ECLI:NL:RBAMS:2016:3966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
13/993014-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

Op 30 juni 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bedrijfsmatig in edele metalen handelde. De verdachte werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 17 maart 2014 tot en met 31 maart 2014, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, niet onverwijld een ongebruikelijke transactie had gemeld en geen cliëntenonderzoek had verricht bij contante betalingen van € 15.000 of meer. De rechtbank benadrukte dat ook gelijktijdige aankopen door personen met een zekere relatie als samengestelde transacties moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk in strijd had gehandeld met de Wwft door geen melding te maken van ongebruikelijke transacties en door onvolledig cliëntenonderzoek te verrichten. De rechtbank legde een geldboete op van € 12.000, waarvan € 4.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de verbeterde compliance binnen het bedrijf na de controle die tot deze zaak leidde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993014-16 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [vestigingsadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Brakel en van wat de gemachtigde vertegenwoordigers van verdachte, [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1: het in de periode van 17 maart 2014 tot en met 31 maart 2014, althans 2013, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, niet onverwijld melden van een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft);
2: het in de periode van 2 december 2013 tot en met 27 juni 2014, althans 2013 en/of 2014, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een transactie, verrichten van geen dan wel onvolledig cliëntenonderzoek als verplicht in de Wwft, meermalen gepleegd, en/of
het in de periode van 2 december 2013 tot en met 8 januari 2015, althans 2013 en/of 2014 en/of 2015, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een transactie, niet dan wel onvolledig op toegankelijke wijze bewaren van de gegevens van de cliënt gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie als verplicht in de Wwft, meermalen gepleegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest in de 13de en 41ste regel van het onder 2 ten laste gelegde het bedrag “19.844 euro” als “19.884 euro”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in haar verdediging.
De rechtbank leest in de 19de en 47ste regel van het onder 2 ten laste gelegde het bedrag “18.800 euro” als “18.840 euro”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in haar verdediging.
De rechtbank leest in de 23ste en 51ste regel van het onder 2 ten laste gelegde de datum “18 maart 2014” als “18 maart 2013”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in haar verdediging.

3.Voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij niet begrijpt waarom gekozen is voor een afdoening via het strafrecht in plaats van een afdoening via het bestuursrecht.
Voor zover verdachte daarmee beoogd heeft een beroep te doen op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, overweegt de rechtbank het volgende.
In de wetsgeschiedenis van de Wwft (Samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme)) – Kamerstukken II 2007-2008, 31 238, nr. 3, p. 34 – is het volgende opgemerkt:

Beide stelsels sluiten de aanvullende rol die strafrechtelijke handhaving voor de naleving van dit wetsvoorstel kan betekenen niet uit. De aard en de ernst van overtredingen van deze wet kan een strafrechtelijke sanctie vergen. Ook de samenhang met andere strafbare feiten of de behoefte aan een opsporingsonderzoek met bijbehorende bevoegdheden kan reden vormen voor strafrechtelijke handhaving. Overtreding van een aantal voorschriften van dit wetsvoorstel is daarom strafbaar gesteld in de Wet op de Economische delicten.
De wetsgeschiedenis geeft dus expliciet ruimte voor strafrechtelijke handhaving van voorschriften uit de Wwft. De mogelijkheid van bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke handhaving staan aldus een strafrechtelijke vervolging niet in de weg. Uitgangspunt in het Nederlands strafprocesrecht is dat het Openbaar Ministerie bevoegd is om te beslissen in welke zaken wel en in welke zaken niet tot strafvervolging wordt overgegaan. Slechts als gehandeld wordt in strijd met de wet en/of de beginselen van een goede procesorde kan sprake zijn van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Daarvan is in deze zaak geen sprake, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.
3.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De bedrijfsactiviteiten van verdachte bestaan uit de in- en verkoop van edele metalen. Verdachte kan daarom op grond van artikel 1 lid 1 sub a onder 15 Wwft, voor zover de betaling van goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat, worden aangemerkt als een instelling in de zin van de Wwft, te weten een beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen.
Op een instelling in de zin van de Wwft rusten verschillende verplichtingen, waaronder:
− de verplichting om cliëntenonderzoek te doen, onder meer indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15.000, -, of twee of meer transacties verricht waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 15.000, - (artikel 3 Wwft);
− de verplichting om de gegevens van een geïdentificeerde cliënt op toegankelijke wijze vast te leggen en te bewaren gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke transactie of na het uitvoeren van de desbetreffende transactie (artikel 33 Wwft).
Daarnaast rust op een instelling in de zin van de Wwft de verplichting om een ongebruikelijke transactie binnen veertien dagen – of vanaf 1 januari 2013 onverwijld – te melden nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het meldpunt – of vanaf 1 januari 2013 de Financiële Inlichtingen eenheid (artikel 16 Wwft). In het Uitvoeringsbesluit Wwft is voor handelaren in zaken van grote waarde de objectieve meldindicator opgenomen dat er een meldplicht is als er sprake is van een transactie waarbij voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 25.000, - of meer bedraagt.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft op 26 januari 2016 ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde verklaard dat het om een samengestelde order ging en dat er een melding had moeten worden gedaan. In de e-mail van 9 februari 2016 verklaart zij echter dat het ging om twee afzonderlijke transacties met aparte handtekeningen en betalingen. Dat is niet geloofwaardig. Er is geen sprake van twee verschillende handtekeningen; er is door dezelfde persoon getekend voor ontvangst. Bovendien is het tijdstip van de aankoop en het klantnummer hetzelfde. Er is dus wel sprake van een samengestelde transactie, zodat er een melding had moeten worden gedaan. Nu dat niet is gedaan, kan het onder 1 ten laste gelegde worden bewezen.
Ook de onder 2 ten laste gelegde facturen 801156 en 801157 kunnen worden aangemerkt als een samengestelde transactie. De orders betreffen hetzelfde klantnummer, vonden op dezelfde dag plaats, hebben opeenvolgende factuurnummers en betroffen dezelfde bestelling. Nu er sprake is van een samengestelde transactie, heeft er ten onrechte geen cliëntenonderzoek plaatsgevonden, zodat overtreding van artikel 3 Wwft kan worden bewezen.
Ten aanzien van de facturen 801252 en 801253 ligt dit iets anders. Deze orders staan op naam van verschillende personen en betreffen verschillende klantnummers. Nu de ontvangstbevestigingen bij deze facturen beide precies om 15.00 uur zijn getekend en op factuur 801252 staat dat er € 20.950, - is betaald, hetgeen nagenoeg precies de som van beide orders is, kan echter toch worden bewezen dat er sprake is van een samengestelde transactie, waarbij cliëntenonderzoek verplicht was. Dit is nagelaten.
De facturen 801383 en 801384 betreffen hetzelfde klantnummer, maar staan op verschillende namen. In beide gevallen is het afleveradres echter hetzelfde. Verdachte heeft in de e-mail van 16 februari 2016 aangegeven dat het uitgangspunt moet zijn dat het om dezelfde klant gaat en dat cliëntenonderzoek had moeten plaatsvinden. Verdachte bleek ook daadwerkelijk te beschikken over het identiteitsbewijs, dus er is geen sprake van overtreding van artikel 3 Wwft. Verdachte kon echter tijdens het controle-onderzoek niet aantonen dat de cliëntgegevens van [persoon 1] op een deugdelijke wijze werden bewaard. Er is dus wel sprake van een overtreding van artikel 33 Wwft. Ditzelfde geldt ten aanzien van factuur 800509 op naam van [persoon 2] . Tijdens het controle-onderzoek kon niet worden aangetoond dat diens identiteitsgegevens waren gecontroleerd. Dat later is gebleken dat er wel een kopie van het identiteitsbewijs in het digitale dossier van de cliënt was opgenomen, betekent dat geen sprake is van overtreding van artikel 3 Wwft, maar wel van een overtreding van artikel 33 Wwft.
Verdachte heeft ten aanzien van factuur 801632 aangevoerd dat deze factuur in de administratie was opgenomen onder het kopje [persoon 3] , kennelijk [persoon 3] . Dat werd ten tijde van de controle echter niet aangegeven. Bovendien staat geenszins vast dat [persoon 3] de cliënt was bij deze transactie. Op de factuur staat namelijk een heel ander klantnummer vermeld dan bij andere transacties op naam van [persoon 3] . Het klantnummer op deze factuur komt overeen met dat op de facturen 801156 en 801157, waarbij ook geen cliëntenonderzoek is gedaan. Het ligt voor de hand dat dit de werkelijke cliënt was. Er is dus sprake van een overtreding van artikel 3 Wwft.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verweer gevoerd ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ter terechtzitting heeft zij – in aanvulling op de schriftelijke reactie voorafgaand aan de zitting, die in het dossier is gevoegd – ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voorts nog, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De onder 1 ten laste gelegde transactie was geen samengestelde transactie, want de facturen betreffen aankopen door twee verschillende personen. Er was dus geen meldingsplicht op grond van de Wwft. Als twee personen aanwezig zijn, twee verschillende bestellingen doen en twee verschillende handtekeningen zetten, is er geen sprake van een samengestelde transactie, ook niet als op de facturen hetzelfde klantnummer staat en het gaat om opvolgende factuurnummers van dezelfde datum.
Ten aanzien van een aantal transacties geldt dat de identiteitsbewijzen en cliëntgegevens altijd aanwezig waren in het digitale dossier. Aan de controle-ambtenaar is aangeboden dat dossier in te zien, maar hij gaf aan dat hij eerste alle omissies op papier zou zetten en na overleg met de boete-dwangsomfunctionaris zou kijken of die omissies weerlegd konden worden aan de hand van het digitale dossier. Dat vervolgonderzoek heeft nooit meer plaatsgevonden.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte op 17 maart 2014 een samengestelde transactie heeft uitgevoerd, bestaande uit de factuurnummers 801630 en 801631, Weliswaar staan deze facturen op twee verschillende (voor)namen, te weten [persoon 3] en [persoon 4] , maar nu het opvolgende factuurnummers betreft, die op hetzelfde klantnummer geregistreerd staan en waarbij dezelfde goederen worden gekocht voor hetzelfde bedrag, is er sprake van een dermate groot verband tussen deze facturen dat sprake is van een samengestelde transactie. Dit wordt ondersteund door de vaststelling dat slechts op een van de facturen transactiekosten in rekening zijn gebracht, dat de bestellingen op hetzelfde moment en op hetzelfde adres zijn afgeleverd en dat de handtekening voor ontvangst op de ontvangstbewijzen identiek is. Ten slotte lijkt op basis van het overeenkomende factuur-, e-mail- en afleveradres en dezelfde achternaam sprake te zijn van een familiaire relatie tussen beide cliënten.
Ook in gevallen als deze, die ook door verdachte zijn geschetst, waarbij kennelijk twee personen – bijvoorbeeld echtelieden – samen aanwezig zijn en elk, middels een aparte factuur, goederen aanschaffen, is sprake van een dermate groot verband tussen de transacties dat sprake is van een samengestelde transactie. Uitzonderingssituaties daargelaten, moet het er immers voor worden gehouden dat de contante bedragen waarmee de goederen worden aangeschaft, afkomstig zijn uit hetzelfde vermogen. Het is evident niet de bedoeling dat de verplichtingen van de Wwft, om ongebruikelijke transacties te melden of cliëntenonderzoek te doen, kunnen worden vermeden door aankopen te verspreiden over meerdere samen aanwezige personen en aldus onder de financiële grenzen te blijven.
Nu sprake is van een samengestelde transactie, betreft deze transactie een contante betaling van meer dan € 25.000, -. Daarmee is sprake van een objectieve indicator als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wwft, op grond waarvan verdachte deze transacties als ongebruikelijke transacties had moeten melden. Verdachte heeft dit nagelaten. Gelet hierop kan het onder 1 ten laste gelegde, dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 Wwft geformuleerde op haar rustende verplichting, worden bewezen.
4.4.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Aan verdachte wordt daarnaast verweten dat zij ten aanzien van een vijftal al dan niet samengestelde transacties heeft nagelaten te doen voldoen aan de in artikel 3 Wwft en/of artikel 33 Wwft opgenomen verplichtingen, om cliëntenonderzoek te doen en de gegevens van haar cliënten op een toegankelijke wijze vast te leggen en te bewaren. Verdachte heeft verweer gevoerd ten aanzien van deze verwijten.
Op grond van de verweren van verdachte kunnen de ten laste gelegde transacties in twee categorieën worden onderverdeeld, te weten:
transacties ten aanzien waarvan verdachte stelt dat het cliëntenonderzoek wel was verricht en de gegevens van de cliënt ook aanwezig waren in de (digitale) administratie;
transacties ten aanzien waarvan verdachte stelt dat er geen verplichting was om cliëntenonderzoek te doen, omdat er geen sprake was van een samengestelde transactie.
De rechtbank zal deze verschillende categorieën hieronder bespreken.
De transacties met factuurnummers 800509 en 801632:
Verdachte heeft ten aanzien van de transactie met factuurnummer 800509 aangevoerd dat er wel cliëntenonderzoek was gedaan. Voorts heeft verdachte aangevoerd dat deze gegevens ook waren bewaard in een digitaal dossier, maar dat de controlerende ambtenaar – kort gezegd – heeft geweigerd om daar kennis van te nemen.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk. De controlerende ambtenaar heeft gerapporteerd dat uit de aanwezige administratie niet worden vastgesteld of bij deze transactie de identiteit juist en volledig is vastgesteld en/of deze gegevens zijn vastgelegd en bewaard. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Mogelijk was deze informatie wel aanwezig in een digitale administratie, maar de rechtbank gaat er, gezien de verklaring van de controlerende ambtenaar, van uit dat deze administratie voor de controlerende ambtenaar niet toegankelijk was ten tijde van de controle.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van deze transactie moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde overtreding van artikel 3 Wwft, omdat – nu verdachte nadien stukken ter zake van het cliëntenonderzoek heeft overgelegd – niet kan worden uitgesloten dat het cliëntenonderzoek wel was verricht. De cumulatief/alternatief ten laste gelegde overtreding van artikel 33 Wwft kan daarentegen wel worden bewezenverklaard.
Verdachte heeft ten aanzien van de transactie met factuurnummer 801632 aan “Balie Verkoop” aangevoerd dat deze in de digitale administratie is geregistreerd onder de naam [persoon 3] . Hoewel uit het dossier blijkt dat de cliënt [persoon 3] , van wie de cliëntgegevens aanwezig waren bij verdachte, op 17 maart 2014 ook goederen heeft gekocht bij verdachte, blijkt uit niets dat deze factuur ook een aankoop door [persoon 3] betreft. Het klantnummer op de factuur betreft immers een ander klantnummer dan het klantnummer van [persoon 3] . De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat dit een verkoop aan [persoon 3] betreft en acht daarom bewezen dat verdachte onvolledig cliëntenonderzoek heeft verricht en dus opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de in artikel 3 Wwft geformuleerde verplichting om deugdelijk cliëntenonderzoek te verrichten.
De transacties met factuurnummers 801156 en 801157, 801252 en 801253 en 801383 en 801384:
Verdachte heeft ten aanzien van de transacties met factuurnummers 801156 en 801157, 801252 en 801253 en 801383 en 801384 aangevoerd dat geen sprake is van samengestelde transacties, omdat deze transacties telkens twee verschillende klanten betroffen, en dat de individuele transacties telkens minder dan € 15.000, - betroffen, zodat er geen verplichting was om cliëntenonderzoek te verrichten.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De facturen 801156 en 801157 zijn van dezelfde datum en betreffen de verkoop van nagenoeg dezelfde goederen voor nagenoeg hetzelfde bedrag. Het klantnummer, de betaalwijze, de verzendwijze, het factuuradres en het afleveradres zijn bovendien gelijkluidend. De order- en factuurnummers zijn direct oplopend. Uit het dossier blijkt niets omtrent de persoonsgegevens van de koper(s) van deze goederen en ook uit de facturen kan niet worden opgemaakt dat deze goederen aan verschillende personen zijn verkocht, nu namen van kopers en handtekeningen ontbreken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er een verband bestaat tussen de transacties en dat dat er sprake is van een samengestelde transactie die het contante verkoopbedrag van € 15.000, - overstijgt. Gelet daarop kan worden bewezen dat verdachte, hoewel daartoe verplicht, geen cliëntenonderzoek heeft verricht en dus opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de in artikel 3 Wwft geformuleerde verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten.
Ten aanzien van de facturen 801252 en 801253 geldt dat er wel twee verschillende namen op de facturen en dat er twee verschillende handtekeningen op de ontvangstbewijzen staan. Nu de facturen echter de verkoop van nagenoeg dezelfde goederen op dezelfde datum betreffen, het factuuradres in beide gevallen hetzelfde is, op precies hetzelfde moment voor ontvangst is getekend en op factuur 801252 lijkt te zijn aangetekend dat in één keer contant is betaald voor beide facturen, is de rechtbank van oordeel dat er desondanks toch sprake is van een samengestelde transactie. Bovendien geldt dat ook in dit geval de order- en factuurnummers oplopend zijn. Ook in gevallen als deze, die ook door verdachte zijn geschetst, waarbij kennelijk twee personen – bijvoorbeeld echtelieden – samen aanwezig zijn en elk, middels een aparte factuur, goederen aanschaffen, is sprake van een dermate groot verband tussen de transacties dat sprake is van een samengestelde transactie. Uitzonderingssituaties daargelaten, moet het er immers voor worden gehouden dat de contante bedragen waarmee de goederen worden aangeschaft, afkomstig zijn uit hetzelfde vermogen. Het is evident niet de bedoeling dat de verplichtingen van de Wwft, om ongebruikelijke transacties te melden of cliëntenonderzoek te doen, kunnen worden vermeden door aankopen te verspreiden over meerdere samen aanwezige personen en aldus onder de financiële grenzen te blijven. Anders dan door de verdachte is betoogd, merkt de rechtbank deze facturen dus wel aan als een samengestelde transactie die het contante verkoopbedrag van € 15.000, - overstijgt. Ook ten aanzien van deze transactie kan dus worden bewezen dat verdachte, hoewel daartoe verplicht, geen cliëntenonderzoek heeft verricht en dus opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de in artikel 3 Wwft geformuleerde verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten.
Gelet op het hiervoor overwogene kunnen ook de facturen 801383 en 801384 worden aangemerkt als een samengestelde transactie. Weliswaar staan deze facturen op de naam ‘ [persoon 1] ’ en ‘ [persoon 5] ’, maar deze facturen betreffen de verkoop van dezelfde goederen, voor hetzelfde bedrag op dezelfde datum aan personen met een gelijke achternaam en met eenzelfde factuuradres en klantnummer. Bovendien is sprake van oplopende order- en factuurnummers en zijn de betaalwijze, de verzendwijze en het afleveradres gelijk. Deze omstandigheden maken dat er sprake is van een dermate groot verband, dat de facturen kunnen worden aangemerkt als een samengestelde transactie. Deze samengestelde transactie overstijgt het contante verkoopbedrag van € 15.000, -, zodat cliëntenonderzoek had moeten worden verricht.
Verdachte heeft ten aanzien van deze transactie voorts aangevoerd dat er wel cliëntenonderzoek was gedaan en dat deze gegevens ook waren bewaard in een digitaal dossier, maar dat de controlerende ambtenaar – kort gezegd – heeft geweigerd om daar kennis van te nemen.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk geworden. De controlerende ambtenaar heeft aangegeven dat uit de aanwezige administratie niet worden vastgesteld of bij deze transactie de identiteit juist en volledig is vastgesteld en/of deze gegevens zijn vastgelegd en bewaard. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Mogelijk was deze informatie wel aanwezig in een digitale administratie, maar de rechtbank gaat er, gezien de verklaring van de controlerende ambtenaar, van uit dat deze administratie niet toegankelijk was ten tijde van de controle. Overigens blijkt uit de overgelegde stukken alleen het identiteitsbewijs van [persoon 1] aanwezig te zijn en niet het identiteitsbewijs van [persoon 5] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van deze samengestelde transactie kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met artikel 3 Wwft – door onvolledig cliëntenonderzoek te doen door geen kopie van een identiteitsbewijs van [persoon 5] te vragen – én artikel 33 Wwft – door de gegevens van [persoon 1] niet op een toegankelijke wijze te bewaren. Beide cumulatief/alternatief onder 2 ten laste gelegde feiten kunnen dus worden bewezen ten aanzien van de samengestelde transactie bestaande uit de facturen 801383 en 801384.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.4.vervatte bewijsoverwegingen bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
in de periode van 17 maart 2014 tot en met 31 maart 2014 te [plaats] als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 euro of meer, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijke transactie, niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden, heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft zij opzettelijk geen melding gedaan van
- een op 17 maart 2014 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 32.127,00 euro, factuurnummers 801630 en 801631.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
in de periode van 2 december 2013 tot en met 17 maart 2014 te [plaats] , als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen dan wel onvolledig cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft zij opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd bij de volgende transacties:
- een op 2 december 2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 19.884,00 euro, factuurnummers 801156 en 801157, en
- een op 23 december 2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 20.951,52 euro, factuurnummers 801252 en 801253, en
- een op 30 januari 2014 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 18.840,00 euro, factuurnummers 801383 en 801384, en
- een op 17 maart 2014 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten een contante betaling van 16.056,00 euro, factuurnummer 801632;

en

in 2013 en 2014 en 2015 te [plaats] , als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000 euro of meer, meermalen, telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 33 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, niet dan wel onvolledig, de gegevens van de cliënt op toegankelijke wijze bewaart gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie bij de volgende transacties:
- een op 30 januari 2014 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten contante betalingen van in totaal 18.840,00 euro, factuurnummers 801383 en 801384, en
- een op 18 maart 2013 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van 20.749,92 euro, factuurnummer 800509.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 15.000, -, waarvan € 3.000, - voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De goudhandel is een zeer geliefde branche voor criminelen om geld in wit te wassen. Door niet te voldoen aan de meldplicht of geen cliëntenonderzoek te doen, maken bedrijven zich dus schuldig aan het faciliteren van criminelen. Bovendien maken zij zich schuldig aan concurrentievervalsing ten aanzien van bedrijven die wel alles volgens de regels doen.
Ondanks dat het nieuwe management van verdachte beterschap heeft beloofd en heeft meegewerkt aan het onderzoek, heeft zij behoorlijk wat steken laten vallen. Gelet hierop en gelet op de hoeveelheid transacties waar niet conform de Wwft mee om is gegaan, moet een flinke geldboete volgen. Nu de transacties echter alweer enigszins gedateerd zijn en gezien de houding van het management van verdachte, moet een deel van de geldboete in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte sinds de controle, die tot deze zaak heeft geleid, zeer bewust bezig is met de compliance binnen het bedrijf en dat er alles aan wordt gedaan om de regels in de toekomst na te leven. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat de strafbare feiten zijn gepleegd vóór de overname van verdachte door het huidige management.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft nagelaten om een ongebruikelijke transactie als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Verdachte heeft daarnaast zes maal nagelaten om cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft te verrichten, dan wel de bij dit cliëntenonderzoek verzamelde gegevens op een deugdelijke wijze vast te leggen en te bewaren. Zij heeft door haar handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. De financiële schade die witwassen in de samenleving veroorzaakt is groot. Gelet daarop moet in beginsel een aanzienlijke geldboete aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de bewezen verklaarde strafbare feiten hebben plaatsgevonden vóór de overname van verdachte door het huidige management. De vertegenwoordigers van verdachte hebben ter terechtzitting verklaard dat zij de naleving van de verplichtingen van de Wwft van groot belang achten en de procedures binnen het bedrijf daarop inmiddels hebben aangepast. De rechtbank ziet hierin aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd door een lagere straf op te leggen en een groter deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3, 15, 16 en 33 van de Wwft en de Bijlage Indicatorenlijst bij het Uitvoeringsbesluit Wwft.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1bewezen verklaarde:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Ten aanzien van het onder2bewezen verklaarde:
-
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd, en
-
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 33 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 12.000, - (twaalfduizend euro).
Beveelt dat een gedeelte, groot € 4.000, - (vierduizend euro), van deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2016.