ECLI:NL:RBAMS:2016:393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
13/669195-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk handelen met cocaïne

Op 22 januari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van ruim 56 kilo cocaïne. De verdachte, geboren in Albanië in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 27 september 2015 betrapt op het vervoeren en aanwezig hebben van deze grote hoeveelheid cocaïne, die bestemd was voor de handel. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 8 januari 2016, waarbij de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Essen, heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende beschikkingsmacht over de cocaïne had en dat er sprake was van nauwe samenwerking met een medeverdachte.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als niet geloofwaardig beoordeeld, vooral gezien de tegenstrijdigheden en het gebrek aan bewijs voor zijn alternatieve scenario. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen met cocaïne, wat strafbaar is volgens de Opiumwet. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 54 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de drugshandel. Daarnaast zijn er voorwerpen die in beslag zijn genomen verbeurd verklaard, terwijl andere voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669195-15 (Promis)
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J van Essen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 september 2015 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of heeft afgeleverd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (57 pakketten inhoudende in totaal) (ongeveer) 56,887 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde aanwezig hebben van de cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het dossier niet het bewijs bevat dat verdachte de cocaïne aanwezig heeft gehad of heeft vervoerd. Subsidiair heeft zij bepleit dat, indien de rechtbank oordeelt dat het DNA-onderzoek, waarin is vermeld dat een spoor van verdachte is aangetroffen op de hengsels van één van de tassen, enige bewijswaarde heeft, een DNA-deskundige moet worden gehoord. In het geval de rechtbank toekomt aan beoordeling van het ten laste gelegde is zij van mening dat ook ander nader onderzoek moet worden verricht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
DNA-onderzoek
Aan het door de raadsvrouw bedoelde rapport kan naar het oordeel van de rechtbank geen bewijswaarde worden toegekend, aangezien de bewijskracht van de bevindingen niet is berekend. Het rapport zal dan ook niet tot het bewijs worden gebezigd. Aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek tot het horen van een DNA-deskundige komt de rechtbank gelet hierop niet toe.
4.3.2
Verzoeken van de raadsvrouw
Het in een relatief laat stadium toevoegen van stukken aan het dossier maakt dat de verzoeken van de raadsvrouw die zien op het doen van nader onderzoek, moeten worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang.
Dit geldt niet voor de verzoeken die al eerder zijn gedaan en als gevolg waarvan al nader onderzoek is verricht. De noodzaak tot het inwilligen van deze herhaalde verzoeken is de rechtbank onvoldoende gebleken, zodat deze verzoeken zullen worden afgewezen.
De overige, nieuwe verzoeken zijn in het licht van hetgeen zich in het dossier bevindt onvoldoende gemotiveerd, zodat ook die verzoeken zullen worden afgewezen.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
In twee tassen op straat zijn verdovende middelen aangetroffen. Eén van de agenten, die verdachte en de medeverdachte benaderde, heeft verklaard dat de twee mannen naast de tassen stonden, dat hij zag dat de mannen geschrokken en nerveus reageerden bij het zien van de agenten en dat de medeverdachte met zijn voet probeerde één van de tassen weg te duwen in de richting van een muurtje. Als hij de mannen aanspreekt, vluchten beiden via tuinen en daken weg voor de politie. De andere agent heeft verklaard dat de mannen dusdanig dichtbij de tassen stonden, dat hij sterk de indruk had dat ze erbij hoorden, en dat verdachte zich na de benadering door de agenten naar achteren bewoog richting een aangrenzend trappetje. Een getuige heeft verklaard dat de twee mannen bij de tassen stonden en daar kennelijk bij hoorden. Ze keken om zich heen en liepen heen en weer in de directe omgeving van de tassen. Ze stonden er direct naast, aldus deze getuige.
