Op 22 januari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van ruim 56 kilo cocaïne. De verdachte, geboren in Albanië in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 27 september 2015 betrapt op het vervoeren en aanwezig hebben van deze grote hoeveelheid cocaïne, die bestemd was voor de handel. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 8 januari 2016, waarbij de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Essen, heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende beschikkingsmacht over de cocaïne had en dat er sprake was van nauwe samenwerking met een medeverdachte.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als niet geloofwaardig beoordeeld, vooral gezien de tegenstrijdigheden en het gebrek aan bewijs voor zijn alternatieve scenario. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen met cocaïne, wat strafbaar is volgens de Opiumwet. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 54 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de drugshandel. Daarnaast zijn er voorwerpen die in beslag zijn genomen verbeurd verklaard, terwijl andere voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.