft verweerder dan ook terecht de conclusie getrokken dat het pand was afgesloten. Een dergelijke handelwijze strookt niet met een goed werkgeverschap en is ook nog in strijd met de wet.
4.5
Daar komt bij dat de twee in de slagerij aangetroffen personen zich niet konden identificeren, en dat het deze personen (naar ook nu niet in geschil is) niet was toegestaan om te werken in Nederland en er evenmin een tewerkstellingsvergunning voor hen was afgegeven. Of en in hoeverre zij wel legaal verbleven in Nederland is dan niet relevant.
4.6
Personen die illegaal werkzaamheden verrichten, verkeren in een kwetsbare positie. Ook als zij zeggen te hebben ingestemd met de te verrichten werkzaamheden, de omstandigheden waaronder deze worden verricht of met de betalingsafspraken, blijft staan dat hun positie kwetsbaarder is dan die van legale werknemers die kunnen opkomen voor hun rechten.
Daaraan voegt de voorzieningenrechter nog toe, dat de twee personen die op 19 mei 2016 zijn aangetroffen, zich niet konden identificeren. Zij bleken dus niet in staat om hun paspoort te tonen, en hadden op dat moment dus ook niet de mogelijkheid om te kiezen voor een terugkeer naar het land van herkomst. Dat de getuige [getuige] dit op zitting wel kon, roept eens te meer de vraag op waarom dat dan niet mogelijk was op 19 mei 2016.
In dit licht is verweerders gebruik van de term “uitbuiting” begrijpelijk; eens te meer indien daarbij wordt betrokken de vergrendeling van de toegang van de werkruimte.
4.7
Verweerder heeft verder nog gewezen op de hygiënische situatie in de slagerij zoals weergeven in het constateringsrapport van 19 mei 2016 en de brief van de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) van 31 mei 2016.
Verzoeksters standpunt dat het vlees dat op de grond werd aangetroffen het gevolg was van het omvallen van een karretje als gevolg van de paniek die uitbrak toen de politie aanklopte is geen excuus. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom in een correcte bedrijfsvoering (zoals door verzoekster gesteld) voor de politie niet eenvoudig kan worden open gedaan, zonder paniek.
Daaraan voegt de voorzieningenrechter nog toe dat ook eerder is geconstateerd dat verzoekster vlees op een niet gekoelde plaats bewaarde. Het voorval op 19 mei 2016 vormt ook bezien vanuit een oogpunt van hygiëne dus geen incident.
5.1
Al deze omstandigheden bijeengenomen rechtvaardigen de conclusie dat sprake is van ernstig gevaar voor de openbare orde.
5.2
Verzoekster heeft erop gewezen dat de sluiting van het bedrijf verstrekkende gevolgen heeft voor zeven families die hieruit hun inkomsten hebben. Dit weegt echter niet op tegen het algemene belang van de bescherming van de openbare orde, met name waar verzoekster herhaaldelijk in strijd met de wet heeft geopereerd.
Bij een heropeningsgesprek kan de bedrijfsvoering van verzoekster aan de orde komen en is het aan haar om voortvarend orde op zaken te stellen teneinde een heropening te bespoedigen.
5.3
Verzoekster heeft ter zitting wel gesuggereerd maar niet aangetoond dat zij anders/harder is aangepakt dan andere bedrijven in de [adres] die zijn gecontroleerd. Er is dan ook niet gebleken dat het besluit tot sluiting strijdt met het gelijkheidsbeginsel.
Ook het standpunt van verzoekster dat er sprake was van een anonieme tip doet niet af aan het besluit. Verweerder heeft de situatie onderzocht en daaruit haar eigen conclusie getrokken en is niet afgegaan op de enkele mededeling van een tipgever.
5.4
Het bezwaar van verzoekster dat zij rauwelijks is geconfronteerd met een sluiting, zonder dat zij daarover een zienswijze heeft kunnen indienen, leidt niet alsnog tot schorsing van het besluit. Verweerder heeft het besluit immers nog niet geëffectueerd en inmiddels heeft verzoekster haar bezwaren kenbaar gemaakt en zijn deze ter zitting besproken. Een gebrek in het bestreden besluit op dit punt kan bovendien worden hersteld in bezwaar.
5.5
Naar verwachting kan het bestreden besluit dan ook in bezwaar standhouden.
Hierbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat verweerder ter zitting heeft gezegd dat verzoekster nog korte tijd krijgt om haar goederen naar elders over te brengen. De voorzieningenrechter zal op dit punt daarom geen voorziening treffen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Coll: BG