ECLI:NL:RBAMS:2016:4089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 367
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premature ingebrekestelling en ontvankelijkheid van beroep in bestuursrechtelijke zaken

In de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2016, in de zaken AMS 16/367 en AMS 16/2844, heeft de rechtbank geoordeeld over de ontvankelijkheid van de beroepen van eiser tegen het niet tijdig nemen van besluiten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn op zijn Wob-aanvragen. Eiser had op 3 november 2015 gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aangevraagd en, na het uitblijven van een besluit, op 1 december 2015 verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, aangezien de beslistermijn op 1 december 2015 nog niet was verstreken. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een beroepschrift pas kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de premature ingebrekestelling niet als geldig kon worden beschouwd, waardoor de beroepen van eiser niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiser had ook verzocht om vergoeding van griffierechten en proceskosten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hiervoor geen aanleiding bestond, gezien de niet-ontvankelijkheid van de beroepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/367 en AMS 16/2844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn,verweerder.

Procesverloop

In de zaak AMS 16/367
Op 16 januari 2016 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag van 3 november 2015 van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
In de zaak AMS 16/2844
Bij beroepschrift van 16 januari 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag van eiser op grond van de Wob.
In beide zaken
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1.1
Bij brieven van 3 november 2015 heeft eiser op grond van de Wob verweerder verzocht gegevens aan hem te verstrekken.
1.2
Eiser heeft verweerder vanwege het uitblijven van een besluit bij afzonderlijk formulier van 1 december 2015 in gebreke gesteld.
1.3
Tegen het uitblijven van de besluiten op de Wob-verzoeken van 3 november 2015 heeft eiser op 16 januari 2016 separaat beroep ingesteld. Eiser heeft daarbij verweerder verzocht alsnog de besluiten te nemen en heeft gesteld dat verweerder dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet tijdig nemen de besluiten. Verder heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder op te dragen de door hem betaalde griffierechten te vergoeden en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
2.1
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.2
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.3
Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet noodzakelijk is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3.1
De rechtbank stelt vast dat – gelet op artikel 6, eerste lid, van de Wob – de beslistermijn ten aanzien van een Wob-verzoek vier weken bedraagt. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 1 december 2015 besluiten op de Wob-verzoeken van 3 november 2015 had moeten nemen. De rechtbank constateert dat eiser bij formulieren van 1 december 2015 verweerder in gebreke heeft gesteld vanwege het uitblijven van de besluiten. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk is, nu hij de ingebrekestelling te vroeg heeft ingediend. Eiser heeft, onder verwijzing naar de parlementaire behandeling van de Wet dwangsom (zie Handelingen II 2005/06, 80, p. 4981-4982), aangevoerd dat een ingebrekestelling die per abuis een dag te vroeg is ingediend door het bestuursorgaan wel als geldig dient te worden beschouwd.
3.2
Niet in geschil is dat de ingebrekestelling is ingediend voordat de beslistermijn is geëindigd. Een premature ingebrekestelling is volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State naar zijn aard geen ingebrekestelling (zie de uitspraak van 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3711). Gezien het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, sub a, van de Awb, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit pas worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Daargelaten dat deze wettekst bepalend is, blijkt uit de Circulaire Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen dat een ingebrekestelling die per abuis een dag te vroeg is ingediend door het bestuursorgaan wel als geldig zou kunnen worden beschouwd. Dat is hier niet aan de orde, nu verweerder in het verweerschrift zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat verweerder al bij voorbaat in gebreke is gesteld. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de ingebrekestelling toch geldig te achten. Nu een premature ingebrekestelling geen ingebrekestelling is in de zin van het artikel, zijn de beroepen van eiser naar het oordeel van de rechtbank ingevolge artikel 6:12, tweede lid van de Awb niet-ontvankelijk.
3.3
Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb kan tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden gedaan bij deze rechtbank.