Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2016 in de zaak tussen
[de man] , te Amsterdam, eiser
Procesverloop
Overwegingen
II, 2013/14, 33 841, nr. 3) volgt onder andere dat indien bij het onderzoek blijkt dat iemand beschikt over een indicatiebesluit voor het college derhalve kan weigeren een maatwerkvoorziening te verstrekken dan wel een al toegekende maatwerkvoorziening te beëindigen. Het zesde lid legt deze bevoegdheid vast. Het zesde lid regelt voorts, dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren indien het gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt voor een AWBZ-indicatie
(thans: Wlz-indicatie, toevoeging rechtbank), en daarmee voor AWBZ-zorg, in aanmerking zou komen indien hij een dergelijke indicatie zou aanvragen. Het college kan immers bij het onderzoek van mening zijn dat de zorgbehoevendheid van de cliënt zodanig is, dat hij op zijn aanvraag een indicatiebesluit voor AWBZ-zorg zou krijgen. Het is dan van belang dat duidelijkheid wordt verkregen over de vraag of betrokkene is aangewezen op AWBZ-zorg. Indien het college inderdaad op basis van het onderzoek tot de conclusie komt dat dat het geval is, zal zulks vanzelfsprekend met de cliënt besproken worden. Deze kan een termijn worden gesteld voor het aanvragen van een indicatiebesluit. Indien betrokkene daaraan gevolg geeft en dit leidt tot een indicatiebesluit dat hem recht geeft op opneming in een instelling, is het gerechtvaardigd dat het college weigert betrokkene (nog langer) een maatwerkvoorziening te verstrekken. In het algemeen geldt dat de cliënt die naar verwachting aan de indicatiecriteria voor de AWBZ voldoet, maar geen indicatiebesluit aanvraagt, de gevolgen daarvan niet op de gemeente kan afwentelen. (…) Als het CIZ tot het oordeel komt dat een AWBZ-indicatie niet kan worden verkregen, is het aan het college en - bij behoefte aan verpleging en verzorging - de zorgverzekeraar om alsnog (weer) in de benodigde ondersteuning en zorg te voorzien.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag € 922,-.
.