ECLI:NL:RBAMS:2016:3761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
16-369, 16-370 en 16-694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verzoek om loonbetaling met betrekking tot transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgevers, gezamenlijk aangeduid als [verweerders gezamenlijk]. De werknemer heeft verzocht om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen en om een billijke vergoeding en transitievergoeding te ontvangen. De werknemer was sinds medio 2014 in dienst als pakketbezorger en heeft zijn verzoek ingediend na een periode van onduidelijkheid over zijn dienstverband en loonbetalingen. De werkgever heeft betwist dat er nog een arbeidsovereenkomst bestond en heeft aangevoerd dat de werknemer niet beschikbaar was voor werk na zijn toetreding als vennoot bij een andere vennootschap. Tijdens de zitting op 17 mei 2016 zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden en dat de werknemer recht heeft op loonbetaling vanaf 15 december 2015. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 juli 2016, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer geen recht heeft op een billijke vergoeding of transitievergoeding, omdat er geen ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever is aangetoond. De werkgever is veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vakantiegeld en deugdelijke specificaties van de betalingen. De zaak heeft geleid tot een duidelijke uitspraak over de rechten en plichten van beide partijen in het kader van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Clusternummer: 103843
zaaknummer: EA VERZ 16-369, 16-370 en 16-694
beschikking van: 14 juni 2016
func.: 515

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker] ,

wonende te [plaats] ,
verzoeker,
nader te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. R.A.M. Koolen,
t e g e n

1. de vennootschap onder firma [verweerder 1]

2. de vennootschap onder firma [verweerder 2] ,

3. [verweerder 3] ,

4. [verweerder 4] ,

allen gevestigd, respectievelijk wonende te [plaats] ,
verweerders,
nader gezamenlijk te noemen: [verweerders gezamenlijk] ,
gemachtigde: mr. H. Yildirim.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft bij een op 29 maart 2016 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, een verzoek gedaan om de opzegging, dan wel de beëindiging, van de arbeidsovereenkomst voor zover nodig te vernietigen. Verder heeft [verzoeker] onder meer verzocht ten laste van [verweerders gezamenlijk] een billijke vergoeding toe te kennen.
Daarnaast heeft [verzoeker] ter zitting een verzoek gedaan om [verweerders gezamenlijk] te veroordelen een transitievergoeding te betalen. [verzoeker] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen.
[verweerders gezamenlijk] heeft een verweerschrift ingediend.
Op 17 mei 2016 is de zaak mondeling behandeld. [verzoeker] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. [verweerders gezamenlijk] is verschenen bij [verweerder 3] en [verweerder 4] en vergezeld van de gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting zijn namens [verzoeker] nog stukken ingebracht. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, namens [verweerders gezamenlijk] aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en over en weer op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de stukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[verzoeker] , geboren [datum] , is medio 2014 in dienst getreden bij [verweerders gezamenlijk] . De laatste functie van [verzoeker] is die van pakketbezorger.
1.2.
Op 18 februari 2015 is [verzoeker] als vennoot toegetreden tot [verweerder 2] . Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is hij op 11 januari 2016 uitgetreden. [verweerder 3] en [verweerder 4] zijn sinds 23 oktober 2015 respectievelijk 24 augustus 2015 de vennoten van [verweerder 2] .
1.3.
Bij brief van 26 januari 2016 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerders gezamenlijk] laten weten, voor zover hier van belang:

