8.2Oordeel van de rechtbank
Oplegging gevangenisstraf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd enkel en alleen ten behoeve van eigen financieel gewin. Hij heeft de benadeelden slechts gebruikt om er zelf financieel beter van te worden. Verdachte heeft geen enkel moment spijt betuigd ten opzichte van de benadeelden. Evenmin heeft hij enig inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen. Daarbij komt dat uit zijn strafblad blijkt dat hij zich eerder aan vermogensdelicten schuldig heeft gemaakt, wat een strafverzwarende omstandigheid oplevert. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte er kennelijk voor heeft gekozen via criminele weg aan zijn inkomsten te komen en zich daarbij weinig aantrekt van de (persoonlijke) schade die hij aanricht. Hierbij is ook van belang dat verdachte gelet op hetgeen reclasseringswerker Versteeg ter terechtzitting heeft verklaard weinig bereidwilligheid toont zijn leven een positieve wending te geven. Zo heeft hij zich niet gehouden aan de voorwaarden die hem waren opgelegd in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelet op het voorgaande is afstraffing op na te melden wijze passend en geboden.
Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie bestaat echter wel aanleiding om bij de straftoemeting op na te melden wijze aanzienlijk naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van het beslag
De rechtbank stelt vast dat er strafvorderlijk beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering rust op het onder 1 op de beslaglijst vermelde geld (22 x 50 euro). Ten aanzien van deze geldbedragen is tevens conservatoir beslag gelegd.
De verdediging heeft verzocht om het in beslag genomen geld aan verdachte te retourneren.
De rechtbank zal het strafvorderlijk beslag voor deze geldbedragen opheffen,
nu niet gebleken is dat verdachte dit geld heeft verkregen uit de bewezen verklaarde oplichtingen. De geldbedragen moeten aldus aan verdachte worden geretourneerd, waarbij wel het conservatoire beslag in aanmerking dient te worden genomen.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de onder 20, 24 tot en met 32 en 35 tot en met 37 op de beslaglijst vermelde voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen
onttrokken te worden aan het verkeeren zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen
aan verdachtete worden
teruggegeven.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 5.304,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, ter zake van materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden..
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de gevorderde schade is ontstaan door het bewezen verklaarde feit is zowel verdachte als zijn medeverdachte daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de
maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrechtaan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] , heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 9.824, - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, ter zake van materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden..
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen nu verdachte van het onder 2 ten laste gelegde strafbare feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat de vordering niet is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier onvoldoende kan worden beoordeeld wat het bewezen verklaarde strafbare feit aan daadwerkelijke materiële schade voor [slachtoffer 5] heeft opgeleverd. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.786, -, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, ter zake van materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank € 500, - in mindering zal brengen op het gevorderde bedrag, nu voornoemde [slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij een vergoeding van € 500, - heeft ontvangen als tegenprestatie in het kader van de bewezen verklaarde oplichting.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de
maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrechtaan verdachte opgelegd.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingen
Zowel bij onherroepelijk arrest van 7 augustus 2012 van het Gerechtshof Amsterdam (parketnummer: 23/003823-11) als bij onherroepelijk vonnis van 11 juli 2013 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam (parketnummer: 13/665018-13) is verdachte veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 17 februari 2015 op grond van artikel 15, tweede lid, Sr in beide zaken voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 15a lid 1 onder a Sr).
Bij de stukken bevindt zich de op 31 maart 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaken met parketnummers 23/003823-11 en 13/665018-13, met v.i.-zaaknummer 99/000178-30.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 600 dagen, zijnde de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling in beide voormelde zaken.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.