ECLI:NL:RBAMS:2016:3968

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
13/993032-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belastingadviseur wegens niet-meldplichtigheid bij ongebruikelijke transactie

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een belastingadviseur, die werd beschuldigd van het niet melden van een ongebruikelijke transactie in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte, geboren in 1952, was werkzaam als belastingadviseur en had geen melding gedaan van een transactie die als ongebruikelijk werd beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als meldplichtige instelling kan worden aangemerkt, omdat hij handelde namens een maatschap die de meldplicht had. De rechtbank heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie verworpen, dat de verdachte als natuurlijk persoon gedagvaard moest worden, en heeft geconcludeerd dat de maatschap als rechtspersoon verantwoordelijk was voor de meldplicht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat hij als zelfstandig onafhankelijk beroepsbeoefenaar handelde. De rechtbank benadrukte dat de meldplicht rustte op de maatschap en niet op de individuele belastingadviseur. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993032-16 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Brakel, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.C.E. Draisma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
h
ij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 maart 2013 tot en met 2 mei 2013, althans in het jaar 2013, te Nijmegen en/of Zoetermeer en/of (elders) in Nederland, (telkens) als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht, bij het afsluiten van een vaststellingsovereenkomst, (telkens) opzettelijk (in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) verrichte of voorgenomen ongebruikelijk transactie(s) niet of niet-onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de (voorgenomen) transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële Inlichtingen eenheid, immers heeft hij (telkens) opzettelijk geen (onverwijlde) melding gedaan van,
- een op 22 maart 2013 verrichte ongebruikelijke transactie(s), te weten de afsluiting van een vaststellingsovereenkomst ter waarde van 225.000,00 euro, met daarop volgend (een) van 3 april 2013 tot en met 18 april 2013 verrichte geheel of gedeeltelijk(e) contante betaling(en) van (in totaal) 225.000,00 Euro, althans minstens 15.000,00 Euro (zie DOC-002).
Artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme
Artikel 6 Wet op de economische delicten

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen moet worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
De maatschap waarvan verdachte deel uit maakt, heeft geen rechtspersoonlijkheid en kan dus niet strafrechtelijk worden vervolgd. Daarom is verdachte als natuurlijk persoon gedagvaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Per 1 januari 2013 is de definitie in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) van het begrip instelling gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat een individuele beroepsbeoefenaar alleen dan als instelling in de zin van de wet kan worden aangemerkt als hij geheel zelfstandig opereert. Als de beroepsbeoefening plaatsvindt in de vorm van een rechtspersoon of vennootschap, dan wordt de rechtspersoon of vennootschap als instelling aangemerkt. In deze zaak is niet verdachte, maar de maatschap [naam maatschap] een overeenkomst van opdracht met [naam 1] aangegaan. [naam maatschap] heeft het verrichte werk ook aan [naam 1] gefactureerd. Verdachte heeft [naam 1] namens de maatschap feitelijk bijgestaan, maar dus niet als zelfstandig en onafhankelijk beroepsbeoefenaar geopereerd. In deze zaak is de maatschap dus de meldplichtige instelling. Een maatschap is immers een vennootschap. Verdachte kan dus niet worden aangemerkt als instelling in de zin van de Wwft en moet daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegde dat hij als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent en daarbij, bij het afsluiten van een vaststellingovereenkomst, opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 Wwft geformuleerde verplichting om een ongebruikelijke transactie onverwijld te melden nadat het ongebruikelijke karakter van die transactie hem bekend is geworden. Alvorens toe te komen aan de vraag, of er sprake was van een ongebruikelijke transactie en of verdachte opzettelijk die ongebruikelijke transactie niet heeft gemeld, moet eerst de vraag beantwoord worden, of verdachte kan worden aangemerkt als een instelling in de zin van de Wwft, waarop deze meldplicht rust.
Ten tijde van het ten laste gelegde feit moest op grond van artikel 1 lid 1 sub a onder 23 Wwft als instelling in de zin van de Wwft worden aangemerkt – voor zover relevant voor de onderhavige zaak – een ‘natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als belastingadviseur
zelfstandigonafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins
zelfstandigonafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht’. Deze definitie gold vanaf 1 januari 2013. Daarvóór ontbrak in de Wwft ten aanzien van een belastingadviseur de eis dat hij of zij ‘zelfstandig onafhankelijk’ beroepsactiviteiten uitoefende.
In de Memorie van Toelichting van 23 april 2012 bij de “Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES in verband met de implementatie van aanbevelingen van de Financial Action Task Force” (Kamerstukken II 2011-2012, 33 238, nr. 3) is met betrekking tot deze wetswijziging het volgende opgenomen:
“Verder wordt de normadressering voor de (externe) registeraccountants (RA), de (externe) accountants-administratieconsulenten (AA) en belastingadviseurs aangepast, dit mede op verzoek van de brancheorganisaties zelf. Deze is thans nog gericht op individuen, terwijl het in de praktijk voor bijvoorbeeld een individuele RA of AA werkzaam in een accountantsorganisatie vaak niet is toegestaan een ongebruikelijke transactie zelf te melden. Eerst dient intern gemeld te worden, ook in de gevallen waarin nog twijfel bestaat omtrent het ongebruikelijk karakter van de transactie. Het is dan doorgaans aan de compliance afdeling van de organisatie om te beslissen of daadwerkelijk gemeld dient te worden. De redenen om niet tot melding over te gaan worden vastgelegd en zijn voor de toezichthouder inzichtelijk.
De voorgestelde normadressering is beperkt tot degenen die de relevante beroepsactiviteiten zelfstandig onafhankelijk uitoefenen, kort gezegd: het kantoor en de natuurlijke persoon die zelfstandig optreedt. Deze kunnen door de toezichthouder bestuursrechtelijk worden aangesproken op ontoereikend beleid inzake bijvoorbeeld het melden van ongebruikelijke transacties, of het in concrete gevallen nalaten om meldingen van ongebruikelijke transacties te doen. Dat is ook efficiënter dan accountants in loondienst aan te spreken. Dit laat onverlet de mogelijkheid van tuchtrechtelijke maatregelen jegens natuurlijke personen op basis van het wettelijke tuchtrecht dat op een individuele RA of AA van toepassing is. (…)
In verband met deze aanpassingen is het instellingsbegrip van de belastingadviseur apart opgenomen in subonderdeel 23º. Ook voor deze beroepsgroep is de normadressering aangepast zoals hiervoor beschreven.”
In de “Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) voor belastingadviseurs en accountants” van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (van juni 2014) is als toelichting op deze wetswijziging het volgende opgenomen:
“Normadressaat is de natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap die de beroepsactiviteiten “zelfstandig onafhankelijk” uitoefent. Dit betekent dat de natuurlijk persoon die als belastingadviseur, accountant of accountant-administratieconsulent alleen werkt, gezien moet worden als “instelling”. Wanneer de beroepsbeoefenaar in het kader van een organisatorische eenheid (vennootschap of rechtspersoon, zoals een maatschap, vennootschap onder firma, een BV of NV) werkt, rusten de verplichtingen uit de WWFT op die organisatorische eenheid. Deze wordt dan als zodanig als instelling aangemerkt. Het is aan de organisatie om er zorg voor te dragen dat haar partners en medewerkers aan de WWFT voldoen. Doet de organisatie dat niet of niet goed, dan is zij als instelling in de zin van de WWFT verantwoordelijk. Controle op de naleving, en dus ook de sanctie bij niet toepassen, speelt zich af op het niveau van de organisatie.”
Uit het dossier blijkt dat verdachte weliswaar als belastingadviseur beroepsactiviteiten heeft uitgeoefend, maar dat hij deze activiteiten heeft verricht namens accountantskantoor [naam maatschap] , een maatschap. Dit accountantskantoor heeft [naam 1] ook gefactureerd voor de activiteiten van verdachte. Gelet hierop en op de hiervoor weergegeven uitleg van de Wwft is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als een belastingadviseur die ‘zelfstandig onafhankelijk’ beroepsactiviteiten heeft uitgeoefend. Verdachte was daarom geen instelling in de zin van de Wwft en er rustte dus geen verplichting op hem om de in de tenlastelegging vermelde transactie te melden. Deze verplichting rustte op de maatschap [naam maatschap] accountants. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, kan deze maatschap wel strafrechtelijk worden vervolgd. In artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is immers opgenomen dat voor de toepassing van de overige leden van dat artikel – waarin de strafvervolging van rechtspersonen wordt geregeld – de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, de rederij en het doelvermogen met de rechtspersoon gelijk worden gesteld.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2016.