In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening van ouders over hun kinderen. De vader verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar Groot-Brittannië te verhuizen. De moeder verzette zich hiertegen en voerde aan dat de vader niet in staat is om de zorg voor de kinderen te combineren met zijn werk en dat de kinderen in Nederland moeten blijven wonen. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en vastgesteld dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is. De rechtbank oordeelde dat de recente veranderingen in de situatie van de kinderen, waaronder hun verhuizing naar Nederland en de huidige contactregeling, maken dat het niet in hun belang is om nu te verhuizen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen en benadrukt dat toekomstige beslissingen over de woonplaats van de kinderen in onderling overleg tussen de ouders genomen moeten worden, bij voorkeur met behulp van mediation. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.