ECLI:NL:RBAMS:2016:3675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6556
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorschot WW-uitkering wegens dringende reden voor ontslag na ongeoorloofd openen hotelkamer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en het UWV over de weigering van een voorschot op de Werkloosheidswet (WW) uitkering. De werknemer, eiser, was sinds 16 september 2002 werkzaam als hotelmedewerker en werd op 23 februari 2015 op staande voet ontslagen. Dit ontslag volgde op beschuldigingen van het wegnemen van geld uit de kamer van een hotelgast, wat eiser ontkende. De werkgever stelde dat eiser zonder toestemming de kamerdeur van de gast had geopend, wat in strijd was met de hotelregels en een ernstige inbreuk op de privacy van de gast vormde. Eiser voerde aan dat hij nooit de bedoeling had gehad om de gast of zijn werkgever te benadelen en dat hij slechts servicegericht had willen handelen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel niet was aangetoond dat eiser zich schuldig had gemaakt aan diefstal, zijn handelen wel degelijk in strijd was met de regels van het hotel. De rechtbank concludeerde dat het openen van de kamerdeur zonder toestemming niet geoorloofd was en dat dit, in combinatie met de tegenstrijdige verklaringen van eiser, leidde tot een verlies van vertrouwen door de werkgever. Dit verlies van vertrouwen was voldoende om te concluderen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om het voorschot op de WW-uitkering te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/6556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. F.P. Dwarka Panday),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een voorschot op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te verlenen.
Bij besluit van 3 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door S.M. Nikopoulos, tolk in de Engelse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter van 8 april 2016 heeft de rechtbank op 14 april 2016 het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het vonnis te reageren.
Eiser heeft bij brief van 29 april 2016 een inhoudelijke reactie gegeven. Verweerder heeft niet gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

1.1.
Eiser was sinds 16 september 2002 werkzaam als [functie] bij [bedrijf] (hierna: het hotel of de werkgever).
1.2.
Op 20 februari 2015 heeft [de vrouw] , één van de gasten van het hotel gemeld dat zij tweemaal, te weten op 18 februari 2015 en 20 februari 2015, na terugkomst van het ontbijt een bedrag van € 200,- uit haar portemonnee miste op haar kamer [kamernummer] ). Uitlezing van het elektronische slot van [kamernummer] bracht aan het licht dat de deur van de kamer op 18 februari 2015 om 7.30 uur en op 20 februari 2015 om 7.12 uur is geopend met de pas van eiser. Eiser had op beide dagen dienst in de ontbijtzaal. Onder meer diende hij op een lijst aan te tekenen welke gasten zich voor het ontbijt hadden gemeld. Tijdens een gesprek tussen eiser en de leiding van het hotel op 20 februari 2015 heeft eiser verklaard dat er op beide dagen een kleine meneer in de ontbijtzaal informeerde of [de vrouw] al voor het ontbijt was verschenen. Vervolgens vroeg deze kleine meneer aan eiser om naar de kamer van [de vrouw] te gaan en te kijken of zij daar nog was. Desgevraagd heeft eiser gezegd dat hij niet weet waarom hij niet heeft gebeld naar de kamer. Eiser is naar de kamer gegaan en heeft de deur van [kamernummer] geopend maar [de vrouw] daar niet aangetroffen. [de vrouw] heeft aan de leiding van het hotel gemeld dat zij zich op beide ochtenden in de ontbijtzaal heeft gemeld bij een “ [bepaald] person”. Eiser was die ochtenden de enige ontbijtmedewerker en de enige medewerker van het hotel met een [bepaald] uiterlijk. Aansluitend aan het gesprek op 20 februari 2015 is eiser op non-actief gesteld, omdat hij zich zonder toestemming toegang had verschaft tot een gastenkamer en er door de gast bij terugkomst op haar kamer vermissing van geld is geconstateerd, hetgeen de werkgever noodzaakt nader onderzoek in te stellen.
1.3.
