ECLI:NL:RBAMS:2016:4108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1153
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functioneren van een slechthorende ambtenaar en de zorgvuldigheid van de procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als Assistent Informatievoorziening bij de politie, en de korpschef van politie. Eiseres was negatief beoordeeld over haar functioneren over de periode van oktober 2013 tot november 2014. De rechtbank oordeelde dat de negatieve beoordeling niet op voldoende gronden berustte. De verweerder, de politie, had niet aangetoond dat de beoordeling op concrete feiten was gebaseerd. Er waren geen functioneringsgesprekken gevoerd en de weinige gesprekken die wel hadden plaatsgevonden, waren niet adequaat gedocumenteerd. Eiseres betwistte de lezing van de verweerder en voerde aan dat haar slechthorendheid niet goed was meegenomen in de beoordeling, wat leidde tot communicatiestoornissen. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de korpschef onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/1153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.L. van der Geest),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rabbering).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een beoordeling van het functioneren van eiseres over de periode oktober 2013 tot november 2014 vastgesteld.
Bij besluit van 19 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en H.G.W. [naam 1] , voormalig teamleider van eiseres.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is werkzaam in vaste dienst als Assistent Informatievoorziening bij [naam 2] van de politie, Eenheid Amsterdam . Zij is met ingang van 5 oktober 2013 op basis van een tijdelijke tewerkstelling gedetacheerd bij [naam 3]
1.2.
Op 18 december 2014 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden over het tijdvak 5 oktober 2013 tot en met 1 november 2014. Als beoordelaar heeft gefungeerd F.M. [naam 4] , districtschef, en als informant H.G.W. [naam 1] , teamleider van eiseres. Nadat eiseres schriftelijk haar zienswijze op de beoordeling heeft gegeven, heeft [naam 4] deze vastgesteld in het primaire besluit.
2.1.
In de bezwaarfase heeft [naam 1] een rapportage opgesteld met samenvattingen van gesprekken die hij met eiseres heeft gehad vanaf haar aantreden in oktober 2013. Tevens heeft hij begin oktober 2015 gesprekken gevoerd met collega’s van eiseres en van deze gesprekken verklaringen opgesteld, die deze collega’s hebben ondertekend.
2.2.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres op een viertal punten gegrond verklaard. De formuleringen van deze items zijn gewijzigd dan wel verwijderd uit de beoordeling. Voor het overige is de beoordeling gehandhaafd.
3. Eiseres kan zich niet met de negatieve beoordeling verenigen. Zij heeft aangevoerd dat de beoordeling op diverse punten onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij heeft bovendien in het jaar dat zij bij [naam 3] werkte geen functioneringsgesprekken gehad. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat zij al jaren slechthorend is en een Cochleaire Implantaat heeft.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7050) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is evenwel niet beslissend of elk feit dat het bestuursorgaan ter adstructie aanvoert, boven elke twijfel is verheven en is zelfs niet van doorslaggevend belang dat sommige feiten niet (geheel) juist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of de gegeven waardering gelet op het totale beeld van het in beschouwing genomen gezichtspunt de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het behandelde ter zitting het volgende beeld naar voren komt. Eiseres is voor het laatst beoordeeld in 2010, toen zij nog bij [naam 2] werkzaam was. In verband met problemen op de werkvloer is eiseres overgeplaatst. Eiseres werd gedetacheerd bij [naam 3] in dezelfde functie. Volgens haar teamleider [naam 1] zijn er van het begin af aan problemen rondom eiseres geweest. Hij stelt met eiseres daarover gesprekken te hebben gehouden, maar heeft deze niet op schrift gesteld. Wel heeft hij voor zichzelf aantekeningen gemaakt. Eiseres heeft de door [naam 1] gestelde incidenten betwist. Zij stelt dat omdat er geen officiële gesprekken met haar zijn gevoerd ten tijde van de gestelde incidenten, niet is komen vast te staan dat aan eiseres is duidelijk gemaakt wat haar verbeterpunten waren en op welke wijze zij daarop is aangesproken. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd een reactie gegeven op de verwijten. Eiseres meent dat de gestelde incidenten met collega [naam 5] eenzijdig zijn weergegeven en niet in de juiste context zijn geplaatst. De rol van [naam 5] is niet belicht. Eiseres heeft gesteld dat [naam 1] de gewoonte had om iedereen bij elkaar te roepen om incidenten met elkaar te bespreken. Op de door eiseres gemelde incidenten heeft hij echter niet gereageerd en heeft hij geen actie ondernomen. Eiseres heeft naar aanleiding van pesterijen op de afdeling verschillende keren aanleiding gezien om naar [naam 1] toe te gaan, maar het antwoord luidde dan dat het vanzelf wel weer over zou gaan. [naam 1] heeft ter zitting erkend dat eiseres ook met problemen bij hem kwam. Eiseres heeft als voorbeelden van een van de pesterijen benoemd dat spullen van haar werden weggenomen en dat zij eenmaal is uitgemaakt voor Zwarte Piet. [naam 1] heeft ter zitting afstand genomen van enige discriminatie op zijn afdeling, maar heeft ook verklaard dat hij zelf niet fysiek op de afdeling aanwezig was.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de beoordeling is opgemaakt zonder dat met eiseres functioneringsgesprekken dan wel andere gesprekken zijn gevoerd waarvan verslaglegging is gemaakt. Aan de door [naam 1] achteraf opgestelde samenvattingen van de gesprekken kunnen niet dat gewicht worden toegekend dat verweerder daaraan toegekend wil zien. Een functioneringsgesprek, dan wel elk ander officieel gesprek dat meteen wordt vastgelegd en getekend door de gesprekspartners, heeft als doel dat op dat moment voor de ambtenaar duidelijk wordt op welke punten zijn functioneren nog te kort schiet en wat hij daaraan nog moet verbeteren. De in oktober 2015 opgestelde verklaringen van de collega’s kunnen evenmin de conclusies uit de beoordeling dragen. Van belang is daarnaast dat de incidenten die verweerder in de beoordeling benoemt, door eiseres gemotiveerd worden betwist. Anders dan in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van17 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BY3156) is geoordeeld, is eiseres door het niet houden van de functioneringsgesprekken wel degelijk in haar belangen geschaad.
5.3.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder rekening had moeten houden met het feit dat eiseres slechthorend is. Eiseres is met een schrijftolk naar de zitting gekomen en gaf er blijk van niet alles te kunnen verstaan. De rechtbank acht aannemelijk dat zij ook op haar werk hinder ondervond van haar gehoorproblemen. Collega [naam 6] heeft in haar gesprek met [naam 1] gesteld dat de werkzaamheden van eiseres weliswaar niet werden beperkt door haar gehoorbeperking, maar haar sociaal functioneren zeker wel. Illustratief acht de rechtbank de verklaring van eiseres ter zitting dat zij beter functioneerde op een plek met zicht in de gehele werkruimte dan aan een bureau in een hoekje te zitten. De rechtbank acht het daarom zeer wel mogelijk dat de gehoorbeperking van eiseres bijgedragen heeft aan miscommunicaties en irritaties. Van verweerder had in deze bijzondere situatie extra zorgvuldigheid verwacht mogen worden. Juist onder deze omstandigheden had het voor de hand gelegen om verbeterpunten schriftelijk vast te leggen.
6. De rechtbank is samenvattend van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling niet op onvoldoende gronden berust. Het beroep van eiseres is daarom gegrond.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet tevens aanleiding om het primaire besluit te herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.