Cliënt is bij u in dienst getreden als pakketbezorger tegen een maandelijks salaris van € 1400,- netto. Ondanks diens herhaalde verzoeken is een schriftelijk arbeidscontract nooit opgemaakt en heeft cliënt nooit salarisstroken mogen ontvangen. Ook zijn hem over zijn gehele arbeidsduur nooit overuren of vakantiegeld uitgekeerd.
Voorts heeft u cliënt op non-actief gesteld, althans niet langer opgeroepen en aldus een einde gemaakt aan de arbeidsverhouding, zonder de daartoe vereiste wettelijke gronden of dringende redenen, hetgeen u schadeplichtig maakt ten aanzien van zijn ontslag, nadat u ten deze, namelijk bij dit schrijven, deze schadeplichtigheid is aangezegd. Voor dit de facto ontslag bent u hem daarnaast een billijke vergoeding verschuldigd. (..)
Verder is het volgende aan de orde:
Cliënt heeft op uw verzoek een koeriersbedrijf; [verweerder 2] , opgericht en van daaruit opdrachten van PostNL verworven, die u ten goede zijn gekomen. Cliënt zou hiervoor een vergoeding ontvangen die u hem heeft onthouden. U heeft hem bovendien per 11 januari buiten zijn medeweten en tegen zijn wil uit het KvK register laten uitschrijven als vennoot van de onderneming. Cliënt vordert van u schriftelijke bevestiging van hetgeen u uit afspraak aan hem verschuldigd bent; te weten een bedrag van € 600,- per maand voor de afgelopen 9 maanden. Daarnaast sommeer ik u de uitschrijving uit het KvK-register ongedaan te maken. (..)
1.4.
In een reactie is namens [verweerders gezamenlijk] door de gemachtigde het volgende aan [verzoeker] meegedeeld, voor zover hier van belang:

In uw brief stelt u dat uw cliënt een vordering heeft op basis van een dienstverband waarvan u aangeeft dat uw cliënt op non-actief is gesteld, althans niet langer is opgeroepen. Wij verzoeken u uw stelling (juridisch) te onderbouwen. Uw cliënt heeft een jaar gewacht alvorens aanspraak te maken op loondoorbetaling dan wel achterstallig loon. Bovendien heeft uw cliënt zich niet beschikbaar gesteld voor zijn werk. Uw cliënt was vanaf 18 februari 2015 vennoot bij [verweerder 2] v.o.f. (Bijlage 1) en uit dien hoofde niet beschikbaar voor werk bij [verweerders gezamenlijk] .
In uw brief meent u dat uw cliënt in dienst is getreden als pakketbezorger tegen een maandelijks salaris van € 1.400,00 netto bij [verweerders gezamenlijk] . Wij verzoek u dit te onderbouwen met bewijsmiddelen. Uw cliënt heeft per bank uitbetaald gekregen. Voor wat betreft de overuren verzoeken wij u kennis te nemen van de wijze waarop uw cliënt aanspraak kan maken op overuren. (..)
Voorts willen wij u te kennen geven dat uw cliënt op 20 januari 2016 tweemaal geld heeft opgenomen dat toebehoort aan de vennootschap. (..)”
1.5.
Op 20 januari 2016 is € 1.000,00 en € 4.400,00 opgenomen van de rekening van [verweerder 2] .
1.6.
Bij brief van 15 maart 2016 is namens [verzoeker] aan [verweerder 3] en [verweerder 4] meegedeeld, voor zover hier van belang:

