ECLI:NL:RBAMS:2016:3667

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
C/13/590487 / HA ZA 15-643
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. van Berge Henegouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de rechtsgeldigheid van een intentieovereenkomst en de gevolgen van dwaling en non-conformiteit in een huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap De Groene Smaeck B.V. (DGS) en een vennootschap onder firma (GE c.s.) over de rechtsgeldigheid van een intentieovereenkomst en de gevolgen van dwaling en non-conformiteit. DGS had een huurovereenkomst voor een winkelruimte en wilde deze overdragen aan GE c.s. De partijen tekenden een intentieovereenkomst waarin de voorwaarden voor de overname werden vastgelegd. DGS vorderde betaling van een restantbedrag van € 45.000,-- op basis van deze overeenkomst, terwijl GE c.s. zich beriep op dwaling en non-conformiteit, stellende dat DGS hen een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven over de mogelijkheden van de bedrijfsvoering in het gehuurde pand.

De rechtbank oordeelde dat de intentieovereenkomst feitelijk was uitgevoerd en dat GE c.s. onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat DGS hen had misleid. De rechtbank concludeerde dat de verwachtingen van GE c.s. over de exploitatie van een horecabedrijf niet gerechtvaardigd waren, gezien de bepalingen in de intentieovereenkomst en de bestaande twijfels over de vergunningen. De rechtbank wees de vorderingen van GE c.s. af en veroordeelde hen tot betaling van de gevorderde bedragen aan DGS, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in intentieovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van partijen bij het onderzoeken van de juridische mogelijkheden van een bedrijfsvoering in het kader van bestemmingsplannen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/590487 / HA ZA 15-643
Vonnis van 22 juni 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE GROENE SMAECK B.V.,
gevestigd te Zaandijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W. Schellart te Haarlem,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.H. van der Weit te Volendam.
Eiseres zal hierna DGS worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk GE, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , en gezamenlijk GE c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 juli 2015 met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 23 september 2015 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2016 met de daarin opgenomen stukken (waaronder de conclusie van antwoord in reconventie en de akte wijziging van eis in reconventie).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
DGS dreef een onderneming in de door haar gehuurde winkelruimte aan de [adres] (hierna: de winkelruimte). In de tussen DGS en de verhuurder gesloten huurovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“ (…)
Het gehuurde, bestemming
(…)
1.3
Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als winkelruimte t.b.v. groenten, delicatessen, lichte horeca bereiden van maaltijden. (…).”
2.2.
In het voor de [adres] vigerende bestemmingsplan is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 7 Gemengd
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de begane grond:
a. (…);
detailhandel, (…);
horeca, maximaal categorie 1: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
(…).
Artikel 13 Tuin
13.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen;
paden;
(…);
groenvoorzieningen;
(…)
en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming. (…)”
2.3.
In de beleidsregels ondersteundenende horeca van de gemeente Zaanstad is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 2. Nadere regels
(…)
Ondersteunende horeca kan plaatsvinden binnen onder meer de hoofdbestemmingen ‘Detailhandel’, (…);
De horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en mag niet meer dan 25% van de totale oppervlakte beslaan met een maximum van 100m2;
(…);
5. De horeca-activiteit is alcoholvrij;
6. (…).”
2.4.
DGS is tevens eigenaar van het [bedrijf] dat is gevestigd naast de winkelruimte.
2.5.
DGS heeft in 2014 besloten de door haar in de winkelruimte uitgeoefende onderneming te staken en heeft de huurovereenkomst voor de winkelruimte opgezegd per 1 juli 2015. DGS heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) ingeschakeld om haar te adviseren bij de afwikkeling van de onderneming, waaronder de verkoop van de bedrijfsinventaris. In een informatiememorandum van 8 december 2014 schrijft [naam 1] over DGS, voor zover van belang:
“(…) Het is toegestaan het pand te gebruiken voor winkelruimte t.b.v. groente, delicatessen, lichte horeca en bereiden van maaltijden. Op grond van de geloofsovertuiging van de heer [naam 2] werd besloten de maaltijden zonder varkensvlees te bereiden en ook géén alcoholische dranken te gaan verkopen (ondanks dat binnen de mogelijkheden verkoop van licht-alcoholische dranken zou zijn toegestaan). (…).”
2.6.
