ECLI:NL:RBAMS:2016:3954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
C/13/608258 / HA ZA 16-507
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage op grond van artikel 843a Rv in het kader van een renteswapovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de stichting Woonstichting Vryleve en de coöperatie Coöperatieve Centrale Raiffeisen – Boerenleenbank (Rabobank). Vryleve vorderde inzage in bepaalde documenten op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in het kader van een renteswapovereenkomst die zij met Rabobank had gesloten. De rechtbank heeft de vorderingen van Vryleve gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Vryleve rechtmatig belang had bij inzage in de BBS Klantbeeldformulieren en de uittreksels uit de administratie die betrekking hadden op de negatieve waarde van de renteswaps van ABN AMRO. De rechtbank heeft Rabobank bevolen om deze documenten binnen tien werkdagen na betekening van het vonnis aan Vryleve te verstrekken. Daarnaast is een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval Rabobank in gebreke blijft. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat ieder zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken en is tot stand gekomen onder leiding van rechter G.H. Marcus, bijgestaan door griffier E.J. van Veelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/608258 / HA ZA 16-507
Vonnis van 6 juli 2016
in de zaak van
de stichting
WOONSTICHTING VRYLEVE,
gevestigd te Lobith,
eiseres,
advocaat mr. C.H.D.W. van den Borne-Verheijen te Arnhem,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN – BOERENLEENBANK,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. X.D. van Leeuwen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Vryleve en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de verzoekschriftprocedure met zaaknummer / rekestnummer: C/13/600689 /
HA RK 16-8:
  • het verzoekschrift ontvangen op 7 januari 2016, met producties,
  • de beschikking van 3 maart 2016, waarin een mondelinge behandeling is bevolen,
  • het nader verzoekschrift houdende wijziging van verzoek en/of de gronden daarvan op grond van artikel 283 jo 130 Rv, met producties,
  • het verweerschrift,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, gehouden op 2 mei 2016, met de daarin genoemde stukken,
- de beschikking van 12 mei 2016, waarbij de rechtbank het op 843a Rv gebaseerde verzoek verwezen heeft naar de rolzitting van deze rechtbank en heeft bevolen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, in de stand waarin de procedure zich bevond.
in de dagvaardingsprocedure met zaaknummer / rolnummer: C/13/608258 /
HA ZA 16-507
- het verzoek van beide partijen om vonnis te wijzen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vryleve is een woningbouwstichting. Het Treasury Reglement van Vryleve bepaalt dat de treasuryfunctie van Vryleve er op gericht is: “
de risico’s te beheersen en te sturen en het bedrijf zal in haar treasurybeleid geen onnodige risico’s nemen of openlaten”.
2.2.
Na overleg en advisering in het najaar van 2007 heeft Vryleve op 23 april 2008 met Coöperatieve Rabobank De Liemers U.A. te Zevenaar (hierna: Rabobank De Liemers) een “Overeenkomst Financiële Derivaten” gesloten, kort gezegd: een renteswapovereenkomst (hierna: de renteswap).
2.3.
Rabobank is de rechtsopvolgster van Rabobank De Liemers.
2.4.
Vryleve stelt – samengevat – dat de renteswap een speculatief karakter heeft door een forse “overhedge” en een mogelijk voor haar nadelige “break-clausule”, dat niet gebleken is dat oudere, bij de ABN AMRO afgesloten renteswapovereenkomsten zijn overgenomen, terwijl daarvoor wel een prijs is verdisconteerd in de renteswap en dat de Rabobank én als adviseur van Vryleve én als wederpartij van Vryleve is opgetreden.

3.Het geschil

3.1.
Vryleve vordert, teneinde haar (proces)positie jegens Rabobank vast te stellen (na wijziging van eis):
3.1.1.
Rabobank te bevelen om binnen drie werkdagen na de uit te spreken beschikking
primair
aan Vryleve te verstrekken:
documenten, gespreksverslagen, interne verslagen, emailcorrespondentie en dergelijke in welke vorm dan ook, die zien op de advisering van de Renteswap en het bepalen van de hoofdsom en de duur van de Renteswap;
de BBS Klantbeeldformulieren waarop een overzicht is vermeld van de obligo’s van Vryleve, vanaf de aanvang van de Renteswap tot heden
uittreksels uit de administratie waaruit blijkt welke negatieve waarde de renteswaps van de ABN AMRO hadden en hoe deze negatieve waarde verdisconteerd is in de marge van de Renteswap;
uittreksels uit de administratie waaruit blijkt welke marge(s) en/of provisies door de Rabobank met betrekking tot de Renteswap geboekt zijn,
de rentevisie documenten,
dan wel subsidiair
de primair sub b. ten met e. genoemde stukken aan de rechtbank in depot te verstrekken, waarbij Vryleve na verstrekking in depot onbeperkt bevoegd is tot inzage aldaar,
primair en subsidiair
op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 (dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag), voor elke dag of elk dagdeel dat Rabobank geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan het bevel te voldoen,
met veroordeling van Rabobank in de kosten.
3.2.
Rabobank voert verweer tegen de vordering.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 843a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stelt aan het bevel tot inzage of afgifte van bescheiden drie cumulatieve voorwaarden:
a. de eiser dient een rechtmatig belang te hebben bij inzage of afgifte,
b. het moet bepaalde bescheiden betreffen, en
c. het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Op grond van het vierde lid van artikel 843a Rv hoeft niet aan de vordering te worden voldaan indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.2.
Voor de onder 3.1.1a genoemde stukken geldt dat het niet gaat om bepaalde bescheiden. De vordering ziet immers op “
documenten, gespreksverslagen, interne verslagen, emailcorrespondentie en dergelijke in welke vorm dan ook” voor zover die zien op de advisering van Vryleve. Die beperking op basis van het onderwerp maakt het nog niet tot “bepaalde bescheiden” in de zin van artikel 843a Rv.
4.3.
Met betrekking tot de BBS klantbeeldformulieren voert Rabobank aan dat die stukken bedoeld zijn voor intern beraad. Rabobank beroept zich daarom op een gewichtige reden om die stukken niet te verstrekken. De rechtbank overweegt als volgt. Dat er een gewichtige reden is die zich verzet tegen inzage in de BBS klantbeeldformulieren, is onvoldoende onderbouwd. Dat het interne stukken zijn, is daartoe onvoldoende. Dat het hier gaat om stukken die door Rabobank zijn opgesteld voor overleg ten behoeve van eigen meningsvorming, blijkt nergens uit. Met betrekking tot deze stukken zal de gevorderde inzage worden toegewezen.
4.4.
Met betrekking tot de gevorderde inzage in uittreksels uit de administratie waaruit blijkt welke negatieve waarde de renteswaps van de ABN AMRO hadden en hoe deze negatieve waarde verdisconteerd is in de marge van de Renteswap, geldt het volgende.
Bij e-mail van 18 maart 2008 heeft Rabobank Vryleve geadviseerd over het verlengen van de “ABN-AMRO renteswaps”. Bij brief van 21 februari 2014 schreef Rabobank dat de “ABN-AMRO renteswaps” een negatieve waarde van circa € 160.000,00 hadden en dat die negatieve waarde is verwerkt in de renteswap, waarbij er 12,5 basispunten verdisconteerd zijn. Uit de Vryleve ter beschikking staande gegevens kon de door haar ingeschakelde deskundige niet vaststellen dat Rabobank daadwerkelijk de “ABN-AMRO renteswaps” heeft overgenomen. Het gaat hier om bepaalde bescheiden (uittreksel uit de administratie van Rabobank die zien op de overeenkomst(en) tussen Rabobank en ABN AMRO) ten aanzien van een rechtsbetrekking waarbij Vryleve partij is (de “ABN-AMRO renteswaps”). Met betrekking tot deze stukken zal de gevorderde inzage worden toegewezen.
4.5.
De vordering tot inzage in de uittreksels uit de administratie waaruit blijkt welke marge(s) en/of provisies door Rabobank met betrekking tot de Renteswap geboekt zijn, is een fishingexpedition waarvoor artikel 843a Rv geen ruimte biedt. Vryleve stelt niets over de hoogte van de marges en de provisies. Voor de vraag of de advisering van Rabobank onjuist zou kunnen zijn geweest, is de hoogte van de marge en provisie ook niet zonder meer relevant. Dat wil zeggen dat voor zover Vryleve al voldoende rechtmatig belang zou hebben bij inzage, een goede rechtsbedeling ook zonder inzage gewaarborgd is. De vordering tot inzage zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Met betrekking tot de rentevisiedocumenten betwist Rabobank dat er meer is dan de al met Vryleve gedeelde rentevisie. Door Vryleve is in dit verband niet voldoende onderbouwd dat Rabobank beschikt over andere (interne) rentevisiedocumenten. Een veroordeling tot inzage in die documenten kan daarom niet worden uitgesproken.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat Rabobank een redelijke termijn van tien werkdagen moet worden gegund om aan de veroordelingen te voldoen. De dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd, zoals in de beslissing vermeld.
4.8.
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt Rabobank om binnen tien werkdagen na de betekening van dit vonnis aan Vryleve te verstrekken:
5.1.1.
de BBS Klantbeeldformulieren waarop een overzicht is vermeld van de obligo’s van Vryleve, vanaf de aanvang van de Renteswap tot heden;
5.1.2.
uittreksels uit de administratie waaruit blijkt welke negatieve waarde de renteswaps van de ABN AMRO hadden en hoe deze negatieve waarde verdisconteerd is in de marge van de Renteswap;
5.2.
bepaalt dat Rabobank een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag dat Rabobank geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan de veroordelingen onder 5.1.1 en/of 5.1.2 te voldoen, met een maximum van € 25.000,00,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.