Vanaf mei 2014 hebben u beiden de facto als werkgever opgetreden voor de heer [verzoeker] . Pas door uw reactie op mijn brief moest hem duidelijk worden dat u meent geen werkgever voor hem te zijn, althans geen aansprakelijkheden wat die hoedanigheid betreft voor hem te dragen.
1.7.
Bij brief van het UWV van 26 april 2016 heeft het UWV aan [verzoeker] bevestigd dat hij vanaf 26 april 2016 ziek is. [verweerders gezamenlijk] heeft een afschrift van deze brief ontvangen.
Verzoek
2. [verzoeker] verzoekt in het verzoekschrift de opzegging, dan wel de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor zover nodig te vernietigen en [verweerders gezamenlijk] te veroordelen tot doorbetaling van loon vanaf 15 december 2015. Verder vordert [verzoeker] in het verzoekschrift een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet eerder dan per 1 april 2016 zal zijn beëindigd. Tevens vordert [verzoeker] een verklaring voor recht dat de arbeidsomvang vanaf 1 juni 2014 tot het einde van de arbeidsovereenkomst tenminste 8 uur per dag voor zes dagen per week bedroeg en dat [verweerders gezamenlijk] daarvoor een nettoloon van € 1.600,00 per maand verschuldigd is, met veroordeling van [verweerders gezamenlijk] tot betaling van het achterstallige loon. Ook vordert [verzoeker] betaling door [verweerders gezamenlijk] van vakantiegeld en het loon van 160 vakantie-uren per jaar, alsmede afgifte van loonspecificaties op verbeurte van een dwangsom. Ten slotte vordert [verzoeker] bij verzoekschrift een billijke schadevergoeding en veroordeling van [verweerders gezamenlijk] tot betaling van buitengerechtelijke kosten, alles met veroordeling van [verweerders gezamenlijk] in de kosten van dit geding. Als voorlopige voorziening verzoekt [verzoeker] doorbetaling van zijn loon vanaf 15 december 2015 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgelig beëindigd zal zijn.
3. Ter terechtzitting is namens [verzoeker] nog om betaling van een transitievergoeding gevraagd en is [verzoeker] teruggekomen op zijn verzoek de arbeidsovereenkomst niet eerder dan per 1 april 2016 te doen eindigen, maar verzoekt hij beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2016 en doorbetaling van het loon tot die datum, gebaseerd op een omvang van 166 uur per maand.
4. Aan dit verzoek legt [verzoeker] het volgende ten grondslag, kort weergegeven. Hij is sedert mei 2014 in dienst van [verweerders gezamenlijk] , voor zes dagen in de week als pakketbezorger. Hij is blijven werken tot medio januari 2016. Overeengekomen was een loon van
€ 1.400,00 voor vijf dagen en € 1.600,00 voor zes dagen per week. Hij heeft sedert 15 december 2015 geen loon meer ontvangen. Hij is sedert medio januari 2016 niet meer opgeroepen en heeft nadien pas te horen gekregen dat hij bij [verweerder 2] in dienst zou zijn. Er is geen rechtsgeldige opzegging tot stand gekomen, aldus [verzoeker] . Nu het vertrouwen tussen partijen niet langer aanwezig is, verzoekt [verzoeker] beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ter terechtzitting per 1 juni 2016. De gedragingen van [verweerders gezamenlijk] rechtvaardigen een billijke vergoeding, aldus [verzoeker] en verder vordert hij een transitievergoeding. Met betrekking tot de omvang van zijn dienstverband voert [verzoeker] aan dat uit het door hem overgelegde activiteitenoverzicht blijkt dat hij meer uren heeft gewerkt dan waarvoor hij betaald heeft gekregen.
5. Als voorlopige voorziening heeft [verzoeker] in het verzoekschrift doorbetaling van zijn salaris vanaf 15 december 2015 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke verhoging onder afgifte van deugdelijke specificaties.

Verweer tevens tegenverzoek

6. [verweerders gezamenlijk] verweert zich tegen de verzoeken. Zij voert aan – samengevat – dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is geëindigd. Voor doorbetaling van loon is dan ook geen grond. Ook is er geen aanleiding om aan [verzoeker] een vergoeding te betalen, terwijl de transitievergoeding niet verschuldigd is, omdat de arbeidsovereenkomst minder dan twee jaar heeft geduurd. Van achterstallig loon is geen sprake. Voor zover [verzoeker] op basis van de activiteitenrapporten betoogt dat hij meer uren heeft gewerkt, bestrijdt [verweerders gezamenlijk] dit. Ter toelichting heeft [verweerders gezamenlijk] aangevoerd dat [verzoeker] op 1 juli 2014 bij [verweerders gezamenlijk] in dienst is getreden en voor een maandelijks salaris van
€ 900,00 bruto heeft gewerkt tot 28 februari 2015. Op 18 februari 2015 is [verzoeker] toegetreden tot [verweerder 2] . Vanaf die datum was [verzoeker] tevens niet meer beschikbaar voor zijn werkzaamheden als koerier bij [verweerders gezamenlijk] . Het dienstverband is per 28 februari 2015 geëindigd, aldus [verweerders gezamenlijk] . Er is sprake geweest van een eenzijdige beëindiging door [verzoeker] .