[naam 1] heeft DGS in contact gebracht met GE c.s. GE c.s. exploiteerden een cateringbedrijf in het pand aan de [adres] . GE c.s. waren geïnteresseerd in de overname van de huur van de winkelruimte en de inventaris. In de email van 11 december 2014 van [gedaagde sub 2] aan [naam 1] is daarover, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Wij willen je graag laten weten dat wij oprecht zeer veel interesse hebben in de overname van de inventaris en het pand. (…)
Dit gezegd hebbende, hebben wij nog een aantal punten die we graag willen doornemen en zouden willen ontvangen. (…)
  • Is bij jullie al bekend hoe het zit met het bestemmingsplan? Dit in verband met het wonen boven de winkel en verkoop van (zwak) alcoholische dranken.
  • (…)
Ook wil ik nog aangeven dat wij eigenlijk niet geïnteresseerd zijn in de overname van de BV. De Groene Smaak, dit hebben we ook in ons gesprek besproken. Er zal dan ook geen sprake zijn van overname van de naam of het merk “De Groene Smaak”. Wat ons betreft zou de goodwill dan betekenen dat er een volle agenda vol opdrachten en vaste klanten op de balie ligt? (…).”
2.7.
GE werd bij de onderhandelingen over de overname bijgestaan door een financieel adviseur.
2.8.
DGS en GE hebben op 24 februari 2015 de intentieverklaring Overname (hierna: de intentieovereenkomst) getekend. Daarin is, voor zover van belang en in afwijking van de concept intentieovereenkomst, het volgende bepaald:
“(…)
Met deze verklaring geeft de koper de intentie aan om te komen tot de overname van de inboedel, de locatie en verkoopactiviteiten van verkoper. Dit is geen bindende overeenkomst tot overname, maar dient als instrument om afspraken voor de komende periode vast te leggen.
Periode:
De verklaring wordt bij ondertekening aangegaan. Per 1 maart gaat de GE van start in DGS zonder daar ruchtbaarheid aan te geven ten aanzien van verhuurder. Er wordt een overeenkomst opgesteld voor de periode van 1 maart tot en met 30 juni waarin het gebruik van DGS verantwoord wordt. Hiervoor wordt een vergoeding betaald door GE aan DGS van 2000,- ex btw per maand (…). Tevens worden de werkelijke kosten voor water en energie doorbelast op basis van meterstanden. Gebruik telefoon wordt doorbelast op basis van werkelijke kosten.
Per 1 juli 2015 is de formele overdracht. Huurcontract tussen Kavee Monunmenten B.V. en GE gaat in per 1 juli 2015 en na ondertekening van de huurovereenkomst is de overname van inboedel, locatie en verkoopactiviteiten definitief.
(…)
Wat wordt overgenomen:
  • De inventaris en interieur (volgens het taxatierapport van de verzekering);
  • De verkoop- en bedrijfsactiviteiten.
  • De Locatie
Waarde:
De waarde van bovenstaande zaken is vastgesteld op een bedrag van € 75.000,00. Deze waarde is bepaald op 31-1-2015.
(…)
Financiering:
De koper dient op datum van sluiten van definitieve huurovereenkomst direct een bedrag van € 30.000 te betalen. Kopers hebben aangegeven te beschikken over € 30.000 eigen geld en voor 30 juni 2015 de resterende € 45.000 te betalen.
(…)
Opschortende voorwaarden / voorbehouden:
De overname zal onder voorbehoud zijn van de volgende zaken:
(…)
Er zal in principe voor 1 maart een getekende huurovereenkomst moeten zijn tussen verhuurder en GE. Als blijkt dat verhuurder niet kan tekenen voor 1 maart is uitstel in overleg mogelijk.
(…)
Indien 1 van de bovenstaande opschortende voorwaarden niet wordt vervuld geeft dat geen verplichting tot het vergoeden van schade of een plicht door te moeten onderhandelen.
Overige bepalingen welke we op zullen nemen in het verkoopcontract:
De verkoper heeft aan koper alle stukken met betrekking tot het bestemmingsplan ter beschikking gesteld en koper heeft aangegeven een adviseur te hebben ingeschakeld om e.e.a. te toetsen. De huidige activiteiten bestaan uit; de verkoop van bereid eten, catering, het voeren van lichte horeca,
Het schenken van licht-alcoholische dranken –welke in dienst staat tot het uitvoeren van de hoofdactiviteit staan benoemd in het bestemmingsplan maar de verkoper maakt van deze activiteiten geen gebruik.