Verdachte huurde een woning in het flatgebouw waarvoor de tassen zijn aangetroffen. In deze woning zijn niet alleen reisdocumenten op verdachtes naam aangetroffen, maar ook voorwerpen die in verband kunnen worden gebracht met de tassen. Immers zijn in een keukenla slotjes aangetroffen die overeenkomen met de slotjes op de tassen. Van de aankoop van een grotere hoeveelheid slotjes dan in de woning is aangetroffen is ook een bon aangetroffen. Bovendien is in dezelfde keukenla een notitieboekje aangetroffen waarin cijfer- en lettercombinaties zijn geschreven die overeenkomen met de letters die op de pakketten met cocaïne in de tassen waren geschreven. Overigens zijn in dezelfde keukenla ook reisdocumenten op naam van verdachte aangetroffen. Ten slotte is in de kleine slaapkamer op bed, waarvan verdachte heeft verklaard deze te gebruiken, een Blackberry batterij aangetroffen. In de pakketten cocaïne is een Blackberry aangetroffen zonder batterij. De aangetroffen batterij uit de slaapkamer van verdachte is geschikt voor deze Blackberry.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niets met de cocaïne in de tassen te maken heeft, maar dat de medeverdachte er mogelijk wel van weet. Hij is gevlucht omdat de medeverdachte tegen hem zei dat hij dat moest doen. Hij stond slechts in de nabijheid van de tassen, maar had ze niet opgemerkt omdat er een verhuizing gaande was. Hij is voordat hij werd aangehouden wel in de woning geweest, maar heeft daar slechts op verzoek van de medeverdachte een taxi gebeld, aldus steeds verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte opgeworpen alternatieve scenario onvoldoende steun vindt in de bewijsmiddelen. Zijn weergave wordt met betrekking tot het vluchten en de verhuizing, bovendien weersproken door de bevindingen van de verbalisanten en de getuige. In het licht van hetgeen zich in het dossier bevindt, acht de rechtbank zijn verklaring daarom niet geloofwaardig. Dat geldt temeer nu verdachte wisselend heeft verklaard.
Onder voornoemde omstandigheden is het ondenkbaar dat verdachte geen wetenschap had van hetgeen zich in de tassen bevond. Gelet op de vastgestelde omstandigheden had verdachte de vereiste beschikkingsmacht over de cocaïne, zodat hij voor het aanwezig hebben daarvan strafrechtelijke verantwoordelijk wordt gehouden. Gelet op het gedrag van de medeverdachte stelt de rechtbank vast dat tussen hem en verdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Het medeplegen kan dan ook worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 27 september 2015 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (57 pakketten inhoudende in totaal) 56,887 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank in het kader van de strafmaat verzocht rekening te houden met de door verdachte opgeworpen beperkte rol. Daarnaast heeft zij verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte niet in aanmerking komt voor detentiefasering, zodat hij bij een straf van boven de drie jaar gevangenisstraf, twee-derde van de straf moet uitzitten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een zeer forse hoeveelheid cocaïne die – gezien die hoeveelheid – bestemd was voor de handel. Cocaïne is niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De handel in cocaïne gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte een rol gehad in die keten van de handel.
Verdachte heeft zich in Nederland blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie
van 10 december 2015, niet eerder schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet de rol van verdachte in de samenwerking met de medeverdachte anders dan door de raadsvrouw naar voren is gebracht. Met zijn rol zal in strafmatigende zin dan ook geen rekening worden gehouden. Dat geldt ook voor het nadeel dat verdachte als niet-Nederlander kan ondervinden in detentieduur. Verdachte heeft er immers zelf voor gekozen zich in Nederland schuldig te maken aan het bewezen geachte, zodat hij dergelijke gevolgen zal moeten aanvaarden.
De rechtbank acht een straf gelijk aan de eis van de officier van justitie passend en geboden, mede gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen zoals genoemd op de aangehechte beslaglijst in beslag genomen.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen genoemd onder de nummers 1, 2, 6, 7, 8, 9 en 10 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
Teruggave aan de rechthebbende
De voorwerpen genoemd onder de nummers 4, 5 en 11 zullen worden geretourneerd aan verdachte. Deze voorwerpen behoren hem toe.
Het voorwerp genoemd onder nummer 3 zal worden geretourneerd aan de uitgevende instantie, nu dit voorwerp niet aan verdachte toebehoort.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet, gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 1, 2, 6, 7, 8, 9 en 10.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van het voorwerp genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummer 3.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 4, 5 en 11.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2016.