Beoordeling

7. Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of er tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat en of [verweerders gezamenlijk] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon. Daarnaast is aan de orde de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden en of [verweerders gezamenlijk] in dat kader moet worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding en een transitievergoeding.
8. Vast staat tussen partijen dat [verzoeker] bij [verweerders gezamenlijk] in dienst is getreden op basis van een arbeidsovereenkomst. Of dat nu in mei 2014 is geweest, zoals [verzoeker] stelt, dan wel per 1 juli 2014 zoals [verweerders gezamenlijk] betoogt en in de door [verweerders gezamenlijk] overgelegde loonstroken is opgenomen, is bij de beantwoording van dit deel van de vordering niet relevant. Verder is gesteld noch gebleken dat dit een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is geweest, zodat in ieder geval vanaf 1 juli 2014 tussen [verzoeker] en [verweerders gezamenlijk] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft bestaan. Dat deze arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd, is in dit geding niet gebleken. Het enkele feit dat [verzoeker] sedert 18 februari 2015 staat ingeschreven als vennoot van [verweerder 2] , leidt niet tot de conclusie dat daarmee de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerders gezamenlijk] is geëindigd. Voor zover door [verweerders gezamenlijk] is betoogd dat [verzoeker] door die inschrijving niet beschikbaar is geweest voor zijn werkzaamheden voor [verweerders gezamenlijk] volgt dit niet uit die enkele inschrijving en heeft [verzoeker] dit overigens bestreden. Voor het overige zijn door [verweerders gezamenlijk] geen feiten of omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. In dit verband verdient aantekening dat onbestreden is gebleven dat de feitelijke werkzaamheden van [verzoeker] na februari 2015 ongewijzigd zijn gebleven. Ter ondersteuning daartoe dienen ook de door [verzoeker] overgelegde activiteitenrapporten. Zowel voor als na februari 2015 maken deze rapporten melding van [verzoeker] als chauffeur van [verweerders gezamenlijk] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet te begrijpen hoe zich dat verhoudt met de beweerdelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerders gezamenlijk] . Dit brengt mee dat tussen [verzoeker] en [verweerders gezamenlijk] nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat. Voor zover [verweerders gezamenlijk] in dit verband nog heeft willen betogen dat de arbeidsovereenkomst eenzijdig door [verzoeker] is beëindigd, heeft [verzoeker] dit bestreden en is er verder geen enkele onderbouwing van deze stelling door [verweerders gezamenlijk] naar voren gebracht. Daarbij heeft nog te gelden dat vast staat dat [verzoeker] door [verweerders gezamenlijk] in dat geval niet is gewezen op de gevolgen van deze beweerdelijke beëindiging.
9. Vervolgens moet worden beoordeeld of de arbeidsovereenkomst moet eindigen. De mededeling van [verzoeker] ter terechtzitting dat hij niet langer bij [verweerders gezamenlijk] wil werken en de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2016 wenst te beëindigen rechtvaardigt een beëindiging. Ook [verweerders gezamenlijk] is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst geen toekomst meer heeft, zij heeft immers een daartoe strekkend tegenverzoek ingediend. Tegen die achtergrond wordt het verzoek van [verzoeker] , hoewel het wellicht niet expliciet zo is geformuleerd, aangemerkt als een verzoek van de werknemer tot ontbinding als bedoeld in artikel 7:671c BW wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst na korte tijd behoort te eindigen. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2016 ontbinden, nu een ontbinding met terugwerkende kracht niet past binnen het wettelijk kader.
10. De vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend, wordt ontkennend beantwoord. In artikel 7:671c BW is de mogelijkheid opgenomen om aan de werknemer in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst op zijn verzoek een billijke vergoeding toe te kennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het ligt echter wel op de weg van [verzoeker] om te stellen, en zo nodig bij betwisting, te onderbouwen, dat van een dergelijk handelen of nalaten sprake is geweest aan de zijde van [verweerders gezamenlijk] . Namens [verzoeker] zijn weliswaar ter terechtzitting in algemene zin verwijten in de richting van [verweerders gezamenlijk] gemaakt, maar door of namens [verzoeker] is niet gesteld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst daarmee verband houdt. Het verzoekschrift houdt een dergelijke stelling niet in. De kantonrechter rekent het in dit verband niet tot zijn taak, daar waar [verzoeker] nalaat zijn stellingen te concretiseren, uit de veelheid aan algemene en weinig concrete beweringen in het verzoekschrift en de mondelinge toelichting namens [verzoeker] ter terechtzitting, omstandigheden te destilleren die een ernstige verwijtbare gedraging van de werkgever in de zin van artikel 7:671c BW zouden kunnen opleveren.
