In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als Assistent Informatievoorziening bij de politie, en de korpschef van politie. Eiseres was negatief beoordeeld over haar functioneren over de periode van oktober 2013 tot november 2014. De rechtbank oordeelde dat de negatieve beoordeling niet op voldoende gronden berustte. De verweerder, de politie, had niet aangetoond dat de beoordeling op concrete feiten was gebaseerd. Er waren geen functioneringsgesprekken gevoerd en de weinige gesprekken die wel hadden plaatsgevonden, waren niet adequaat gedocumenteerd. Eiseres betwistte de lezing van de verweerder en voerde aan dat haar slechthorendheid niet goed was meegenomen in de beoordeling, wat leidde tot communicatiestoornissen. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de korpschef onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.