In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2016, staat de rechtsmacht van de Nederlandse kantonrechter centraal in een geschil tussen International Card Services B.V. (ICS) en een gedaagde die woonachtig is in een andere lidstaat van de EU. ICS vordert betaling van een bedrag van € 7.441,75 van de gedaagde, die een betalingsachterstand heeft op een creditcardovereenkomst. De gedaagde heeft in de procedure verweer gevoerd en aangegeven dat hij het gevorderde bedrag niet kan betalen en een betalingsregeling wenst te treffen.
De rechtbank onderzoekt of zij bevoegd is om van de vorderingen van ICS kennis te nemen, gezien het feit dat de gedaagde in een andere EU-lidstaat woont. De relevante regelgeving is de EEX-Vo Herschikt, die bepaalt dat de gedaagde in beginsel voor de rechter in zijn woonstaat moet worden opgeroepen. Echter, omdat de gedaagde in deze procedure is verschenen zonder de bevoegdheid van de rechtbank te betwisten, is de rechtbank bevoegd op basis van artikel 26 lid 1 van de EEX-Vo Herschikt.
De rechtbank benadrukt dat, aangezien de gedaagde een consument is, het gerecht zich moet vergewissen dat hij op de hoogte is van zijn recht om de bevoegdheid van de rechtbank te betwisten. De zaak is verwezen naar een rolzitting op 8 juli 2016, waar de gedaagde kan uitlaten over zijn kennis van dit recht. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat de gedaagde zijn standpunt heeft verduidelijkt.