11. Nu aan [verzoeker] geen billijke vergoeding wordt toegekend, dient hij de mogelijkheid te hebben het ontbindingsverzoek in te trekken.
12. Voor de gevraagde transitievergoeding geldt het volgende. Allereerst wordt vastgesteld dat, nu ontbinding per 1 juli 2016 plaatsvindt, beoordeeld moet worden of het dienstverband tussen [verzoeker] en [verweerders gezamenlijk] tenminste 24 maanden heeft geduurd, teneinde te beoordelen of artikel 7:673 BW van toepassing is. Nu [verweerders gezamenlijk] zelf betoogt dat 1 juli 2014 de ingangsdatum is, is daarvan sprake. Dat [verzoeker] overigens al in mei 2014 in dienst zou zijn gekomen van [verweerders gezamenlijk] en niet per 1 juli 2014, zoals door [verweerders gezamenlijk] is erkend en in de salarisstroken van [verzoeker] ook steeds is vermeld, is door [verzoeker] op geen enkele wijze nader onderbouwd. Het activiteitenoverzicht start pas vanaf 27 juni 2014 en ook overigens zijn door [verzoeker] geen feiten of omstandigheden aangedragen die een eerdere ingangsdatum dan 1 juli 2014 onderbouwen. Door [verzoeker] is ook geen concreet bewijsaanbod op dit punt gedaan.
13. In geval van ontbinding op verzoek van de werknemer, waarvan in dit geval sprake is, is in artikel 7:673 lid 1 sub b BW echter opgenomen dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding indien de arbeidsovereenkomst is ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is daarvoor door [verzoeker] in dit geding onvoldoende gesteld, zodat voor toewijzing van de transitievergoeding geen grond is.
14. Met betrekking tot de omvang van het dienstverband wordt het volgende overwogen. In artikel 7:610b BW is een rechtsvermoeden opgenomen over de omvang van de arbeidsovereenkomst. Uit de door [verweerders gezamenlijk] overgelegde loonstroken over de maanden tot en met februari 2015 is een arbeidsomvang opgenomen van 15 dagen per maand, in totaal 90 uur. Dat de arbeidsomvang vanaf 1 juli 2014 een omvang heeft gehad van tenminste acht uur per dag gedurende zes dagen per week is door [verweerders gezamenlijk] bestreden. [verzoeker] heeft vervolgens geen feiten of omstandigheden aangedragen die zijn stellingen op dit punt onderbouwen. Een concreet bewijsaanbod is door [verzoeker] niet gedaan.
15. Het vorenstaande brengt mee dat voor de omvang van de arbeidsovereenkomst aansluiting zal worden gezocht bij de hiervoor genoemde 90 uur per maand. Voor zover [verzoeker] het hoger aantal gewerkte uren heeft willen onderbouwen op basis van de door hem overgelegde activiteitenrapporten en daarbij uitkomt op een hoger gemiddelde, heeft [verweerders gezamenlijk] de juistheid van die activiteitenrapporten als exacte basis voor de door [verzoeker] gewerkte uren afdoende bestreden door te stellen dat ook anderen op de naam van [verzoeker] hebben kunnen rijden. [verzoeker] heeft nagelaten een voldoende concreet bewijsaanbod te doen inzake de koppeling van de door hem gewerkte uren en het in de activiteitenrapporten opgenomen aantal uren. Onbestreden is namens [verweerders gezamenlijk] ter terechtzitting verklaard dat zij ook over een activiteitenoverzicht op naam van [verzoeker] beschikt van 14 mei 2016, waarvan tussen partijen vaststaat dat Ayken toen niet gereden heeft. Voor zover [verzoeker] heeft gesteld dat er tussen partijen afspraken zijn over een hoger loon, heeft hij die afspraken tegenover de betwisting van de zijde van [verweerders gezamenlijk] op geen enkele wijze nader toegelicht. [verzoeker] heeft zelf nagelaten bewijzen van de eerdere loonbetalingen, volgens hem tot december 2015, in het geding te brengen ter onderbouwing van zijn stellingen. Een concreet bewijsaanbod is door [verzoeker] evenmin gedaan.
16. Nu de arbeidsovereenkomst voortduurt heeft [verzoeker] recht op loon. De vordering van [verzoeker] tot loonbetaling zal daarom worden toegewezen vanaf 15 december 2015 als gevorderd. Met betrekking tot de hoogte van het loon heeft [verzoeker] zelf aanknoping gezocht bij het op de loonstrook vermelde bedrag van € 10,00 bruto per uur, hetgeen een maandinkomen van € 900,00 bruto oplevert. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [verweerders gezamenlijk] te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 25%.
17. Tegen de vorderingen van [verzoeker] ter zake het vakantiegeld en de uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen heeft [verweerders gezamenlijk] geen concreet verweer gevoerd, zodat dit deel van de vordering als onbestreden toewijsbaar is.
18. Dat namens [verzoeker] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen is gesteld noch gebleken, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
19. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen van [verzoeker] als na te melden toewijsbaar zijn. De dwangsom wordt als na te melden gematigd en gemaximeerd. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
20. Gelet op de uitkomst van deze zaak, waarbij [verweerders gezamenlijk] als overwegend in het ongelijk gestelde partij is aan te merken, wordt zij veroordeeld in de kosten van dit geding.
21. Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
22. [verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de voorlopige voorziening gevallen aan de zijde van [verweerders gezamenlijk] , tot op heden begroot op nihil.