De verkoper heeft de vergunningen om haar huidige bedrijfsactiviteiten te kunnen uitvoeren. De koper is verantwoordelijk voor alle vergunningen voor haar eigen activiteiten vanaf het moment van overname. (…).”
2.9.
GE c.s. zijn op 1 maart 2015 gestart met de exploitatie van hun bedrijf aan de [adres] . Daarbij is zij gebruik gaan maken van de inventaris van DGS. GE heeft op 2 maart 2015 een bedrag van € 30.000,-- aan DGS betaald.
2.10.
Bij brief van 7 april 2015 heeft de verhuurder aan [gedaagde sub 2] , voor zover van belang, het volgende bericht:
“(…) [gedaagde sub 1] heeft per 1 maart 2015 de bedrijfsactiviteiten en de inboedel overgenomen van De Groene Smaak op onze locatie: [adres] .
Hoewel de huurovereenkomst tussen Kavee Monumenten B.V. en [gedaagde sub 1] officieel ingaat op 1 juni 2015, verlenen wij [gedaagde sub 1] toestemming om in de periode 1 maart t/m 30 juni 2015 deze locatie te exploiteren. (…).”
2.11.
GE heeft het restant van de in de intentieverklaring Overname opgenomen koopsom niet aan DGS voldaan.
2.12.
DGS heeft bij facturen van 8 april 2015 en 30 mei 2015 een aantal vaste lasten ten bedrage van respectievelijk € 2.191,79 en € 539,45 aan GE in rekening gebracht. Op de facturen staan vervaldata van respectievelijk 18 april 2015 en 14 juni 2015 vermeld. Deze facturen zijn niet betaald.

3.Het geschil in conventie

3.1.
DGS vordert samengevat - dat de rechtbank GE c.s., voor zover mogelijk bij uitvoer bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeelt tot betaling van de bedragen van € 45.000,-- en € 2.731,24, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten (waaronder begrepen de nakosten), een en ander te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
3.2.
GE c.s. voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
GE c.s. vorderen - samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
primair
- voor recht verklaart dat met de brief van 12 juni 2015 de (partiële) vernietiging is ingetreden van de intentieovereenkomst op grond van dwaling,
subsidiair
- de intentieovereenkomst (partieel) vernietigt op grond van dwaling
primair en subsidiair
- met bepaling dat, indien en voor zover de gehele vernietiging wel zou zijn ingetreden, dat de werking aan de vernietiging op grond van artikel 6:230 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) deels wordt ontnomen en met wijziging van de intentieovereenkomst, in die zin dat deze alleen in stand blijft voor wat betreft de koop/verkoop van de inventaris waarbij de koopprijs wordt gesteld op het reeds door GE aan DGS betaalde bedrag van € 30.000,--,
meer subsidiair
- de intentieovereenkomst (gedeeltelijk) ontbindt op grond van wanprestatie met instandhouding van het deel van de intentieovereenkomst dat betrekking heeft op de koop/verkoop van de inventaris waarbij de koopsom voor de inventaris wordt gesteld op het reeds door GE betaalde bedrag van € 30.000,-- ,
primair, subsidiair en meer subsidiair
  • DGS veroordeelt tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 36.828,15 te vermeerderen met wettelijke rente,
  • DGS veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.2.
DGS voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de in de intentieovereenkomst beschreven overdracht van de inboedel, de locatie en verkoop- en bedrijfsactiviteiten van DGS aan GE c.s. feitelijk heeft plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat voor die overname in de intentieovereenkomst een prijs is afgesproken van € 75.000,-- en dat GE c.s. daarvan reeds een bedrag van € 30.000,-- aan DGS hebben voldaan. DGS vordert op grond van de intentieovereenkomst het restant van de koopsom ter hoogte van € 45.000,--. GE c.s. doen een beroep op gedeeltelijke vernietiging van de intentieovereenkomst wegens dwaling, althans gedeeltelijke ontbinding wegens non-conformiteit, en betwisten op grond daarvan het restant van de koopsom verschuldigd te zijn. De kern van het verwijt van GE c.s. is dat DGS door het doen van mededelingen en de manier waarop zij haar bedrijfsactiviteiten uitoefende een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, althans de onjuiste verwachting heeft gewekt, dat in het gehuurde (samengevat) een volwaardig horecabedrijf (waaronder zij begrijpt de mogelijkheid tot het schenken van alcohol) als bedoeld in het ter plaatste geldende bestemmingsplan kon worden gerealiseerd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat wat GE c.s. mochten verwachten van hetgeen hen werd geleverd, wordt ingegeven door de intentieovereenkomst en de wijze waarop partijen daaraan uitvoering hebben gegeven. Voor de rechtsgevolgen van de overdracht beroepen immers beide partijen zich op de intentieovereenkomst. De intentieovereenkomst bevat bovendien - zoals DGS terecht heeft gesteld - de essentialia van de overdracht, terwijl niet is gesteld of is gebleken dat terzake tussen partijen een andersluidende mondelinge of schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen. Partijen verschillen echter van mening over hetgeen zij op grond van de intentieovereenkomst mochten verwachten, zodat deze overeenkomst moet worden uitgelegd. Daarbij komt het volgens vaste rechtspraak niet alleen aan op een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
5.3.
Vooropgesteld wordt dat uit de bewoordingen van de intentieovereenkomst niet blijkt dat een horecagelegenheid (met de mogelijkheid tot het schenken van alcohol) als omschreven in het vigerende bestemmingsplan werd overgedragen. In de intentieovereenkomst is bepaald dat werden overgedragen de inventaris, de locatie en de verkoop- en bedrijfsactiviteiten van DGS. Blijkens de intentieovereenkomst bestonden de door DGS uitgeoefende bedrijfsactiviteiten uit de verkoop van bereid eten, catering en het voeren van lichte horeca. Uit uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat DGS detailhandel dreef, een winkel in groente, fruit en delicatessen.
5.4.
Dat partijen de bedoeling hebben gehad een horecagelegenheid over te dragen of dat GE c.s. dat op grond van de strekking van de intentieovereenkomst mochten verwachten, heeft GE c.s. - op wie terzake de stelplicht en bewijslast rust - onvoldoende toegelicht. Over de vraag of ter plaatse op grond van het bestemmingsplan een horecagelegenheid mocht worden uitgeoefend, bestond bij GE c.s. immers - onder meer blijkens de email van [gedaagde sub 2] van december 2014 - voorafgaand aan het aangaan van de intentieovereenkomst al twijfel. Het was GE c.s. bekend dat door DGS geen alcohol werd geschonken en in die email heeft [gedaagde sub 2] aan DGS gevraagd of haar bekend was of het bestemmingsplan de verkoop van (zwak) alcoholische dranken toeliet. Ook is toen door [gedaagde sub 2] navraag gedaan of het mogelijk was de bovenverdieping van het gehuurde te bewonen, waaruit tevens volgt dat de plannen van GE c.s. met het gehuurde op dat moment nog niet vastomlijnd waren.
5.5.
In de - door GE c.s. opgestelde - eerste concept intentieverklaring is in dit verband vervolgens, voor zover van belang, opgenomen dat DGS er voor diende te zorgen dat het bestemmingsplan het mogelijk maakte om licht-alcoholische dranken in het gehuurde te schenken. Ook stond in dat concept vermeld dat eventuele vergunningen daarvoor in orde moesten zijn. DGS is daarmee niet akkoord gegaan en vervolgens is in de intentieovereenkomst bepaald dat DGS alle stukken met betrekking tot het bestemmingsplan aan GE c.s. ter beschikking heeft gesteld - hetgeen GE c.s. verder ook niet gemotiveerd hebben betwist - en dat GE c.s. een adviseur hebben ingeschakeld om dat te toetsen. Weliswaar is in de intentieovereenkomst ook opgenomen dat het schenken van licht-alcoholische dranken - in dienst van de hoofdactiviteit - staat benoemd in het bestemmingsplan, maar de letterlijke bewoordingen van die bepaling behelzen geen mededeling of garantie van DGS dat het schenken van alcohol in het gehuurde bestemmingsplanmatig is toegelaten. En GE c.s. hebben die bepaling, gelet op de al bij haar bestaande twijfel daarover, ook niet zo mogen begrijpen. Dat geldt temeer nu in de intentieovereenkomst de onderzoeksplicht op dit punt bij GE c.s. is gelegd en ter comparitie is gebleken dat GE c.s. in het kader van hun cateringbedrijf op de oude locatie aan de [adres] reeds waren geconfronteerd met beperkingen van het bestemmingsplan op dit punt.
5.6.
In de intentieovereenkomst is evenmin opgenomen dat DGS beschikte over een horeca-, tap- of terrasvergunning. Daarin is slechts opgenomen dat DGS beschikte over de vergunningen die zij nodig had voor haar eigen bedrijfsactiviteiten en dat GE c.s. voor de vergunningen voor haar eigen activiteiten na overname dienden zorg te dragen. Dat daarmee bedoeld zou zijn dat DGS - zoals GE c.s. hebben aangevoerd - beschikte over een horeca-, tap- of terrasvergunning of dat DGS anderszins een mededeling van die strekking aan GE c.s. zou hebben gedaan, hebben GE c.s. tegenover de gemotiveerde betwisting van DGS onvoldoende onderbouwd. Die stelling komt de rechtbank bovendien onaannemelijk voor, gelet op het feit dat GE c.s. ter comparitie hebben aangevoerd dat zij hebben aangenomen dat die vergunningen er waren op basis van de feitelijke situatie (waarop de rechtbank hierna terugkomt).
5.7.
GE c.s. hebben voorts een beroep gedaan op het feit dat de intentieovereenkomst geen definitieve overeenkomst betrof. Het is echter onduidelijk welk rechtsgevolg GE c.s. aan die stelling verbinden, aangezien zij zich tegelijkertijd voor de afwikkeling van de transactie wel op de rechtsgevolgen van de intentieovereenkomst beroepen. Voor zover GE c.s. bedoelen te stellen dat zij pas na het aangaan van de intentieovereenkomst tot onderzoek hoefden over te gaan en dat terzake een opschortende voorwaarde is opgenomen in de intentieovereenkomst, mist die stelling rechtsgevolg. GE c.s. hebben immers na 1 maart 2015 onderzoek laten uitvoeren, uit dat onderzoek is hen gebleken dat het bestemmingsplan het niet toestaat om in het gehuurde een horecabedrijf met de mogelijkheid van het schenken van alcohol te vestigen en niettemin hebben GE c.s. vervolgens geen beroep gedaan op die opschortende voorwaarde. GE c.s. hebben daarop ook geen beroep willen doen, GE c.s. hebben immers uitdrukkelijk aangegeven dat zij - hoewel zij daartoe door DGS in de gelegenheid zijn gesteld en hun oude locatie nog beschikbaar was - niet hebben willen afzien van de transactie omdat zij graag op de locatie wilden blijven. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat GE c.s. willens en wetens het risico hebben aanvaard dat voor het gehuurde geen bestemmingswijziging zal kunnen worden gerealiseerd en gaat het niet aan om vervolgens eenzijdig, met uitsluiting van de mogelijkheid voor DGS om een nieuwe koper te vinden die mogelijk wel onder gelijkblijvende condities wilde afnemen, vermindering van de koopsom af te dwingen. Het voorgaande geldt temeer gelet op het feit dat GE c.s. voorafgaand aan hun intrek in het gehuurde per 1 maart 2015 ruimschoots de tijd hebben gehad om het bestemmingsplan te onderzoeken, aangezien hun verplichting daartoe reeds in de tweede concept versie van de intentieovereenkomst van 4 februari 2014 staat vermeld. Dat GE c.s. dit hebben nagelaten, komt voor eigen rekening en risico.
5.8.
Maar ook als er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat GE c.s. uit de intentieovereenkomst de mededeling van DGS hebben mogen afleiden dat ter plaatse het schenken van alcoholische dranken mogelijk was, dan kan - zonder bijkomende omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken - niet snel worden aangenomen dat GE c.s. gerechtvaardigd mochten afgaan op een dergelijke mededeling. Het antwoord op de vraag of een bepaalde activiteit op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan is toegestaan, is immers bij uitstek een kwestie die aan de gemeentelijke overheid is voorbehouden. Dat geldt temeer gelet op het belang dat GE c.s. kennelijk hechtten aan de mogelijkheid om alcohol te mogen schenken en op het feit dat het bestemmingsplan voor een ieder is in te zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat GE c.s. in dat geval niet gerechtvaardigd op de mededeling, althans inlichting, van DGS mochten afgaan.
5.9.
Dat DGS andere mededelingen zou hebben gedaan die bij GE c.s. de gerechtvaardigde verwachting hebben gewekt dat ter plaatse een volwaardige horecagelegenheid mocht worden geëxploiteerd is onvoldoende gebleken. De feitelijke exploitatie van het gehuurde door DGS is daarvoor ook onvoldoende. Voor zover het door DGS uitgeoefende bedrijf al als een horecabedrijf zou moeten worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat - tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven twijfel van GE c.s. en de op hen rustende onderzoeksplicht - dat enkele feit niet zonder meer maakt dat GE c.s. erop mochten vertrouwen dat DGS er voor instond dat dit (ook in de toekomst) tot de mogelijkheden behoorde binnen het bestemmingsplan.
5.10.
GE c.s. heeft verder ter comparitie bevestigd dat zij thans in het gehuurde dezelfde bedrijfsactiviteiten uitoefenen als die DGS voorheen uitoefende met een groter gedeelte catering. Uit hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht, maakt de rechtbank op dat het veeleer de door GE c.s. voorgestane intensivering van de horecafunctie is die tot - naar GE c.s. hebben aangevoerd - inmenging van de gemeentelijke overheid heeft geleid. Dit alles in onderlinge samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat hetgeen GE c.s. geleverd hebben gekregen naar het oordeel van de rechtbank aan de overeenkomst beantwoordt, dat DGS aan GE c.s. geen onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en dat, voor zover bij GE c.s. een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben bestaan, dit voor haar rekening behoort te blijven. Het beroep op dwaling, dan wel wanprestatie faalt.
5.11.
GE c.s. hebben nog aangevoerd dat geen schriftelijke huurovereenkomst met de verhuurder van het gehuurde is gesloten. Ook aan deze stelling hebben GE c.s. geen rechtsgevolg verbonden. Voor zover GE c.s. - gelet op de omstandigheden dat de overname zich feitelijk al heeft geëffectueerd en de huurovereenkomst tussen verhuurder en GE c.s. feitelijk tot stand is gekomen - nog een beroep toekomt op de in dit verband in de intentieovereenkomst opgenomen opschortende voorwaarde, geldt dat zij daarop geen beroep heeft gedaan. Deze stelling wordt derhalve verder onbesproken gelaten.
5.12.
Hetgeen partijen in dit verband overigens hebben aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen nadere bespreking.
5.13.
Aangezien tegen de gevorderde hoofdsommen verder geen verweer is gevoerd en de verschuldigdheid daarvan voortvloeit uit een handelsovereenkomst, zullen deze - inclusief de daarover onbetwist gevorderde wettelijke handelsrente - worden toegewezen.
5.14.
DGS maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat DGS voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De daarover onbetwist gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf datum dagvaarding.
5.15.
GE c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.16.
De kosten aan de zijde van DGS worden begroot op:
- dagvaarding € 87,58
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.784,58
inclusief eventueel verschuldigde btw.
5.17.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Aangezien aan de vorderingen in reconventie niet meer of anders is ten grondslag gelegd dan hetgeen in conventie reeds is verworpen, volgt uit hetgeen in conventie is overwogen dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
6.2.
GE c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
6.3.
De kosten aan de zijde van DGS worden begroot op € 894,00 (2 punten x tarief € 894,00 x factor 0,5) inclusief eventueel verschuldigde btw.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
veroordeelt GE c.s. tot betaling aan DGS van een bedrag van € 45.000,--, te vermeerderden met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf 12 juni 2015 tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt GE c.s. tot betaling aan DGS van een bedrag van € 2.731,24 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over het bedrag van € 2.191,79 vanaf 18 april 2015 en over het bedrag van € 539,45 vanaf 14 juni 2015 tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt GE c.s. tot betaling aan DGS van een bedrag van € 1.252,31 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van voldoening,
7.4.
veroordeelt GE c.s. in de proceskosten aan de zijde van DGS, tot op heden begroot op € 3.784,58, inclusief eventueel verschuldigde btw, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.5.
veroordeelt GE c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving van dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.7.
wijst de vorderingen af,
7.8.
veroordeelt GE c.s. in de proceskosten aan de zijde van DGS, tot op heden begroot op € 894,00, inclusief eventueel verschuldigde btw,
7.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Berge Henegouwen en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.type: