ECLI:NL:RBAMS:2016:3969

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
13/993003-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het niet melden van ongebruikelijke transacties en het niet verrichten van cliëntenonderzoek in de horlogehandel

Op 30 juni 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bedrijfsmatig handelde in dure horloges. De verdachte werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Dit betrof onder andere het niet melden van ongebruikelijke transacties en het niet verrichten van cliëntenonderzoek bij contante betalingen van € 15.000 of meer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, zowel als eenmanszaak als via een B.V., opzettelijk deze verplichtingen had geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 april 2012 tot en met 7 januari 2014 meerdere ongebruikelijke transacties had verricht zonder deze te melden. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 20.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk. De rechtbank volgde deze eis, maar hield rekening met het feit dat de verdachte inmiddels was gestopt met zijn bedrijfsactiviteiten. De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 20.000, met een voorwaardelijk deel van € 10.000 en een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993003-15 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Brakel en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte mr. I.J.K. van der Meer naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1: handelend onder de naam [naam] , het in de periode van 11 april 2012 tot en met 7 januari 2014, althans 2012 en/of 2013, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, niet binnen veertien dagen / onverwijld melden van een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft), meermalen gepleegd;
2: handelend onder de naam [naam] , het in de periode van 11 april 2012 tot en met 27 september 2012, althans 2012, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een transactie, verrichten van geen dan wel onvolledig cliëntenonderzoek als verplicht in de Wwft, meermalen gepleegd, en/of
handelend onder de naam [naam] , het in de periode van 11 april 2012 tot en met 20 september 2013, althans 2012 en/of 2013, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een transactie, niet dan wel onvolledig op toegankelijke wijze bewaren van de gegevens van de cliënt gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie als verplicht in de Wwft, meermalen gepleegd;
3: feitelijk leiding geven aan het in de periode van 30 mei 2013 tot en met 14 juni 2013, althans 2013, door [naam B.V.] , als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, niet binnen veertien dagen / onverwijld melden van een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wwft;
4:
(primair)feitelijk leiding geven aan het in de periode van 11 april 2012 tot en met 30 mei 2013, althans 2012 en/of 2013, door [naam B.V.] , als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een transactie, verrichten van geen dan wel onvolledig cliëntenonderzoek als verplicht in de Wwft, dan wel
(subsidiair)feitelijk leiding geven aan het in de periode van 30 mei 2013 tot en met 20 september 2013, althans 2013, door [naam B.V.] , als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een transactie, niet dan wel onvolledig op toegankelijke wijze bewaren van de gegevens van de cliënt gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie als verplicht in de Wwft.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zij meent dat deze zaak niet via het strafrecht, maar via het bestuursrecht had moeten worden afgedaan. Hieraan heeft zij echter geen rechtsgevolg verbonden.
Voor zover zij echter daarmee beoogd heeft een beroep te doen op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, overweegt de rechtbank het volgende.
In de wetsgeschiedenis van de Wwft (Samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme)) – Kamerstukken II 2007-2008, 31 238, nr. 3, p. 34 – is het volgende opgemerkt:

Beide stelsels sluiten de aanvullende rol die strafrechtelijke handhaving voor de naleving van dit wetsvoorstel kan betekenen niet uit. De aard en de ernst van overtredingen van deze wet kan een strafrechtelijke sanctie vergen. Ook de samenhang met andere strafbare feiten of de behoefte aan een opsporingsonderzoek met bijbehorende bevoegdheden kan reden vormen voor strafrechtelijke handhaving. Overtreding van een aantal voorschriften van dit wetsvoorstel is daarom strafbaar gesteld in de Wet op de Economische delicten.
De wetsgeschiedenis geeft dus expliciet ruimte voor strafrechtelijke handhaving van voorschriften uit de Wwft. De mogelijkheid van bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke handhaving staan aldus een strafrechtelijke vervolging niet in de weg. Uitgangspunt in het Nederlands strafprocesrecht is dat het Openbaar Ministerie bevoegd is om te beslissen in welke zaken wel en in welke zaken niet tot strafvervolging wordt overgegaan. Slechts als gehandeld wordt in strijd met de wet en/of de beginselen van een goede procesorde kan sprake zijn van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Daarvan is in deze zaak geen sprake, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.
De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat sprake is van handelen in strijd met het ‘ne bis in idem’-beginsel, nu de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten in dezelfde periode hebben plaatsgevonden als het onder 1 ten laste gelegde feit. Ook aan dit verweer is geen rechtsgevolg verbonden.
Voor zover zij echter daarmee eveneens beoogd heeft een beroep te doen op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, overweegt de rechtbank dat het verweer wordt verworpen, nu de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten betrekking hebben op een andere transactie dan hetgeen onder 1 ten laste is gelegd, en dus geen sprake kan zijn van handelen in strijd met het ‘ne bis in idem’-beginsel.
3.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De bedrijfsactiviteiten van verdachte bestaan uit de in- en verkoop van horloges. Verdachte kan daarom op grond van artikel 1 lid 1 sub a onder 15 Wwft, voor zover de betaling van goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat, worden aangemerkt als een instelling in de zin van de Wwft, te weten een beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen.
Op een instelling in de zin van de Wwft rusten verschillende verplichtingen, waaronder:
− de verplichting om cliëntenonderzoek te doen, onder meer indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15.000, -, of twee of meer transacties verricht waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 15.000, - (artikel 3 Wwft);
− de verplichting om de gegevens van een geïdentificeerde cliënt op toegankelijke wijze vast te leggen en te bewaren gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke transactie of na het uitvoeren van de desbetreffende transactie (artikel 33 Wwft).
Daarnaast rust op een instelling in de zin van de Wwft de verplichting om een ongebruikelijke transactie binnen veertien dagen – of vanaf 1 januari 2013 onverwijld – te melden nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het meldpunt – of vanaf 1 januari 2013 de Financiële Inlichtingen eenheid (artikel 16 Wwft). In het Uitvoeringsbesluit Wwft is voor handelaren in zaken van grote waarde de objectieve meldindicator opgenomen dat er een meldplicht is als er sprake is van een transactie waarbij voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 25.000, - of meer bedraagt.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft alleen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten betreffen de verkoop van drie verschillende horloges op dezelfde datum. Voor het horloge met factuurnummer 2013-40 is € 13.000, - betaald. Daarmee blijft die transactie onder de grens van € 15.000, - en moet er vrijspraak volgen van het onder 3 en 4 ten laste gelegde, voor zover het factuurnummer 2013-40 betreft. Gelet op de definitie van een transactie, te weten een handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het afnemen of het verlenen van diensten, kan er in deze zaak geen sprake zijn van een samengestelde transactie, aangezien het ging om de verkoop van drie goederen die individueel zijn verkocht.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte, als eenmanszaak handelend onder de naam [naam] , tussen 11 april 2012 en 24 december 2012 vier transacties heeft uitgevoerd, waarbij telkens contante betalingen van meer dan € 25.000, - in ontvangst zijn genomen. Daarmee is sprake van een objectieve indicator als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wwft, op grond waarvan verdachte deze transacties als ongebruikelijke transacties had moeten melden. Verdachte heeft erkend dat hij dit heeft nagelaten. Gelet hierop kan het onder 1 ten laste gelegde, dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 Wwft geformuleerde op hem rustende verplichting, worden bewezen.
4.4.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte, als eenmanszaak handelend onder de naam [naam] , tussen 11 april 2012 en 27 september 2012 vier transacties heeft uitgevoerd, zonder daarbij cliëntenonderzoek te doen, terwijl hij daartoe wel was verplicht. Verdachte heeft erkend dat hij dit heeft nagelaten. Gelet hierop kan dus worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de in artikel 3 Wwft geformuleerde verplichting om deugdelijk cliëntenonderzoek te verrichten.
4.4.3.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte, namens zijn bedrijf [naam B.V.] , op 30 mei 2013 drie transacties heeft uitgevoerd. De raadsvrouw heeft betoogd dat deze drie transacties moeten worden gezien als drie individuele transacties en niet als één samengestelde transactie. De rechtbank verwerpt dit verweer echter en overweegt daartoe dat het evident niet de bedoeling is dat de verplichtingen van de Wwft om ongebruikelijke transacties te melden of cliëntenonderzoek te doen kunnen worden vermeden door aankopen die gelijktijdig plaatsvinden te verspreiden over meerdere facturen. De transacties op 30 mei 2013 moeten worden aangemerkt als één samengestelde transactie, nu sprake is van de verkoop van verschillende losse horloges aan dezelfde persoon, welke horloges op hetzelfde moment werden afgeleverd en betaald.
Gelet op het voorgaande is sprake van één samengestelde transactie, waarbij sprake was van een contante betaling van meer dan € 25.000, -. Daarmee is sprake van een objectieve indicator als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wwft, op grond waarvan verdachte deze transacties als ongebruikelijke transacties had moeten melden. Verdachte heeft dit nagelaten.
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vraagpunten:
Is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?
Kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
Kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht ook strafvervolging worden ingesteld, en kunnen ook straffen worden uitgesproken tegen hen die tot dat feit opdracht hebben gegeven en/of aan dat feit feitelijk leiding hebben gegeven.
Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V.] en deze vennootschap had geen werknemers in dienst. Nu [naam B.V.] geadresseerde was van de norm, te weten de verplichting om melding te doen van de ongebruikelijke transactie, het ging om handelen van verdachte die werkzaam was ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet plaats zou kunnen, kan het handelen van verdachte als natuurlijk persoon aan [naam B.V.] worden toegerekend en kan verdachte, als enig aandeelhouder en bestuurder – en de persoon die feitelijk heeft nagelaten de ongebruikelijke transactie te melden – worden aangemerkt als feitelijk leidinggever in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet hierop kan het onder 3 ten laste gelegde, dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan [naam B.V.] , welke rechtspersoon opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 Wwft geformuleerde op haar rustende verplichting, worden bewezen.
4.4.4.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte bij de samengestelde transactie die hij, namens zijn bedrijf [naam B.V.] , op 30 mei 2013 heeft uitgevoerd ook geen cliëntenonderzoek heeft verricht, terwijl hij daartoe wel was verplicht. Verdachte heeft erkend dat hij dit heeft nagelaten. Conform hetgeen in rubriek 4.4.3. is overwogen, kan daarom worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan [naam B.V.] , welke rechtspersoon opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 3 Wwft geformuleerde op haar rustende verplichting om deugdelijk cliëntenonderzoek te verrichten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.4.vervatte bewijsoverwegingen bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
handelend onder de naam [naam] , in de periode van 11 april 2012 tot en met 7 januari 2013 te Tilburg, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,00 euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijke transactie niet binnen 14 dagen nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt, immers heeft hij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
- een op 11 april 2012 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten een contante betaling van 29.000,00 euro, DOC-001, en
- een op 20 juni 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 27.000,00 euro, DOC-002, en
- een op 11 december 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van 62.500,00 euro, DOC-004, en
- een op 24 december 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 35.500,00 euro, DOC-005.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
handelend onder de naam [naam] , in de periode van 11 april 2012 tot en met 27 september 2012 te Tilburg, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,00 euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen dan wel onvolledig, cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of gecontroleerd bij de volgende transacties:
- een op 11 april 2012 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten een contante betaling van 29.000,00 euro, DOC-001, en
- een op 20 juni 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 27.000,00 euro, DOC-002, en
- een op 20 september 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van 22.500,00 euro, DOC-008, en
- een op 27 september 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van 23.000,00 euro, DOC-009.
 Het onder
3ten laste gelegde, te weten dat:
[naam B.V.] , in de periode van 30 mei 2013 tot en met 14 juni 2013 te Tilburg, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,00 euro of meer, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijke transactie, niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft zij opzettelijk geen melding gedaan van,
- een op 30 mei 2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 91.000,00 euro, DOC-007a, DOC-007b, DOC-007c,

aan welk bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

 Het onder
4 primairten laste gelegde, te weten dat:
[naam B.V.] , in 2013 te Tilburg, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,00 euro of meer, opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen dan wel onvolledig, cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft zij opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd bij de volgende transactie:
- een op 30 mei 2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 91.000,00 euro, DOC-007a, DOC-007b, DOC-007c,

aan welk bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 20.000, -, waarvan € 10.000, - voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het is van groot belang dat meldplichtigen melding doen van ongebruikelijke transacties en cliëntenonderzoek doen om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Door niet te voldoen aan de meldplicht of geen cliëntenonderzoek te doen, maken meldplichtigen zich bovendien schuldig aan concurrentievervalsing ten aanzien van bedrijven die wel alles volgens de regels doen.
Verdachte is niet meer in het bezit van de onderneming(en) waarmee de strafbare feiten zijn gepleegd. Hij was echter wel verantwoordelijk voor de gepleegde omissies en moet daarom nog worden bestraft. Wel moet er rekening worden gehouden met het feit dat verdachte als natuurlijk persoon wordt aangesproken en het feit dat de feiten al van ruim drie jaar geleden dateren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat er vanuit verdachte geen sprake is geweest van bewuste misleiding. Daarnaast is verdachte in 2013 gestopt met zijn werkzaamheden en heeft het tweeënhalf jaar geduurd voor de zaak tot een einde wordt gebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft nagelaten om vijf ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Verdachte heeft daarnaast vijf maal nagelaten om cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft te verrichten, dan wel de bij cliëntenonderzoek verzamelde gegevens op een deugdelijke wijze vast te leggen en te bewaren. Hij heeft door zijn handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. De financiële schade die witwassen in de samenleving veroorzaakt is groot. Gelet daarop moet in beginsel een aanzienlijke geldboete aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte inmiddels is gestopt met de bedrijfsactiviteiten, waarvoor een meldplicht op grond van de Wwft gold, zodat de kans op herhaling in ieder geval in de nabije toekomst als laag kan worden ingeschat. De rechtbank zal daarom de officier van justitie volgen bij de straftoemeting en een aanzienlijk deel van aan verdachte op te leggen straf voorwaardelijk opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3, 15 en 16 van de Wwft en de Bijlage Indicatorenlijst bij het Uitvoeringsbesluit Wwft.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1bewezen verklaarde:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder2bewezen verklaarde:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder3bewezen verklaarde:
Feitelijk leiding geven aan opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon.
Ten aanzien van het onder4 primairbewezen verklaarde:
Feitelijk leiding geven aan opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 20.000, - (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 135 dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot € 10.000, - (tienduizend euro), van deze geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 85 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2016.