ECLI:NL:RBAMS:2016:4208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
AMS 15/1716
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging dienstverband wetenschapper tenure track Wageningen University

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het dienstverband van een wetenschapper die een tenure track volgt aan de Wageningen University. De rechtbank Amsterdam heeft op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de eiser, een wetenschapper, in beroep ging tegen de besluiten van het college van bestuur van de universiteit. De rechtbank oordeelt dat de besluiten tot beëindiging van het dienstverband niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De beoordelingsadviezen die aan de besluiten ten grondslag lagen, waren niet deugdelijk en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de negatieve oordelen in de R&O-verslagen van 13 mei 2013 en 13 maart 2014 niet op voldoende gronden berusten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de universiteit op om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser tegen het primaire besluit III. De rechtbank oordeelt dat de eiser recht heeft op vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in beoordelingsprocedures binnen de academische wereld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/1716

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. de Waard),
en

het college van bestuur van Wageningen University, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Lam).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2013 (het primaire besluit I) is een beoordeling van het functioneren van eiser vastgesteld over de periode 1 september 2012 tot 13 mei 2013 (hierna ook: het R&O-verslag van 13 mei 2013).
Bij besluit van 13 maart 2014 (het primaire besluit II) is een beoordeling van het functioneren van eiser vastgesteld over de periode 20 november 2013 tot 13 maart 2014 (hierna ook: het R&O-verslag van 13 maart 2014).
Bij besluit van 23 juli 2014 (het primaire besluit III) heeft verweerder beslist dat eiser niet wordt bevorderd van [functie] naar [functie 1] en dat zijn dienstverband per 30 juni 2014 is geëindigd en niet zal worden verlengd.
Bij besluit van 29 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de primaire besluiten I en II gegrond verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en op 23 maart 2015 een nader besluit genomen met een aanvullende motivering van de R&O-verslagen van 13 mei 2013 en 13 maart 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. M. de Vries, jurist bij de afdeling corporate HR.

Overwegingen

1. Bij besluit van 23 november 2009 is eiser met ingang van 1 januari 2010 aangesteld in de functie van [functie 2] (thans [functie] , hierna: [functie] ) bij de [naam leerstoelgroep] van Wageningen University (WU). Dit betrof een tijdelijke aanstelling voor de duur van drie jaar. In het aanstellingsbesluit is vastgelegd dat eiser deelneemt aan een loopbaantraject voor wetenschappelijk personeel (hierna: tenure track). Een tenure track geeft perspectief op een vaste aanstelling als persoonlijk hoogleraar als voldaan wordt aan bepaalde kwaliteitscriteria voor onderwijs, onderzoek en management. Tijdens de tenure track volgt elke drie jaar een nieuwe loopbaanstap met als sluitstuk – na vier loopbaanstappen – de aanstelling als persoonlijk hoogleraar. In eisers aanstellingsbesluit is vastgelegd dat circa zes maanden voor het einde van het tijdelijke dienstverband een beoordeling wordt opgesteld over voortzetting van het loopbaantraject en dat die beoordeling mede plaatsvindt op basis van advies van een beoordelingsadviescommissie.
2. Professor [naam betrokkene] (hierna: prof. [naam betrokkene] ), voorzitter van de [naam leerstoelgroep] (waarvan de naam later is gewijzigd naar [naam leerstoelgroep] , hierna: [naam leerstoelgroep] ) heeft in een brief van 14 september 2012 een uiteenzetting gegeven van eisers presteren sinds 1 januari 2010. Prof. [naam betrokkene] heeft de aanbeveling gedaan om eiser te bevorderen naar de functie van [functie 1] , de tweede loopbaanstap van de tenure track.
3. Op 19 oktober 2012 heeft een midterm assessment committee van het [naam leerstoelgroep] (hierna: BAC I) een negatief advies uitgebracht over een bevordering van eiser van [functie] naar [functie 1] . Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende wetenschappelijke publicaties heeft gerealiseerd en dat, niettegenstaande de verklaringen die hiervoor zijn gegeven, van eiser op dit punt meer vooruitgang had mogen worden verwacht. Ook het publicatieplan voor de komende drie jaar wordt niet geheel realistisch bevonden.
4. Met overneming van het advies van BAC I heeft verweerder bij besluit van 29 november 2012 besloten om eiser niet te bevorderen naar de functie van [functie 1] . Eisers tijdelijke aanstelling in het kader van de tenure track is niet verlengd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Kern van het bezwaar was dat er amper beoordelingen (R&O-gesprekken) hadden plaatsgevonden, zodat van reflectie, resultaatgerichte planning en een eventuele verbeterkans geen sprake was. Ook was er als gevolg van de zware onderwijsbelasting van eiser (vanwege de ziekte van een collega) en de sfeer binnen de vakgroep onvoldoende ruimte voor het schrijven van publicaties.
5. Op advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften Wageningen Universiteit (hierna: de bezwaarschriftencommissie) hebben partijen de mogelijkheid van een minnelijke oplossing van het geschil onderzocht. Dit heeft ertoe geleid dat partijen op 27 mei 2013 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Afgesproken is dat eisers aanstelling als [functie] wordt verlengd van 1 januari 2013 tot 1 juli 2014 en dat in mei 2014 een midterm-BAC (hierna: BAC II) zal beoordelen of aan de afgesproken criteria is voldaan. Ook is onder meer afgesproken dat eisers onderwijslast in 2013 en het eerste kwartaal van 2014 gemiddeld maximaal 30% van de standaard beschikbare tijd bedraagt, dat een R&O-gesprek zal worden gehouden over de afgelopen twee jaar, dat daarna tot 1 juli 2014 elke vier maanden een voortgangs- en evaluatiegesprek zal worden gehouden en dat eiser gebruik kan maken van een coach.
6. Op 13 mei 2013, 12 augustus 2013, 20 november 2013 en 13 maart 2014 hebben R&O-gesprekken plaatsgevonden tussen eiser en zijn leidinggevende, [naam leidinggevende] (hierna: [naam leidinggevende] ), [functie 3] bij [naam leerstoelgroep] . Tegen de R&O-verslagen van 13 mei 2013 en 13 maart 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt.
7. Op 8 mei 2014 heeft eiser zijn portfolio aan BAC II aangeboden. Op 27 mei 2014 heeft BAC II gesproken met eiser. Ook heeft BAC II gesproken met [naam leidinggevende] . BAC II heeft geen kennis genomen van de in de periode van mei 2013 tot en met maart 2014 opgemaakte R&O-verslagen. Op 5 juni 2014 heeft BAC II een negatief advies uitgebracht over de bevordering van eiser naar [functie 1] . Bij brief van 18 juni 2014 heeft eiser zijn bedenkingen geuit tegen het negatieve advies van BAC II. Na een zienswijzegesprek op 1 juli 2014 heeft verweerder het primaire besluit III genomen.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de R&O-verslagen gegrond verklaard. Bij nader besluit van 23 maart 2015 heeft verweerder de motivering van de R&O-verslagen van 13 mei 2013 en 13 maart 2014 aangevuld.
9. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op verweerders weigering om eiser te bevorderen naar [functie 1] en daarna de geschilpunten met betrekking tot de R&O-verslagen van 13 mei 2013 en 13 maart 2014 beoordelen. Bij het geschil over deze twee R&O-verslagen zal op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het nadere besluit van 23 maart 2015 worden betrokken in de beoordeling.
De weigering om eiser te bevorderen naar [functie 1] en het niet verlengen van de aanstelling
10. In zijn besluitvorming heeft verweerder aan de weigering tot bevordering en het niet verlengen van eisers aanstelling ten grondslag gelegd dat eisers capaciteiten, waaronder competenties, houding en gedrag, onvoldoende zijn. Ter motivering heeft verweerder verwezen naar het negatieve advies van BAC II en verder heeft verweerder gesteld dat op tenminste een drietal punten de feiten wezenlijk anders liggen dan door eiser is gepresenteerd, hetgeen niet strookt met de van een tenure track-kandidaat te verwachten houding en integriteit. Eiser bestrijdt het advies van BAC II en het verwijt ten aanzien van zijn houding en integriteit. De rechtbank zal eerst ingaan op het advies van BAC II.
11. In beroep voert eiser primair aan dat BAC II hem ten onrechte heeft beoordeeld aan de hand van alle criteria van de tenure track, omdat hij na de verlenging van zijn aanstelling uitsluitend nog voldoende publicatie-credits moest behalen om te worden bevorderd naar [functie 1] . Eiser verwijst hiervoor naar punt 4.2 van de vaststellingsovereenkomst van 27 mei 2013 (hierna: de overeenkomst), waarin staat dat een M-BAC zal beoordelen of aan de afgesproken criteria is voldaan. Dit zijn volgens eiser uitsluitend de criteria die zijn genoemd in de punten 4.3, 4.7 en 4.8 van de overeenkomst. Deze zien op het behalen van 24 publicatie-credits, de onderwijslast en het houden van R&O-gesprekken. Aan deze eisen is voldaan. Andere beoordelingspunten hadden, anders dan BAC II heeft gedaan, niet mogen worden meegewogen, aldus eiser.
12. De rechtbank volgt eiser niet in de door hem gegeven uitleg van de overeenkomst. De bepalingen daarvan dienen in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van de tenure track-regeling te worden gelezen. Onder punt 4.9 van de overeenkomst wordt gesproken over “de criteria om de volgende loopbaanstap te maken in tenure track”, waarbij uitdrukkelijk is verwezen naar de eisen die zijn opgenomen in de bijlagen bij de overeenkomst. Als bijlagen zijn aangehecht de documenten ‘Appointment and promotion criteria scientific staff SSG’ en ‘Guidelines career development academic staff/tenure track SSG’. Hierin zijn alle criteria (van de verschillende loopbaanstappen) van de tenure track opgenomen. Eisers stelling dat hij kon volstaan met het behalen van 24 publicatie-credits vindt dus geen steun in de overeenkomst. De tekst van punt 4.3 van de overeenkomst (“Voordat de BAC adviseert over de promotie van [functie] naar [functie 1] , heeft [de man] 24 credits aan gepubliceerde dan wel geaccepteerde publicaties gerealiseerd.”) wijst er bovendien op dat het behalen van die 24 credits veeleer als een ingangsvoorwaarde had te gelden, waaraan moest zijn voldaan, alvorens de BAC aan een inhoudelijke toetsing aan de (andere) criteria en beoordelingspunten van de tenure track zou toekomen. In de vastlegging van de afspraken tussen partijen in de overeenkomst kan dus geenszins een inperking of vermindering worden gelezen van de algemeen geldende tenure track-criteria. Dat eiser stelt in de veronderstelling te hebben verkeerd dat BAC II alleen zou kijken naar de publicatie-credits, en niet naar andere beoordelingspunten, is daarbij niet relevant, omdat dit niet een betekenis is die hij redelijkerwijs aan de gemaakte afspraken heeft mogen toekennen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Subsidiair voert eiser aan dat het advies van BAC II onzorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk onjuist is, zodat verweerder zijn besluitvorming niet op dit advies had mogen baseren. Eiser stelt dat zijn capaciteiten toereikend zijn voor een bevordering naar [functie 1] en heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verklaringen van collega-wetenschappers van de WU en andere universiteiten overgelegd.
14. Partijen zijn het er over eens dat het advies van BAC II zowel het karakter heeft van een advies als dat van een beoordeling. Naarmate aan een advies een grotere mate van deskundigheid ten grondslag ligt, zal de ruimte voor een inhoudelijke toets beperkter zijn. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval de inhoud van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van BAC II terughoudend toetst. Dit neemt echter niet weg dat een advies inzichtelijk en concludent moet zijn en dat het zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen. De terughoudende toets geldt ook in zoverre het advies van BAC II tevens als een beoordeling is aan te merken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is de toetsing met betrekking tot de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in het geval van negatieve oordelen het betrokken bestuursorgaan aan de hand van concrete feiten in rechte aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 1 mei 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AK8410).
D
e samenstelling van BAC II en de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies
15. Artikel 4 lid 3 van de Assessment regulations tenure track Wageningen University (hierna: assessment regulations) bepaalt de samenstelling van een M-BAC als volgt:
 independent chairperson
 secretary
 Director of Research Institute (member, possibly in combination with independent chairpersonship)
 Programme Director (member)
 student (member)
 scientist from an adjacent field of study (member)
 chair holder (informant)
 HR officer (advisor).
BAC II bestond uit de volgende personen:
 [de persoon] (voorzitter)
 [de persoon] (aanpalende leerstoelgroep)
 [de persoon] (directeur [school] )
 [de persoon] (programma-directeur [school] )
 [de persoon] (student)
 [de persoon] (HR adviseur).
16. Eiser stelt dat [de persoon] geen ‘independent chairperson’ is in de zin van artikel 4, derde lid, van de assessment regulations, omdat [de persoon] verbonden was aan de WU en daarnaast ook de voorzitter van BAC I was en dus al eerder (negatief) over eiser had geadviseerd.
17. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat [de persoon] fungeert als vaste voorzitter van alle BAC’s binnen het departement [naam leerstoelgroep] , tenzij hij verhinderd is. Dat de voorzitter onafhankelijk moet zijn, betekent volgens verweerder dat de voorzitter niet dezelfde hoogleraar mag zijn als de hoogleraar van de leerstoelgroep van de tenure track-kandidaat.
18. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de BAC als een interne adviescommissie moet worden aangemerkt. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 3:5, eerste lid, van de Awb, waarop door eiser ter zitting een beroep is gedaan en waarin staat dat de adviseur niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, in dit geval niet van toepassing is. Dat [de persoon] verbonden was aan de WU doet zodoende niet af aan zijn onafhankelijkheid. Ook het feit dat [de persoon] de voorzitter was van BAC I maakt niet dat hij in dit geval niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt. In het advies van BAC I is eiser immers uitsluitend beoordeeld aan de hand van een objectief vast te stellen gegeven, namelijk het aantal behaalde publicatie-credits. Op basis van dit gegeven heeft BAC I negatief geadviseerd. Eisers beroepsgrond dat de voorzitter van BAC II niet onafhankelijk was, slaagt daarom niet.
19. Volgens artikel 4, derde lid, van de assessment regulations fungeert de
chair holder(de leerstoelhouder) als informant voor de BAC. De gebruikelijke gang van zaken is dat de chair holder een voordracht schrijft en de BAC tijdens een gesprek nader mondeling informeert. In dit geval beschikte de leerstoelgroep [naam leerstoelgroep] ten tijde van de advisering door BAC II niet over een leerstoelhouder vanwege het vertrek van [naam betrokkene] . In haar hoedanigheid van [functie 3] heeft [naam leidinggevende] als informant gefungeerd. Zij heeft een korte brief geschreven, waarin BAC II is verzocht advies uit te brengen, en zij heeft tijdens het gesprek van 27 mei 2014 inlichtingen aan BAC II verstrekt.
20. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van een (inhoudelijke) hoogleraar als informant in dit geval als een ernstige onzorgvuldigheid is aan te merken. Het voorschrift dat de leerstoelhouder als informant optreedt, strekt ertoe te waarborgen dat de BAC beschikt over relevante informatie over het vakgebied en het onderzoeksdomein van de tenure track-kandidaat en diens functioneren daarbinnen. Dit komt ook tot uitdrukking in de Guidelines career development academic staff/tenure track SSG (hierna: de Guidelines). Daarin staat (vetgedrukt) als centrale toetsingsmaatstaf:
The Assessment Committee (BAC) makes an overall assessment of the academic performance of a candidatewithin her/his domain-specific and institutional context(onderstreping rechtbank). Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien hoe recht kan worden gedaan aan dit uitgangspunt wanneer de BAC geen inhoudelijke informatie verkrijgt van één of meer personen die voldoende deskundig zijn op eisers onderzoeksterrein en zicht hebben op diens functioneren. De stelling van verweerder, dat het niet de hoogleraar is maar de BAC die de tenure track-kandidaat beoordeelt, is op zichzelf juist, maar laat onverlet dat het verstrekken van informatie door een hoogleraar/leerstoelhouder essentieel is.
21. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verhoudt een zorgvuldige samenstelling van BAC II zich niet met het feit dat (uitsluitend) [naam leidinggevende] als [functie 3] de rol van informant heeft vervuld. Niet in geschil is immers dat [naam leidinggevende] geen wetenschapper is, geen inhoudelijke kennis heeft over het door eiser uitgevoerde onderzoek en eisers onderzoeksdomein. Dit betekent dat [naam leidinggevende] , hetgeen zij overigens zelf ook heeft erkend, niet in staat is om een inhoudelijk oordeel te geven over het werk van eiser.
22. Bij gebrek aan informatie van een hoogleraar van eisers leerstoelgroep had BAC II zich in dit geval op andere wijze ervan moeten verzekeren dat zij zou beschikken over voldoende relevante informatie over eisers vakgebied en onderzoeksdomein en zijn functioneren. Dat heeft BAC II echter niet gedaan. Zo was denkbaar geweest dat bijvoorbeeld informatie zou zijn ingewonnen bij leden van de leerstoelgroep [naam leerstoelgroep] . Dat is niet gebeurd. Ook was denkbaar geweest dat extern informatie zou zijn ingewonnen, bijvoorbeeld bij een hoogleraar van een andere universiteit met expertise op eisers vakgebied en onderzoeksdomein. Zo heeft [de persoon] tijdens het bedenkingengesprek op 1 juli 2014 verklaard dat in bepaalde gevallen onafhankelijke deskundigen worden geraadpleegd. Niet duidelijk is waarom dat in dit geval niet is gebeurd, terwijl daar wel alle reden voor was.
23. Een en ander klemt te meer omdat ook de leden van BAC II niet tot de leerstoelgroep van eiser behoorden. Voorzitter [de persoon] is hoogleraar [naam leerstoelgroep] en behoort tot een geheel andere vakgroep. [de persoon] is verbonden aan een andere leerstoelgroep dan die van eiser. Niet gebleken is dat [de persoon] , directeur van de [school] , [de persoon] , programma-directeur van [bedrijf] of [de persoon] , medewerker [functie 4] , over (vakinhoudelijke) expertise op eisers onderzoeksgebied beschikten. [de persoon] , het student-lid, was als enige verbonden aan (een opleiding van) de leerstoelgroep. Zijn lidmaatschap van BAC II kan echter geenszins het gemis van een hoogleraar als informant compenseren, reeds omdat de deskundigheid en ervaring van een student met betrekking tot het beoordelen van een tenure track-kandidaat niet op één lijn kan worden gesteld met dat van een hoogleraar.
24. In dit verband stelt de rechtbank verder vast dat door verweerder de Guidelines niet volledig zijn nageleefd. Die schrijven in paragraaf 6 voor dat de tenure track-kandidaat in de gelegenheid wordt gesteld mensen voor te dragen als lid van de BAC; in dit geval een student en iemand van een aanpalende leerstoelgroep. Vast staat dat aan eiser die gelegenheid niet is geboden. [de persoon] is benoemd als het lid van een aanpalende leerstoelgroep zonder dat eiser de mogelijkheid heeft gekregen hiervoor iemand voor te dragen. Hiermee is eiser de kans ontnomen een lid van een aanpalende leerstoelgroep voor te dragen dat zich naar eisers inschatting positief zou verhouden tot zijn thema’s, expertise en theoretische oriëntaties. Dit was bij [de persoon] volgens eiser niet het geval. Anders dan verweerder verbindt de rechtbank aan het niet naleven van de Guidelines op dit punt wel consequenties. Mede gelet op het ontbreken van een hoogleraar als informant, acht de rechtbank - daargelaten de omstandigheid dat eiser ook geen student heeft kunnen voordragen - met name het aan eiser onthouden van een kans om als lid iemand van een aanpalende leerstoelgroep voor te dragen een ernstig manco dat (eveneens) afbreuk doet aan de zorgvuldigheid van de gevolgde procedure.
25. De conclusie van het voorgaande is dat BAC II niet beschikte over voldoende relevante informatie over het vakgebied en onderzoeksdomein van eiser en zijn functioneren. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat, anders dan de Guidelines voorschrijven, niet kan worden vastgesteld dat een deugdelijke en zorgvuldige beoordeling van eisers academisch functioneren binnen zijn domeinspecifieke en institutionele context heeft plaatsgevonden.
26. Over de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van BAC II overweegt de rechtbank ten slotte nog het volgende.
27. Ter zitting is gebleken dat [naam leidinggevende] in het gesprek met BAC II op 27 mei 2014 buiten aanwezigheid van eiser is gehoord. Eiser was er daardoor niet van op de hoogte welke informatie [naam leidinggevende] bij die gelegenheid aan BAC II heeft verstrekt en eiser is dus ook niet in de gelegenheid geweest om daarop te reageren. Dit is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, te meer daar uit het advies van BAC II blijkt dat zij haar oordeel mede op mondeling verstrekte (negatieve) informatie van [naam leidinggevende] heeft gebaseerd. Dit acht de rechtbank daarom een zeldzaam onzorgvuldige gang van zaken. Ook overigens zijn kanttekeningen te plaatsen bij de wijze van informatieverstrekking door [naam leidinggevende] . Hoewel de voordrachtbrief van [naam leidinggevende] aan BAC II neutraal van aard is, heeft [naam leidinggevende] dezelfde dag (op 6 mei 2014) een uitgesproken negatieve e-mail aan eiser gestuurd. Daarin schrijft [naam leidinggevende] dat zij vindt dat eiser serieus tekort schiet, met name in de soft skills en in de verbinding met de context, het WUR domein en mensen. [naam leidinggevende] heeft deze e-mail echter ook in kopie gestuurd aan (onder andere) [de persoon] , die als adviseur [functie 4] deel uitmaakte van BAC II. De rechtbank acht dit zeer onzorgvuldig, omdat hiermee de advisering door BAC II op niet-transparante wijze is of kon worden beïnvloed.
De beoordeling door BAC II
28. BAC II heeft onder meer geoordeeld dat eisers input in onderzoek bij de leerstoelgroep [naam leerstoelgroep] , de Social Sciences Group (het [naam leerstoelgroep] ) en Wageningen University in het algemeen substantieel noch significant relevant is geweest. Volgens BAC II wordt deze observatie bevestigd door [naam leidinggevende] .
29. Niet in geschil is dat [naam leidinggevende] geen wetenschapper is en niet deskundig is op eisers vakgebied. Aangezien [naam leidinggevende] niet in staat is om over eisers onderzoek te oordelen, begrijpt de rechtbank niet hoe BAC II dit oordeel mede op bevindingen van [naam leidinggevende] heeft kunnen baseren. Ook overigens heeft BAC II haar oordeel op dit punt niet van feitelijke onderbouwing voorzien. Daarmee is niet inzichtelijk op basis waarvan BAC II tot die conclusie is gekomen.
30. Verder heeft BAC II geoordeeld dat nauwelijks samenwerking in onderzoek of acquisitie tot stand is gekomen met andere wetenschappers of leerstoelgroepen binnen WU, waardoor het onduidelijk is hoe het onderzoek van eiser past binnen het domein van Wageningen School of Science (WASS). Deze laatste gevolgtrekking acht de rechtbank niet concludent. In elk geval is niet duidelijk waarom het niet passen van eisers onderzoek zou volgen uit de constatering dat weinig samenwerking tot stand is gekomen, mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat bij etnografisch onderzoek - waar eiser zich mee bezig houdt - doorgaans geen sprake is van co-auteurschap. Ook overigens kan de rechtbank het oordeel van BAC II, dat eisers onderzoek niet past binnen het domein van WASS, niet goed plaatsen. In het advies van BAC I van 19 oktober 2012 is juist benoemd dat eiser een onderzoeksniche heeft die belangrijk is voor de WU en dat eisers thema’s en onderzoeksonderwerpen relevant en belangwekkend zijn voor de maatschappijwetenschappen. Nu er niets is veranderd in eisers onderzoeksniche is niet goed te begrijpen waarom BAC II ineens tot een geheel andere waardering komt. Dat het onderzoek van eiser als relevant en passend binnen het domein van het WASS-domein wordt gezien, blijkt uit verschillende referenties die door eiser zijn ingebracht. Dit betreffen onder andere referenties van leden van eisers leerstoelgroep. Ook op dit punt is het negatieve oordeel van BAC II naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
31. Ten aanzien van de overige kritiekpunten in het advies van BAC II is het naar het oordeel van de rechtbank eveneens onduidelijk op welke feitelijke gegevens BAC II haar negatieve oordelen baseert. Dit geldt temeer nu eiser veel positieve referenties van zowel nationale als internationale wetenschappers op zijn vakgebied heeft ingebracht en er geen hoogleraar op eisers vakgebied als informant is gehoord. BAC II heeft eiser mede beoordeeld aan de hand van zijn portfolio. BAC II heeft echter niet inzichtelijk gemaakt op welke punten uit het portfolio of anderszins blijkt dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor bevordering naar [functie 1] . Er worden vooral algemene kwalificaties gehanteerd zonder dat dit wordt onderbouwd met concrete feiten of voorbeelden. Daar komt nog bij dat eiser al in zijn schriftelijke bedenkingen en ook nadien tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure gemotiveerd is ingegaan op de verschillende in het advies van BAC II benoemde punten, terwijl door verweerder op de meeste onderdelen van eisers gemotiveerde stellingname niet inhoudelijk heeft gereageerd.
32. Uit al hetgeen hiervoor in de overwegingen 15 tot en met 31 is overwogen, volgt dat het advies van BAC II naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk en niet concludent is en niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat de in het advies van BAC II opgenomen negatieve beoordeling niet op onvoldoende gronden berust. Dit maakt dat verweerder het advies van BAC II niet ten grondslag had mogen leggen aan de beslissing om eiser niet te bevorderen en diens aanstelling niet te verlengen.
De verwijten ten aanzien van wetenschappelijke houding en integriteit
33. Verweerder heeft de weigering tot bevordering en het niet verlengen van eisers aanstelling, naast het advies van BAC II, ook gegrond op eisers houding en integriteit. Verweerder baseert zich hierbij op de stelling dat tijdens het bedenkingengesprek op 1 juli 2014 is geconstateerd dat eiser de feiten op tenminste drie punten wezenlijk anders heeft gepresenteerd dan deze zijn: het aantal behaalde credits op 27 mei 2014, een PhD-project dat eiser als acquisitie heeft opgevoerd en het aantal citaties van een artikel.
34. Ten aanzien van het aantal publicatie-credits stelt verweerder dat eiser tijdens het bedenkingengesprek op 1 juli 2014 heeft gezegd dat op 27 mei 2014 (de datum waarop het gesprek met BAC II plaatsvond) het benodigde aantal van 24 credits waren behaald. Dit is niet juist, omdat per 27 mei 2014 18 credits aan zonder voorbehoud geaccepteerde artikelen waren behaald. Pas op 4 juni 2014 was sprake van 24 credits, aldus verweerder.
35. Eiser betwist dat hij tijdens het bedenkingengesprek heeft gezegd per 27 mei 2014 al 24 credits te hebben behaald. Eiser had op dat moment 18 credits aan geaccepteerde publicaties en daarnaast nog twee artikelen (12 credits) die voorlopig geaccepteerd waren (‘accepted pending revisions’). Kort daarna is een van deze twee artikelen (6 credits) definitief geaccepteerd. Op het moment dat BAC II haar advies uitbracht, waren 24 credits behaald. Naar dit laatste heeft eiser verwezen tijdens het bedenkingengesprek.
36. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op dit punt ten onrechte een verwijt aan eiser maakt. Uit het dossier blijkt niet dat eiser op 1 juli 2014 heeft gezegd dat hij op 27 mei 2014 alle 24 punten aan volledig geaccepteerde en/of gepubliceerde artikelen had behaald. Reeds hierom kan dit verwijt geen stand houden.
37. Het tweede verwijt dat verweerder maakt, betreft een PhD-project. Volgens verweerder heeft eiser gezegd dat hij dit project heeft binnengehaald, terwijl dat niet het geval is geweest. Eiser heeft daarmee ten onrechte doen voorkomen alsof hij dit project heeft geacquireerd, aldus verweerder.
38. Eiser heeft uiteengezet dat hij de betreffende Phd-studente heeft geadviseerd en geholpen bij het schrijven van het onderzoeksvoorstel. De studente heeft het voorstel geschreven waarbij eiser een wezenlijke bijdrage heeft geleverd door het voorstel uitvoerig te becommentariëren en te redigeren. Het uiteindelijke voorstel is ingediend door prof. [naam betrokkene] en eiser als
co-applicants. Prof. [naam betrokkene] was de beoogd promotor en eiser de dagelijks supervisor van de Phd-studente. Eiser heeft met prof. [naam betrokkene] en met een andere professor, [naam betrokkene] , besproken dat hij het PhD-project mocht opvoeren als acquisitie.
39. De rechtbank overweegt als volgt. Of het PhD-project onder de tenure track mag worden opgevoerd als acquisitie, in die zin dat het door eiser is verworven, is kennelijk voor verschillende interpretaties vatbaar en daarmee een punt waar verschillend over kan worden gedacht. Tegen de achtergrond van de feitelijke inbreng van eiser, die door verweerder niet is betwist, is zeer wel verdedigbaar dat zijn betrokkenheid bij de verwerving van het Phd-project als acquisitie kan worden aangemerkt. Verweerder heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het niet als acquisitie van eiser is te beschouwen. In elk geval ligt de situatie aanzienlijk genuanceerder dan verweerder heeft gesteld. Dit rechtvaardigt dan ook niet de door verweerder gebezigde kwalificatie dat eiser de feiten anders heeft gepresenteerd dan deze in werkelijkheid zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom het door verweerder ook op dit punt gemaakte verwijt aan eiser geen stand houden.
40. Het derde en laatste punt betreft het aantal door eiser opgevoerde citaties. Eiser heeft tijdens het bedenkingengesprek verteld dat zijn artikel ‘The Chemo and the Mona’ vijf keer is geciteerd. Dit bleken achteraf vier citaties te zijn (twee keer in gepubliceerde artikelen en twee keer in nog niet gepubliceerde maar wel al geaccepteerde artikelen). Eiser zegt zich te hebben vergist. Een ander artikel van eiser was ook geciteerd en dat heeft hij per abuis meegeteld bij ‘The Chemo and the Mona’. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt een dergelijke vergissing niet de kwalificatie dat eiser niet integer zou zijn. Op geen enkele manier is gebleken dat eiser over het aantal citaties – dat door hem slechts ter illustratie is genoemd en dat verder in het kader van de toetsing aan de tenure track-criteria geen rol heeft gespeeld – bewust een verkeerde voorstelling van zaken zou hebben willen geven. Het verwijt dat verweerder eiser hierover maakt, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook misplaatst en niet terecht.
41. Verweerder had de verwijten ten aanzien van eisers houding en integriteit daarom niet ten grondslag mogen leggen aan het primaire besluit III. Dit betekent dat de hiertegen gerichte beroepsgronden slagen.
42. Uit al het voorgaande volgt dat aan het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de weigering tot bevordering en het niet verlengen van eisers aanstelling, een zorgvuldigheidsgebrek kleeft en dat daarin daarnaast een deugdelijke motivering ontbreekt. Daarmee is het in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit, voor zover daarin het bezwaar tegen het primaire besluit III ongegrond is verklaard, moet daarom worden vernietigd.
43. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand kunnen blijven of om zelf in de zaak te voorzien, omdat eerst nader onderzoek door verweerder nodig is. Een M-BAC in een nieuwe samenstelling zal opnieuw moeten beoordelen of eiser per 30 juni 2014 voldeed aan de tenure track-criteria. Gelet op de aard van dit onderzoek en omdat onzeker is hoeveel tijd daarmee gemoeid zal zijn, acht de rechtbank in dit geval het toepassen van een bestuurlijke lus niet een doelmatige wijze van afdoening. Daarom zal de rechtbank volstaan met vernietiging van het bestreden besluit op dit punt en de opdracht aan verweerder om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op eisers bezwaar tegen het primaire besluit III te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zestien weken. In verband met de benodigde samenstelling en werkzaamheden van de BAC, alsmede gelet op de zomerperiode, valt niet te verwachten dat een kortere termijn reëel is.

De R&O-verslagen van 13 mei 2013 en 13 maart 2014

De beoordeling van 13 mei 2013
44. Op 13 mei 2013 is een R&O-gesprek gevoerd tussen eiser en zijn leidinggevende [naam leidinggevende] . In het competentieprofiel in het R&O-verslag is op de punten omgevingsbewustzijn en organisatiebewustzijn de laagste score toegekend (competentie is niet of nauwelijks aanwezig) en op de punten visie ontwikkelen, organiseren en samenwerken is de een na laagste score toegekend (competentie is enigszins ontwikkeld). De vier resterende competenties zijn als voldoende of ruim voldoende beoordeeld. Het eindoordeel over het totale functioneren van eiser over het tijdvak van 1 september 2012 tot 13 mei 2013 is beschreven als ‘onvoldoende’, hetgeen de laagste waardering is.
45. De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd het bezwaar tegen deze beoordeling gegrond te verklaren wegens onzorgvuldigheid bij de totstandkoming en een motiveringsgebrek. Daartoe heeft de bezwaarschriftencommissie overwogen dat de beoordeling betrekking heeft op de periode van 1 september 2012 tot 13 mei 2013, terwijl in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk is afgesproken dat de beoordeling betrekking zou hebben op de periode vanaf 27 mei 2011. Daarnaast laat de concrete onderbouwing van de beoordeling van de wel getoetste periode te wensen over.
46. In het bestreden besluit heeft verweerder geconstateerd dat de beoordeling over een beperkte periode heeft plaatsgevonden. [naam leidinggevende] vervulde haar functie pas sinds 2012, zodat dit gebrek niet herstelbaar is. Dit formele gebrek maakt het R&O-verslag inhoudelijk niet onjuist. Aan het doel van het R&O-gesprek, namelijk een terugblik op de gemaakte afspraken en een vooruitblik naar de toekomst, is wel volledig inhoud gegeven. Verweerder heeft het bezwaar tegen de beoordeling van 13 mei 2013 gegrond verklaard en aan de directie van het [naam leerstoelgroep] verzocht te bezien in hoeverre het R&O-formulier kan worden aangevuld met de ontbrekende informatie over het jaar 2011.
47. In het nadere besluit van 23 maart 2015 is geconstateerd dat er geen informatie in de vorm van een R&O-gesprek (of andere stukken) over het functioneren van eiser in 2011 aanwezig is. De toenmalige leidinggevende is niet meer werkzaam bij WU en kan hier niet meer over worden bevraagd.
48. Ter zitting heeft verweerder zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat het niet beoordeeld zijn van eisers functioneren over de periode van 27 mei 2011 tot 1 september 2012 een gebrek is dat niet meer kan worden hersteld. Volgens verweerder moet daarom het functioneren van eiser in de periode waarover wel informatie beschikbaar is op zijn merites worden beoordeeld. Verweerder is, anders dan de bezwaarschriftencommissie en eiser, van mening dat de beoordeling voldoende is gemotiveerd.
49. De rechtbank overweegt als volgt. Nu de beoordeling uitsluitend kan worden gebaseerd op informatie over de periode vanaf 1 september 2012 ligt ter toetsing voor of de beoordeling, met aanpassing van de periode waarop deze betrekking heeft, voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Voor de toetsingsmaatstaf van de inhoud van een beoordeling wordt verwezen naar rechtsoverweging 14.
50. De negatieve waardering van eisers functioneren is blijkens het R&O-verslag gebaseerd op het oordeel van BAC I (het niet voldoen aan de tenure track-eisen) en het functioneren van eiser in de groep. Over dit tweede punt staat in het R&O-verslag dat eiser te weinig contact maakt met de groep, met de processen en procedures van de universiteit en te weinig linken legt vanuit zijn werk met collega’s. Nadat eiser om verduidelijking had gevraagd, heeft zijn leidinggevende een bijlage bij het R&O-verslag opgesteld waarin een toelichting is gegeven. Daarin staat onder meer dat de leidinggevende vindt dat eiser slecht aanspreekbaar is op de effectiviteit van zijn gedrag en het effect van zijn gedrag op anderen. Ook is in de toelichting vermeld dat eiser om voorbeelden vraagt, maar dat de leidinggevende die in vorige gesprekken heeft gegeven en daar in dit verslag geen verdere aanvullingen op wil doen.
51. De rechtbank stelt vast dat een motivering ontbreekt waarom het negatieve advies van BAC I heeft geleid tot de negatieve oordelen in het R&O-verslag. Het advies van BAC I was gestoeld op het niet behalen van publicatie-credits. Niet valt in te zien hoe dat aspect van (doorslaggevende) invloed heeft kunnen zijn op de als negatief beoordeelde competenties omgevingsbewustzijn, organisatiebewustzijn, visie ontwikkelen, organiseren en samenwerken. Daar komt nog bij dat de beoordeling zich uitstrekt van 1 september 2012 tot 13 mei 2013, terwijl het advies van BAC I al is gegeven op 19 oktober 2012. Daarmee is verzuimd om ook eisers functioneren over de voortgang in het behalen van publicatie-credits na 19 oktober 2012 in aanmerking te nemen. De rechtbank kan niet inzien dat het advies van BAC I een onvoldoende eindwaardering van het totale functioneren kan rechtvaardigen. Verder is de rechtbank van oordeel dat het negatieve oordeel over eisers functioneren in de groep niet met concrete feiten is onderbouwd. De beoordeling berust slechts op kwalificaties zonder feitelijke onderbouwing. Dit betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beoordeling van 13 mei 2013 niet op onvoldoende gronden berust. Deze beoordeling kan dus in rechte geen stand houden. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt.
De beoordeling van 13 maart 2014
52. Op 13 maart 2014 is een R&O-gesprek gevoerd tussen eiser en [naam leidinggevende] . Het eindoordeel over het totale functioneren van eiser over het tijdvak van 20 november 2013 tot 13 maart 2014 is beschreven als ‘redelijk’, hetgeen de een na laagste waardering is.
53. De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd het bezwaar tegen deze beoordeling gegrond te verklaren wegens onzorgvuldigheid bij de totstandkoming en een motiveringsgebrek. Daartoe heeft de bezwaaradviescommissie overwogen dat [naam leidinggevende] de scores van het competentieprofiel niet heeft ingevuld, zodat niet duidelijk is welke score aan de diverse aspecten van het competentieprofiel is gegeven en het daarom niet goed mogelijk is om tot een inhoudelijke beoordeling te komen. De bezwaarschriftencommissie acht dit een ernstige omissie.
54. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de beoordeling van 13 maart 2014 gegrond verklaard en bepaald dat de directie van het [naam leerstoelgroep] zal worden verzocht om de scores aan de competentielijst toe te voegen en mede op basis daarvan het eindoordeel te baseren.
55. Bij het nadere besluit van 23 maart 2015 heeft verweerder onder verwijzing naar een brief van [naam leidinggevende] de competentiescores benoemd. Deze zijn gelijk aan de scores zoals verwoord in de beoordeling van 13 mei 2013 (alsook in die van 12 augustus 2013 en 20 november 2013), behalve ten aanzien van de competentie visie ontwikkelen. De score op deze competentie is gewijzigd ten opzichte van de voorgaande beoordelingen van enigszins ontwikkeld naar voldoende ontwikkeld. Dit leidt echter niet tot een ander eindoordeel, zo staat in het nadere besluit.
56. Ook met betrekking tot de beoordeling van 13 maart 2014 (met inbegrip van de aanvulling daarvan in het nadere besluit van 23 maart 2015) is tussen partijen in geschil of deze beoordeling voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
57. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan de hand van concrete feiten aannemelijk gemaakt dat de negatieve oordelen in het R&O-verslag van 13 maart 2014 niet op onvoldoende gronden berusten. Benoemd is dat eiser nog moet werken aan een aantal competenties waarbij wordt verwezen naar competentieontwikkeling. Bij de afspraken over competentieontwikkeling staat een aantal punten genoemd maar deze zijn vaag en in algemeenheden geformuleerd zonder onderbouwing met concrete feiten of voorbeelden. De beoordeling voldoet daarmee niet aan de in de jurisprudentie gestelde vereisten, zodat deze in rechte geen stand kan houden. Ook de hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt.
58. Uit het voorgaande volgt dat de beoordelingen van 13 mei 2013 en 13 maart 2014 op onvoldoende gronden berusten en niet op deze wijze hadden mogen worden vastgesteld. Niet te verwachten is dat het gebrek dat aan die besluiten kleeft nog is te herstellen, omdat de toenmalig leidinggevenden van eiser niet meer werkzaam zijn bij de WU. Verder acht de rechtbank het, mede gelet op het tijdsverloop en het feit dat verweerder in de bezwaar- en beroepsprocedure inhoudelijk amper heeft gereageerd op eisers uitvoerig gemotiveerde gronden tegen de beoordelingen, niet opportuun om verweerder nog in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dit leidt ertoe dat zowel het bestreden besluit, voor zover daarin is nagelaten om de primaire besluiten I en II te herroepen, als het nadere besluit van 23 maart 2015, moet worden vernietigd. De primaire besluiten I en II worden herroepen.

Proceskosten bezwaar

59. In het bestreden besluit is aan eiser een vergoeding voor in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand toegekend van € 1.888,-. Tussen partijen is niet langer in geschil dat deze vergoeding op een te laag bedrag is vastgesteld en dat aan eiser een bedrag van € 1.960,- had moeten worden toegekend. Ook op dit punt moet het bestreden besluit daarom worden vernietigd. Verweerder heeft overigens al in het verweerschrift toegezegd (ook) het resterende bedrag aan eiser te zullen voldoen. Aangezien de rechtbank geen reden heeft om eraan te twijfelen dat verweerder aan die toezegging, die ter zitting is herhaald, uitvoering zal geven, bestaat geen aanleiding om verweerder tot het betalen van het aanvullende bedrag te veroordelen.

Verzoek om schadevergoeding

60. Eiser heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke rente. Ter zitting heeft hij gesteld dat bij vernietiging van het bestreden besluit zijn aanstelling is blijven voortduren en dat hij recht heeft op betaling van achterstallige bezoldiging en de wettelijke rente daarover.
61. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding niet toewijsbaar is, omdat nog niet vast staat dat eiser aanspraak kan maken op achterstallige bezoldiging.
62. Verder heeft eiser ter zitting verzocht om schadevergoeding wegens de lange behandelduur van de bezwaarprocedures en de beroepsprocedure.
63. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van een zaak als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot en met de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelduur gerechtvaardigd te achten.
64. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn bezwaarschriften tegen de primaire besluiten I, II en III heeft ingediend op respectievelijk 12 juli 2013, 6 juli 2014 en 19 augustus 2014. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het tijdsverloop van 12 juli 2013 tot 23 juli 2014 buiten beschouwing kan worden gelaten en niet aan verweerder is toe te rekenen, omdat in overleg tussen partijen de behandeling van de bezwaarschriften tegen de primaire besluiten I en II aanvankelijk was opgeschort. De in aanmerking te nemen periode is zodoende aangevangen op 23 juli 2014. De rechtbank stelt vast dat vanaf deze datum tot aan deze uitspraak nog geen twee jaar zijn verstreken. Dit betekent dat geen sprake is van een aan verweerder of de rechtbank toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn, zodat het daartoe strekkende verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

Slotsom en proceskosten

65. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het nadere besluit 23 maart 2015.
66. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
67. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Voor een aanvullende vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten, bovenop hetgeen door verweerder reeds aan eiser is toegekend, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, behalve voor zover daarin het bezwaar tegen de primaire besluiten I en II gegrond is verklaard;
  • vernietigt het nadere besluit van 23 maart 2015;
  • herroept de primaire besluiten I en II, stelt de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in bezwaar vast op € 1.960,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het primaire besluit III met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, voorzitter, en mr. B.C. Langendoen en mr. C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.