8.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon door het slachtoffer met een steen op zijn hoofd te slaan en hem dreigend te fouilleren. Een feit als het onderhavige wordt in de regel door het slachtoffer als bedreigend en beangstigend ervaren en leidt veelal nog gedurende geruime tijd tot nadelige psychische gevolgen. Gezien het openlijke karakter, op straat, kan een feit als het onderhavige bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Bovendien is verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 mei 2016 eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en liep hij nog in de proeftijd van een v.i.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 9 juni 2016. Hieruit blijkt dat de kans op recidive ten aanzien van verdachte wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden. Een meldplicht, waarbij verdachte zich moet melden bij reclassering Nederland, [adres 2] te Amsterdam. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht. Daarnaast wordt verdachte verplicht om deel te nemen aan diagnostisch onderzoek en tevens om een behandeling te volgen bij Forensische Ambulante Zorg Inforsa of een soortgelijke instelling zolang de behandelaar en de reclassering dit nodig achten. Voorts wordt het verdachte verboden om drugs en alcohol te gebruiken. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal worden ondersteund middels urinecontroles. Ook wordt geadviseerd een locatiegebod op te leggen waarbij verdachte op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op zijn verblijfadres. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd middels een elektronisch controlemiddel. Tot slot dient verdachte te beschikken over een dagbesteding via WPI (Werk Participatie en Inkomen) of een vergelijkbare instelling, zolang de reclassering dit nodig acht. De rechtbank zal dit advies overnemen en voornoemde bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk op te leggen strafdeel verbinden, met uitzondering van het locatiegebod dat middels een elektronisch controlemiddel zal worden gecontroleerd, nu de rechtbank deze voorwaarde niet opportuun acht.
Gelet op het feit dat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, verdachte vrijspreekt van feit 2, ziet zij termen aanwezig af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd en zal zij een lagere gevangenisstraf opleggen.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 6 februari 2014 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, onder parketnummer 13/654242-13 gewezen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr. Per 13 februari 2015 is de voorwaardelijke invrijheidstelling verleend.
Verdachte is echter in verband met vervolgvonnissen bij besluit van 20 maart 2015 op grond van artikel 15, tweede lid, Sr voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 15a lid 1 onder a Sr).
Bij de stukken bevindt zich de op 21 maart 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/669053-16, met v.i.-zaaknummer 99/000335-13.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 237 dagen. Dit is de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe te wijzen, te weten 100 dagen, aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De verdediging heeft verzocht, in geval wordt overgegaan tot een bewezenverklaring, de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling slechts gedeeltelijk toe te wijzen.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom gedeeltelijk toewijzen en gelasten dat een gedeelte van
100 (honderd) dagenvan de gevangenisstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.