ECLI:NL:RBAMS:2016:3965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
13/993034-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van ongebruikelijke transactie door gebrek aan meldplicht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2016, werd de verdachte beschuldigd van het niet melden van een voorgenomen ongebruikelijke transactie, in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als meldplichtige instelling, omdat hij handelingen verrichtte namens een vennootschap onder firma en niet zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefende. De rechtbank concludeerde dat de meldplicht rustte op de vennootschap en niet op de verdachte zelf. Bovendien kon niet bewezen worden dat de verdachte wetenschap had van de ongebruikelijke transactie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993034-16 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Brakel, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.S. Spijkerman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 14 september 2014, althans in het jaar 2014, te [plaats] en/of Zoetermeer en/of (elders) in Nederland, (telkens) als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht, dan wel als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten waaronder forensische accountancy uitoefent, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht, (telkens) opzettelijk (in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) verrichte of voorgenomen ongebruikelijk transactie(s) niet of niet-onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de (voorgenomen) transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële Inlichtingen eenheid, immers heeft hij (telkens) opzettelijk geen (onverwijlde) melding gedaan van, (een) in augustus 2014 (voorgenomen) ongebruikelijke transactie(s), te weten:
- het (voorgenomen) openen van een rekening (t.n.v. [bedrijf 1 B.V.] ) (met als doel de (voorgenomen) ontvangst van 18.000.000.000 euro, althans een soortgelijk hoog bedrag) en/of
- de (voorgenomen) betaling van 18.000.000.000 euro, althans een soortgelijk hoog bedrag.
Artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme
Artikel 6 Wet op de economische delicten

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Aan verdachte is ten laste gelegde dat hij als belastingadviseur of externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht, en daarbij opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) geformuleerde verplichting om een ongebruikelijke voorgenomen transactie onverwijld te melden nadat het ongebruikelijke karakter van die transactie hem bekend is geworden. Alvorens toe te komen aan de vraag, of er sprake was van een ongebruikelijke voorgenomen transactie en of verdachte opzettelijk die ongebruikelijke transactie niet heeft gemeld, moet de vraag beantwoord worden of verdachte kan worden aangemerkt als een instelling in de zin van de Wwft, waarop deze meldplicht rust.
Ten tijde van het ten laste gelegde feit bepaalde artikel 1 lid 1 sub a onder 11 en 23 Wwft dat als instelling in de zin van de Wwft diende te worden aangemerkt – voor zover relevant voor de onderhavige zaak – een ‘natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent
zelfstandigonafhankelijk beroepsactiviteiten waaronder forensische accountancy uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins
zelfstandigonafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht’ en een ‘natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als belastingadviseur
zelfstandigonafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins
zelfstandigonafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht’. Deze definitie gold vanaf 1 januari 2013. Daarvóór ontbrak in de Wwft de eis dat de beroepsactiviteiten ‘zelfstandig onafhankelijk’ moesten worden uitgeoefend.
In de Memorie van Toelichting van 23 april 2012 bij de “Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES in verband met de implementatie van aanbevelingen van de Financial Action Task Force” (Kamerstukken II 2011-2012, 33 238, nr. 3) is met betrekking tot deze wetswijziging het volgende opgenomen:
“Verder wordt de normadressering voor de (externe) registeraccountants (RA), de (externe) accountants-administratieconsulenten (AA) en belastingadviseurs aangepast, dit mede op verzoek van de brancheorganisaties zelf. Deze is thans nog gericht op individuen, terwijl het in de praktijk voor bijvoorbeeld een individuele RA of AA werkzaam in een accountantsorganisatie vaak niet is toegestaan een ongebruikelijke transactie zelf te melden. Eerst dient intern gemeld te worden, ook in de gevallen waarin nog twijfel bestaat omtrent het ongebruikelijk karakter van de transactie. Het is dan doorgaans aan de compliance afdeling van de organisatie om te beslissen of daadwerkelijk gemeld dient te worden. De redenen om niet tot melding over te gaan worden vastgelegd en zijn voor de toezichthouder inzichtelijk.
De voorgestelde normadressering is beperkt tot degenen die de relevante beroepsactiviteiten zelfstandig onafhankelijk uitoefenen, kort gezegd: het kantoor en de natuurlijke persoon die zelfstandig optreedt. Deze kunnen door de toezichthouder bestuursrechtelijk worden aangesproken op ontoereikend beleid inzake bijvoorbeeld het melden van ongebruikelijke transacties, of het in concrete gevallen nalaten om meldingen van ongebruikelijke transacties te doen. Dat is ook efficiënter dan accountants in loondienst aan te spreken. Dit laat onverlet de mogelijkheid van tuchtrechtelijke maatregelen jegens natuurlijke personen op basis van het wettelijke tuchtrecht dat op een individuele RA of AA van toepassing is. (…)
In verband met deze aanpassingen is het instellingsbegrip van de belastingadviseur apart opgenomen in subonderdeel 23º. Ook voor deze beroepsgroep is de normadressering aangepast zoals hiervoor beschreven.”
In de “Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) voor belastingadviseurs en accountants” van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (van juni 2014) is als toelichting op deze wetswijziging het volgende opgenomen:
“Normadressaat is de natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap die de beroepsactiviteiten “zelfstandig onafhankelijk” uitoefent. Dit betekent dat de natuurlijk persoon die als belastingadviseur, accountant of accountant-administratieconsulent alleen werkt, gezien moet worden als “instelling”. Wanneer de beroepsbeoefenaar in het kader van een organisatorische eenheid (vennootschap of rechtspersoon, zoals een maatschap, vennootschap onder firma, een BV of NV) werkt, rusten de verplichtingen uit de WWFT op die organisatorische eenheid. Deze wordt dan als zodanig als instelling aangemerkt. Het is aan de organisatie om er zorg voor te dragen dat haar partners en medewerkers aan de WWFT voldoen. Doet de organisatie dat niet of niet goed, dan is zij als instelling in de zin van de WWFT verantwoordelijk. Controle op de naleving, en dus ook de sanctie bij niet toepassen, speelt zich af op het niveau van de organisatie.”
Uit het dossier blijkt dat verdachte weliswaar beroeps- en bedrijfsmatig accountancy activiteiten of daarmee verband houdende activiteiten heeft uitgeoefend, maar dat hij die handelingen heeft verricht namens accountantskantoor [naam accountantskantoor] , een vennootschap onder firma (hierna: v.o.f.). Dit accountantskantoor heeft [persoon] ook gefactureerd voor de activiteiten van verdachte. Gelet hierop en op de hiervoor weergegeven uitleg van de Wwft is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als een natuurlijk persoon die
zelfstandigonafhankelijk beroepsactiviteiten heeft uitgeoefend. Verdachte was daarom geen instelling in de zin van de Wwft en er rustte dus geen verplichting op hem om de in de tenlastelegging vermelde transactie te melden. Deze verplichting rustte op (de compliance officer van) het accountantskantoor. De omstandigheid dat een v.o.f. naar Nederlands recht geen rechtspersoonlijkheid heeft, doet hier niet aan af. In artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is immers opgenomen dat voor de toepassing van de overige leden van dat artikel – waarin de strafvervolging van rechtspersonen wordt geregeld – de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, de rederij en het doelvermogen met de rechtspersoon gelijk worden gesteld.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte in het contact met Deutsche Bank bedragen heeft genoemd die op de te openen bankrekening zouden worden ontvangen. Evenmin blijkt op een andere wijze dat verdachte wetenschap had van de ten laste gelegde voorgenomen transactie. Hoewel de rechtbank niet toe komt aan deze rechtsvraag, zou zij verdachte ook hebben vrijgesproken als hij persoonlijk meldplichtig was geweest, omdat met de thans aanwezige stukken niet kan worden bewezen dat verdachte met het ongebruikelijke karakter van de voorgenomen transactie bekend is geworden.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2016.