Bij brief van 23 februari 2015 is eiser op staande voet ontslagen. De werkgever schrijft daarin onder meer:
Wij achten thans een ontslag op staande voet gerechtvaardigd vanwege het door u wegnemen van geld uit [kamernummer] tijdens het ontbijt van de gast. Voor zover niet vast zou komen te staan dat u dit geld hebt weggenomen, achten wij ook de omstandigheid dat u tweemaal, op verschillende dagen, het slot van [kamernummer] tijdens het ontbijt van de gast hebt geopend, in combinatie met de camerabeelden, de verklaring van de gast en uw eigen tegenstrijdige verklaring, een zelfstandige reden voor uw ontslag op staande voet. Er was voor u geen geldige reden de (onmiddellijke omgeving van de) ontbijtruimte te verlaten en al helemaal niet om de deur van [kamernummer] tijdens dit bijzondere tijdstip van de dag ongevraagd te openen, zelfs niet – en juist niet – als u niet wist waar de gast zich bevond. (…) U bent ons vertrouwen geheel onwaardig geworden en het kan van ons niet worden gevraagd dat wij u ook nog maar enig moment in ons hotel moeten dulden.
1.4.
Namens eiser is op 2 maart 2015 de nietigheid van het ontslag ingeroepen. In reactie hierop heeft de werkgever bij brief van 11 maart 2015 laten weten het ontslag op staande voet te handhaven.
1.5.
Eiser heeft op 2 maart 2015 bij verweerder een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft te kennen gegeven nog geen definitieve beslissing over het recht op WW te kunnen nemen. Een voorschot op een WW-uitkering wordt geweigerd, althans op nihil vastgesteld. Daaraan is ten grondslag gelegd dat een sterk vermoeden bestaat dat het ontslag eiser te verwijten valt.
2.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om de gast dan wel zijn werkgever te benadelen. Hij ontkent stellig dat hij geld heeft weggenomen. Wellicht heeft hij met het openen van de kamerdeur niet helemaal de juiste handelwijze gevolgd, maar hij heeft niet verwijtbaar gehandeld. Hooguit heeft hij zich vergist in de manier waarop het hotel van hem verlangde in een dergelijke situatie te handelen. Hij heeft slechts servicegericht willen zijn, aldus eiser.
2.2.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het bestreden besluit bedoeld is voor de motivering van het ernstige vermoeden van het bestaan van een dringende reden aan te sluiten bij hetgeen de werkgever in de ontslagbrief en in de brief van 11 maart 2015 heeft gesteld.
2.3.
Eiser heeft tevens bij de kantonrechter – voor zover hier van belang – vernietiging van het op staande voet aan hem verleende ontslag gevorderd. Bij vonnis van 8 april 2016 heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat sprake is van een dringende reden. Weliswaar is niet aangetoond dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, maar eiser heeft door de kamerdeur van een gast tot twee maal toe uit eigen beweging en zonder noodzaak te openen, inbreuk gemaakt op de privacy van een hotelgast. Daarmee heeft eiser grovelijk zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst veronachtzaamd, aldus de kantonrechter.
3.1.
In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, indien aan de werkloosheid een dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag ligt en de werknemer hiervan een verwijt kan worden gemaakt, de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH2390), ligt het, met het oog op de rechtszekerheid, in de rede om aan artikel 7:678 van het BW in het kader van de WW geen andere toepassing te geven dan tot uitdrukking komt in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Elementen die volgens de Raad hierbij meegewogen kunnen worden, zijn de subjectiviteit van de dringende reden, in onderlinge samenhang bezien met aard en ernst van de gedraging en andere relevante aspecten zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Evenals de kantonrechter is de rechtbank van oordeel dat op basis van de in het dossier aanwezige gegevens niet is komen vast te staan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit de kamer van [de vrouw] .
4.2.
Wel is de rechtbank van oordeel dat eiser in strijd met de regels de kamerdeur van [de vrouw] tot twee keer toe heeft geopend. Eiser had als ervaren kracht moeten begrijpen dat dit niet toegestaan was, zeker niet op een tijdstip waarop de gast mogelijk (nog) niet gekleed zou zijn. Door dit toch te doen, heeft eiser een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy van een hotelgast.
4.3.
Zelfs als zou worden uitgegaan van de lezing van eiser (namelijk dat een andere gast had gevraagd naar [de vrouw] en dat eiser de deur heeft geopend om te kijken of [de vrouw] op haar kamer was) kan daarin geen noodzaak of excuus worden gevonden om zonder toestemming van [de vrouw] (tot tweemaal toe) de kamerdeur te openen. Gelet op de - neutrale - vraag van ‘de kleine meneer’ of [de vrouw] nog op haar kamer was, had eiser moeten volstaan met het bellen naar de kamer en/of het aankloppen aan de deur. Eiser heeft naar eigen zeggen zowel gebeld als aangeklopt. In beide gevallen kreeg hij echter geen reactie. Dit wijst er in beginsel op dat [de vrouw] niet op haar kamer was of – als zij wel op haar kamer was – dat zij niet wilde worden gestoord. In deze situatie had eiser dan ook niet eigenhandig de kamerdeur mogen openen. Van bijzondere omstandigheden die dat in dit geval zouden kunnen rechtvaardigen, is immers niet gebleken. Het openen van de kamerdeur was dus, ongeacht of eisers verklaring wordt gevolgd, niet geoorloofd.
4.4.
Het voorgaande betekent dat eiser in strijd met de regels en daarmee in strijd met de op hem rustende verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst heeft gehandeld. De vraag of deze tekortkoming voldoende ernstig is om als een dringende reden te kunnen worden aangemerkt, beziet de rechtbank in samenhang met de aannemelijkheid van de lezing van eiser. De werkgever heeft eisers verklaring tegenstrijdig en niet geloofwaardig geacht en gesteld geen vertrouwen meer in hem te hebben. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eisers tegenstrijdige verklaringen en het verlies aan vertrouwen in hem door zijn werkgever mede redengevend zijn voor verweerders besluitvorming.
4.5.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaring, die kort gezegd inhoudt dat hij zowel op 18 als op 20 februari 2015 door ‘een kleine meneer’ is benaderd die hem heeft gevraagd of [de vrouw] nog op haar kamer was, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Niet duidelijk is geworden wie ‘de kleine meneer’ is, van wie eiser heeft gezegd dat hij al een week in het gezelschap van [de vrouw] verbleef. Eiser heeft geen naam kunnen noemen, terwijl hij met de door hem bijgehouden ontbijtlijst beschikte over de namen van de gasten. Dat eiser niet zou weten wie ‘de kleine meneer’ was, acht de rechtbank daarom opmerkelijk. Eisers verklaring dat ‘de kleine meneer’ al een week in het gezelschap van [de vrouw] verbleef, kan daarnaast niet juist zijn. Uit een brief van het hotel van 11 maart 2015 blijkt dat [de vrouw] pas op 17 februari 2015 in het hotel is gearriveerd. Verder heeft eiser er geen verklaring voor kunnen geven waarom hij ‘de kleine meneer’ had bijgeschreven op de ontbijtlijst op het kamernummer van [de vrouw] , terwijl ‘de kleine meneer’ – volgens eiser – een andere kamer had dan [de vrouw] . Verder heeft eiser in zijn eerste verklaring verteld dat hij niet had gebeld naar de kamer van [de vrouw] , terwijl hij in zijn latere verklaringen zegt dat hij wel heeft geprobeerd haar telefonisch te bereiken. Ten slotte heeft [de vrouw] desgevraagd tegenover het hotel verklaard dat zij zich op de betreffende ochtenden had gemeld voor het ontbijt bij iemand met een [bepaald] uiterlijk waarbij naar haar kamernummer is gevraagd. Eiser daarentegen verklaart dat hij [de vrouw] , nadat hij tevergeefs naar haar kamer was gelopen, pas bij terugkomst in de ontbijtzaal had zien zitten en toen zonder met haar te spreken haar naam op de ontbijtlijst heeft aangekruist. Eisers verklaring strookt daarmee niet met die van [de vrouw] .
4.6.
Deze ongerijmdheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat eisers verklaring niet aannemelijk en niet geloofwaardig is. Dit doet ernstig afbreuk aan eisers betrouwbaarheid en het door het hotel in hem te stellen vertrouwen. Wanneer dit in samenhang wordt bezien met het tweemaal ongeoorloofd openen van de kamerdeur van een hotelgast is de rechtbank van oordeel dat van de werkgever niet langer gevergd kon worden dat het dienstverband werd voortgezet. Zodoende is sprake van een dringende reden voor ontslag. Hetgeen eiser over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, weegt niet op tegen de aard en ernst van de dringende reden.
4.7.
Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van - in elk geval van - een ernstig vermoeden van verwijtbare werkloosheid. Gelet hierop heeft verweerder het voorschot WW mogen weigeren.
5. Eisers beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of veroordeling van verweerder in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.