ECLI:NL:RBAMS:2016:4371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
HA RK 254.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding procedure

Op 24 juni 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.E. Boonstra, tegen voorzieningenrechter mr. A.J. Beukenhorst. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een procesbeslissing van de rechter om producties, die per e-mail door de gedaagde partij (ING Bank N.V.) waren toegestuurd, te accepteren. Verzoeker was van mening dat deze wijze van toezending onacceptabel was en dat dit de processuele gelijkheid had geschonden. Tijdens de zitting heeft de rechter aangegeven dat de producties tijdig waren ontvangen en dat de toezending per e-mail niet in de weg stond aan de toelaatbaarheid van de stukken. Verzoeker concludeerde dat de rechter vooringenomen was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gronden waren voor deze vrees.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat een rechter op grond van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer kan niet ingaan op de inhoudelijke juistheid van de procesbeslissing, maar moet enkel beoordelen of er feiten zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de beslissing van de rechter voldoende gemotiveerd was en niet zo onbegrijpelijk dat deze door vooringenomenheid ingegeven zou zijn. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

De rechtbank besloot dat de procedure onder zaaknummer C/13/608996 / KG ZA 16/621 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen voorziening open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer

Beslissing op het op 24 juni 2016 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/610802/ HA RK 254.2016 ingeschreven verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
raadsman: mr. F.E. Boonstra,
advocaat te Den Haag,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter te Amsterdam (hierna: de rechter).

Verloop van de procedure

Ter zitting van 24 juni 2016 heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking gedaan gericht tegen de rechter.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van heden. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De rechter is verschenen. Verder waren ter zitting aanwezig de griffier van de rechter, mr. T.J.P. Jager, advocaat van ING Bank N.V., de gedaagde partij in de hierna te noemen procedure in kort geding, en een vertegenwoordiger van de gedaagde partij.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de behandeling geschorst voor beraad in raadkamer over de te nemen beslissing. Na hervatting van de behandeling is mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de schriftelijk weergave daarvan.

Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
- Verzoeker is de eisende partij in een door de rechter te behandelen zaak in kort geding geregistreerd onder zaaknummer C/13/608996 / KG ZA 16/621. De gedaagde partij is de ING Bank N.V.
- De mondelinge behandeling van het kort geding met voormeld zaaknummer heeft heden plaatsgevonden. Nadat de rechter had opgesomd welke stukken hij op voorhand had ontvangen, heeft de raadsman van verzoeker bezwaar gemaakt tegen de door de gedaagde partij per e-mail aan hem toegezonden producties.
- Nadat de rechter op dat bezwaar had beslist, heeft verzoeker de rechter gewraakt.

Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Verzoeker legt aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag. Zijn advocaat heeft in de ochtend van 23 juni 2016 van de gedaagde partij een e-mail ontvangen met een document bestaande uit 159 of 160 pagina’s. Dat is een onacceptabele manier van toezending tussen advocaten, zeker als het gaat om dergelijke omvangrijke stukken. Zijn advocaat heeft daarop contact opgenomen met de griffie van de rechtbank waaruit is gebleken dat de rechtbank wel de beschikking had over een hard copy van de stukken. Zijn advocaat wenst de stukken daarom niet te accepteren en heeft ook geen kennis genomen van de inhoud daarvan. Zijn advocaat wenst de verantwoordelijk voor mogelijke fouten bij het uitprinten van stukken van de andere partij niet te accepteren. De dagvaarding is tijdig uitgebracht en verzoeker heeft recht op een tijdige toezending van een hard copy van de producties. Als toezending per e-mail van een dergelijke hoeveelheid producties wordt geaccepteerd, is het einde zoek. Ter zitting is daarom bij de rechter bezwaar gemaakt tegen overlegging van deze producties. Het is goed gebruik om producties tijdig over te leggen. De rechter heeft echter beslist om de producties toch toe te staan. Dat is volgens verzoeker in strijd met de goede procesorde. Hierdoor is de processuele gelijkheid (‘equality of arms’) van partijen geschonden.
2.2.
Verzoeker concludeert op basis van het voorgaande dat de rechter door het nemen van deze beslissing vooringenomen is jegens hem, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft aangevoerd dat, nadat hij met partijen had doorgenomen welke stukken er waren ontvangen, de raadsman van verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen de door de gedaagde partij per e-mail toegezonden producties. Daarop heeft de rechter de gedaagde partij de gelegenheid gegeven haar standpunt hierover naar voren te brengen. Vervolgens heeft de rechter het bezwaar afgewezen en beslist dat de producties zouden worden geaccepteerd. Aan die beslissing ligt ten grondslag dat verzoeker de producties tijdig heeft ontvangen en daarvan kennis had kunnen nemen. Toezending per e-mail is niet ideaal maar staat volgens de rechter niet in de weg aan de toelaatbaarheid van de producties. Een eventueel probleem bij het uitprinten komt voor risico van degene die de stukken per e-mail heeft opgestuurd. Van enige vooringenomenheid van de zijde van de rechter jegens verzoeker is geen sprake.

De beoordeling van het verzoek

4.1.
In een wrakingsprocedure dient de rechtbank te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter op grond van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend. De rechtbank zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
4.2.
In een wrakingsprocedure kan niet worden opgekomen tegen een onwelgevallige (proces)beslissing. Het is immers niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is. Daarvoor dient het hoger beroep. De wrakingskamer dient enkel te onderzoeken of deze beslissing en de motivering zodanig zijn dat de rechterlijke onpartijdigheid daardoor schade zou kunnen leiden. Dat laatste kan slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door de rechter genomen procesbeslissing niet een dergelijke beslissing. Die beslissing is afdoende gemotiveerd en wat betreft inhoud in ieder geval niet zo onbegrijpelijk, dat geoordeeld kan worden dat de hiervoor genoemde uitzondering zich voordoet. Als bij verzoeker het gevoel is ontstaan dat de rechter jegens hem vooringenomen is, is dat louter subjectief en daarom onvoldoende grond voor inwilliging van het wrakingsverzoek.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat voor het oordeel dat de rechter vooringenomen is, dan wel dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, geen grond is.
4.5.
Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat de procedure geregistreerd onder nummer C/13/608996 / KG ZA 16/621 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.H. Marcus, voorzitter, S.P. Pompe en K.A. Brunner, leden, in aanwezigheid van F.C.H. Krieger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.