Op het tegenverzoek

23. Voor het geval [verzoeker] zijn verzoek intrekt komt het tegenverzoek van [verweerders gezamenlijk] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de orde.
23. Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn partijen het erover eens dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [verweerders gezamenlijk] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gelet op het bepaalde in artikel 671b lid 8 BW dan ook per 1 augustus 2016 toewijsbaar, nu overigens van enig opzegverbod niet is gebleken. [verzoeker] heeft weliswaar verklaard ziek te zijn, maar een verband tussen de ziekte en de gevraagde ontbinding is gesteld noch gebleken.
23. Gelet op het bepaalde in artikel 7:673 lid 1 onder a BW is [verweerders gezamenlijk] aan [verzoeker] in dat geval een transitievergoeding verschuldigd, nu de ontbinding in dat geval op verzoek van [verweerders gezamenlijk] is ontbonden en de arbeidsovereenkomst minstens 24 maanden heeft geduurd.
23. [verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [verweerders gezamenlijk] , tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:

In de zaak met nummer EA 16-369 en EA 16-694

ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2016;
bepaalt dat aan het bepaalde onder I. geen rechten kunnen worden ontleend indien [verzoeker] uiterlijk op 28 juni 2016 het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst intrekt;
verklaart voor recht dat de arbeidsomvang van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2014 een omvang heeft van 90 uur per maand tegen een loon van € 900,00 bruto per maand;
veroordeelt [verweerders gezamenlijk] tot betaling aan [verzoeker] het loon vanaf 15 december 2015 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst van € 900,00 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 25% en de wettelijke rente over de loonvorderingen vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerders gezamenlijk] tot betaling van het achterstallig loon tot en met 15 december 2015, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en de wettelijke verhoging hierover van 25% en vermeerderd met de wettelijke rente over het loon, de vakantietoeslag en - uren vanaf 29 maart 2016 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [verweerders gezamenlijk] tot betaling aan [verzoeker] van het equivalent van 160 vakantie-uren per jaar;
veroordeelt [verweerders gezamenlijk] tot het overleggen van deugdelijke specificaties van de hiervoor genoemde betalingen op verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag voor iedere dag dat [verweerders gezamenlijk] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.500,00;
veroordeelt [verweerders gezamenlijk] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 223,00 aan vastrecht en € 545,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [verweerders gezamenlijk] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden en [verweerders gezamenlijk] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.

In de zaak met nummer EA 16-370, de provisionele voorziening

wijst het verzoek af;
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [verweerders gezamenlijk] , tot op heden begroot op nihil.

Op het tegenverzoek indien [verzoeker] het verzoek intrekt als bedoeld onder II.

ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2016;
veroordeelt [verweerders gezamenlijk] tot betaling van de transitievergoeding van € 648,00 bruto;
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [verweerders gezamenlijk] , tot op heden begroot op nihil;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevraagde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Pennink, kantonrechter en op 14 juni 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter