ECLI:NL:RBAMS:2016:3596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
13-665587-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en oplichting door verdachte in samenwerking met anderen, met gebruik van valse geschriften en gewoontewitwassen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van verschillende vormen van fraude, waaronder gewoontewitwassen, flessentrekkerij en pogingen tot oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van juli 2015 tot en met januari 2016 heeft voorgedaan als medewerker van een frauduleus bedrijf, waarbij hij gebruik maakte van valse en vervalste geschriften. De betrokkenheid van de verdachte bij een netwerk van fraudeurs werd bewezen door getuigenverklaringen en stemherkenningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect heeft getoond voor het ondernemerschap van anderen, wat resulteerde in aanzienlijke financiële schade voor meerdere bedrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de schade voor de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft ook de vordering van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij een deel van de schadevergoeding werd toegewezen aan een van de benadeelde bedrijven, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665587-15 (Promis)
Datum uitspraak: 26 april 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] , met als opgegeven verblijfadres [adres 2] , [woonplaats] , thans gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van juli 2015 tot en met januari 2016 heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen en in de periode van februari 2015 tot en met september 2015 schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een beroep of gewoonte maken van flessentrekkerij, (pogingen tot) oplichting en gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. Daarnaast is hem ten laste gelegd dat hij op 25 januari 2016 gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs (feiten 2 tot en met 4)

4.1.
Vaststaande feiten en redengevende omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, die in bijlage II zijn opgesomd en uitgewerkt, van de volgende vaststaande feiten en redengevende omstandigheden uit.
De bedrijven [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3 B.V.] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] en [bedrijf 6] hebben aangifte gedaan van oplichting dan wel poging daartoe door een persoon of personen die zich voordeden als (medewerkers van) het bedrijf [bedrijf 7] . Uit het dossier blijkt dat die bedrijven (meerdere) leveringen hebben gedaan aan een bedrijf (of klanten daarvan) dat bij hen bekend was als [bedrijf 7] en dat niet al die leveringen zijn betaald.
De rechtbank stelt vast dat een persoon of organisatie (van personen) zich heeft voorgedaan als het ‘echte’ bedrijf [bedrijf 7] en in die hoedanigheid orders heeft geplaatst bij genoemde bedrijven, terwijl die orders of een deel daarvan – na levering – niet zijn betaald. Op die manier is gefraudeerd, althans gepoogd dat te doen, op de wijzen zoals onder 2, 3 en 4 ten laste gelegd.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of en in welke mate verdachte betrokken is geweest bij die fraude. Verder dient de rechtbank zich uit te laten over het al dan niet medeplegen van deze feiten. Om redenen van praktische aard zal de frauderende persoon of organisatie hierna [bedrijf 7] worden genoemd.
4.2.
Standpunten
Op basis van stemherkenningen, verscheidene getuigenverklaringen van transporteurs, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , (volgens het Openbaar Ministerie) aan verdachte te koppelen telefoonnummers, de administratie (en toegang daartoe) van [bedrijf 7] en bij verdachte aangetroffen bescheiden acht de officier van justitie bewezen dat verdachte onderdeel was van [bedrijf 7] . De officier van justitie acht ook het medeplegen bewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet degene is die zich voordeed als medewerker van [bedrijf 7] noch onderdeel van deze organisatie uitmaakte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] kennelijk leugenachtige en onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd, hetgeen duidt op een grote rol van [medeverdachte] in het geheel. Daarop voortbouwend heeft de raadsman betoogd dat voor zover verdachte enigszins betrokken is geweest bij [bedrijf 7] , verdachte geen opzet heeft gehad op de ten laste gelegde flessentrekkerij, en subsidiair, dat verdachtes handelingen onvoldoende substantieel zijn om te kunnen spreken van medeplegen. Ten aanzien van de pogingen tot oplichting, onder feiten 3 en 4 ten laste gelegd, heeft de raadsman primair betoogd dat niet is komen vast te staan dat de persoon die contact heeft gezocht met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet [persoon 1] zelf was, terwijl het bedrijf [bedrijf 7] ook daadwerkelijk bestond. Aldus kan niet worden vastgesteld dat iemand zich als een ander heeft voorgedaan. Subsidiair heeft de raadsman erop gewezen dat niet is gebleken van een zodanige rol van verdachte bij de vermeende pogingen tot oplichting van deze bedrijven dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Op grond van de hiervoor genoemde redeneringen concludeert de raadsman telkens tot vrijspraak van de betreffende feiten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Betrokkenheid verdachte
Ondanks dat verdachte herhaaldelijk heeft ontkend onderdeel uit te maken van [bedrijf 7] , bevat het dossier verschillende verklaringen en aanwijzingen dat verdachte heeft gehandeld als medewerker van [bedrijf 7] .
Meest van belang zijn de verklaringen van verschillende medewerkers van het bedrijf [bedrijf 8] , welk bedrijf voor [bedrijf 7] transporten heeft verzorgd. Uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] (p. 36-37 van het proces-verbaal voorgeleiding), [getuige 2] (p. 73-74, idem), [getuige 3] (p. 84-85, idem) en [getuige 4] (p. 92-94, idem) kan worden opgemaakt dat verdachte zich op twee gelegenheden heeft voorgesteld als ‘ [verdachte] van [bedrijf 7] ’.
Voorts zijn twee stemherkenningen door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van belang. Genoemde verbalisanten hebben de geluidsfragmenten die door [persoon 2] van [bedrijf 3 B.V.] zijn aangeleverd en waarop een persoon zich voorstelt als [persoon 1] beluisterd en hebben de stem van die persoon herkend als de stem van verdachte.
Daar komt bij dat verdachte heeft erkend dat hij zich in het geval van [bedrijf 3 B.V.] heeft voorgedaan als [persoon 1] , met wie [bedrijf 3 B.V.] al eerder contact had gehad over handel met [bedrijf 7] . De verklaringen die verdachte daarvoor heeft gegeven zijn niet eenduidig. Zo heeft hij eerst in zijn zevende verhoor ten overstaan van de politie verklaard dat hij op verzoek van anderen heeft gebeld onder de naam [persoon 1] (p. 191 van het persoonsdossier), terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat de keuze om die naam te gebruiken was gelegen in het feit dat klanten beter reageren op die naam dan op zijn eigen allochtone naam. Nu verdachte in zijn eerste verhoren niet en daarna wisselend heeft verklaard over zijn reden om gebruik te maken van de naam [persoon 1] , acht de rechtbank dat deel van die verklaringen onvoldoende betrouwbaar.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich meerdere malen heeft voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 7] , zij het door zich voor te doen als [persoon 1] , zij het door zich voor te stellen als [verdachte] van [bedrijf 7] .
Voorts acht de rechtbank van belang dat een privérekening van verdachte is betaald via de zakelijke rekening van [bedrijf 7] . Op 22 juli 2015 is namelijk een bedrag van € 550,00 overgemaakt (p. 264 van het proces-verbaal inhoudelijke behandeling) naar de rekening van [persoon 3] . [persoon 3] heeft daarover verklaard dat zij dit bedrag heeft ontvangen ten behoeve van [persoon 4] . [persoon 4] heeft dat bevestigd en daaraan toegevoegd dat hij geld kreeg van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij zijn zakelijk contact, te weten medeverdachte [medeverdachte] , zou hebben gevraagd dat bedrag over te boeken om een privérekening te betalen, acht de rechtbank onaannemelijk stand. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het als zeer ongebruikelijk moet worden beschouwd om een zakelijk contact te verzoeken een privé rekening te betalen. Bovendien wordt de verklaring van verdachte op hieronder genoemde punten weersproken.
Verdachte heeft gesteld dat de overboeking op verzoek van [persoon 4] vanaf een ING-rekening is gedaan, omdat het geld dan onmiddellijk op de ING-rekening van [persoon 4] zou worden bijgeschreven. Echter, [persoon 4] heeft geen ING-rekening. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [persoon 4] dat verdachte hem vroeg of hij een ING-rekening had, zodat hij het geld meteen zou ontvangen (p. 273 van het proces-verbaal inhoudelijke behandeling). Om die reden heeft [persoon 4] [persoon 3] , die wel een ING-rekening heeft, gevraagd het bedrag te ontvangen en te pinnen. Daarvan uitgaande is het dan ook onlogisch zoals door verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij toentertijd een paar weken geen overboekingen kon doen vanaf zijn ING-rekening, omdat hij geen tan-codes kon verkrijgen vanwege een betalingsgebrek bij Vodafone. Dat hij toch vanaf een ING-rekening wilde overboeken valt dan alleen te verklaren door aan te nemen dat verdachte wist dat hij kon “beschikken” over de ING-rekening van [bedrijf 7] .
Kortom, de verklaring van verdachte is onaannemelijk en voor het door [bedrijf 7] betalen van een privérekening van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank geen andere verklaring dan dat verdachte onderdeel was van [bedrijf 7] .
Nu verdachte zich naar externen toe heeft voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 7] en de gang van zaken met betrekking tot de overboeking naar [persoon 3] daar ook op duidt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte (een van) degene(n) is die zich heeft voor gedaan als het ‘echte’ [bedrijf 7] .
Medeplegen
Mede gelet op het aantal malen dat verdachte zich heeft voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 7] , hetgeen een essentieel onderdeel van de fraude omvat, acht de rechtbank de rol van verdachte voldoende substantieel om hem als pleger te beschouwen. Op basis van het dossier kan ook [medeverdachte] als pleger worden bestempeld. Nu getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij telefonisch is benaderd door [persoon 1] en dat [verdachte] , die op 25 augustus 2015 bij [bedrijf 8] is langs gekomen, anders klonk dan die [persoon 1] (p. 36-37 van het proces-verbaal voorgeleiding), moet de persoon aan de telefoon een ander dan verdachte zijn geweest. Gelet op de opmerking van getuige [getuige 1] dat de persoon aan de telefoon accentloos Nederlands sprak (idem), kan die persoon niet medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest. [medeverdachte] spreekt immers gebrekkig Nederlands (p. 72 van proces-verbaal raadkamer van 22 februari 2016). Degene die zich bij telefonisch contact met [bedrijf 8] als [persoon 1] heeft voorgedaan, heeft actief contact gezocht met hen en heeft meerdere malen met hen gesproken.
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat ten minste één ander persoon (dan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ) zich meerdere malen moet hebben voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 7] en dat aldus meerdere personen een substantiële rol hebben gehad in [bedrijf 7] en de daarmee gepleegde en gepoogde fraude.
De overigens door de raadsman gevoerde verweren behoeven gelet op voorgaande overwegingen geen (verdere) bespreking. Al dan niet gedane contante betalingen van verdachte (Buy Best) aan [bedrijf 7] doen niet af aan het oordeel dat verdachte onderdeel was van [bedrijf 7] , zodat het voorwaardelijk verzoek wordt afgewezen.
Op basis van al het voorgaande acht de rechtbank de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen, zoals ten laste gelegd.

5.Waardering van het bewijs (feit 1)

De officier van justitie acht dit feit – in navolging op feit 2 – bewezen. De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd ten aanzien van de situatie dat de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde bewezen acht.
De rechtbank overweegt als volgt.
[bedrijf 7] (en dus verdachte) heeft de geleverde goederen doorverkocht. Aangezien de rechtbank feit 2 bewezen acht, staat vast dat die goederen afkomstig zijn van flessentrekkerij, een door verdachte medegepleegd misdrijf. Het doorverkopen van van misdrijf afkomstige goederen kan worden gekwalificeerd als het overdragen en omzetten daarvan. De rechtbank acht die onderdelen van de tenlastelegging dan ook bewezen.

6.Waardering van het bewijs (feit 5)

6.1.
Vaststaande feiten en redengevende omstandigheden
Op 25 januari 2016 is in raadkamer door de raadsman van verdachte een loonspecificatie over gelegd ter onderbouwing van de stelling dat verdachte bij [bedrijf 9 B.V.] werkzaam is. Op de loonspecificatie staat een niet bestaand Burger Service Nummer (hierna: BSN) en is de burgerlijke staat van verdachte onjuist vermeld. Verder is daarop een onjuist loonheffingspercentage opgenomen en bevat de loonspecificatie een ander brutosalaris dan door verdachte en zijn vermeende werkgever genoemd. Verdachte wordt ervan verdacht dat hij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van die onjuiste loonspecificatie om tot enig bewijs te dienen.
6.2.
Standpunten
De officier van justitie heeft ten aanzien daarvan vrijspraak gevorderd, (kennelijk) omdat het op de loonspecificatie genoemde BSN kenbaar onjuist was en dit de later gegeven verklaring dat het een ‘pro forma loonspecificatie’ betrof, ondersteunt.
De raadsman heeft enerzijds aangevoerd dat het verdachte niet duidelijk was dat de loonspecificatie vals of vervalst was en dat verdachte dus niet opzettelijk daarvan gebruik heeft gemaakt. Anderzijds, zo begrijpt de rechtbank, wijst de raadsman erop dat (onmis)kenbaar was, gezien het gebrek aan vragen van het Openbaar Ministerie over de onjuiste gegevens op de loonspecificatie, dat de loonspecificatie niet echt was. Ook de raadsman concludeert daarom tot vrijspraak.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft – ten minste – voorwaardelijk opzettelijk gebruik gemaakt van de onjuiste loonspecificatie. Het kan hem niet zijn ontgaan dat daarop een niet bestaand BSN is opgenomen en dat zijn burgerlijke staat was aangeduid als ‘ongehuwd’. Verdachte heeft die loonspecificatie desalniettemin doen dienen als een bewijs van zijn arbeidsrelatie met [bedrijf 9 B.V.] Het verweer dat het een ‘pro forma loonspecificatie’, zou betreffen (om het nettosalaris te concretiseren) gaat niet op, omdat in dat geval onbegrijpelijk is dat daarop eveneens een onjuist en niet bestaand loonheffingspercentage en ander brutosalaris is opgenomen.
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde gebruik maken van een vals geschrift bewezen.
7.
Waardering van het bewijs (feit 6)
De officier van justitie acht dit feit bewezen.
De raadsman heeft gesteld dat het bewijs ten aanzien van dit feit afkomstig is uit één bron, [persoon 5] , terwijl [persoon 5] daarover niet eenduidig heeft verklaard en een belang heeft bij het ontkennen van zijn eigen betrokkenheid. Overigens is niet komen vast te staan dat de goederen niet zijn geleverd aan [bedrijf 10 B.V.] , nu die vaststelling slechts kan zijn gebaseerd op de mededeling van de belastingadviseur van [bedrijf 10 B.V.] dat dit onmogelijk zou zijn. Aldus zou de valsheid of vervalsing niet kunnen worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet is komen vast te staan dat verdachte een rol had bij of wetenschap had van die valsheid of vervalsing. De raadsman concludeert tot vrijspraak.
Anders dan de raadsman constateert de rechtbank dat de verklaring van [persoon 5] dat de pakbon is vervalst, wordt ondersteund door meerdere bewijsmiddelen. De belastingadviseur van [bedrijf 10 B.V.] , [persoon 6] , heeft niet – zoals de verdediging doet lijken – zonder enige uitleg gesteld dat de levering niet heeft plaatsgevonden, maar heeft gemotiveerd verklaard dat een levering praktisch onmogelijk is. Op het betreffende adres is geen kantoor van [bedrijf 10 B.V.] gevestigd, aangezien het bedrijf thans in Engeland is gevestigd en uitsluitend een postadres betreft, aldus de belastingadviseur. Ook die verklaring wordt ondersteund, namelijk door de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat een wijkagent ter plaatse is gegaan en dat daar geen aanwijzing was voor het bestaan van het [bedrijf 10 B.V.] . De rechtbank beschouwt ook de pakbon zelf als steunbewijs, aangezien daarop staat dat deze is ondertekend door ‘ [verdachte] ’. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
De rechtbank acht het onder 6 ten laste gelegde gebruik maken van een vervalst geschrift bewezen.

8.Waardering van het bewijs (feit 7)

De officier van justitie acht de onder 7 ten laste gelegde oplichting bewezen op basis van (onder meer) de aan [bedrijf 11 B.V.] over gelegde debiteurenlijst die – naar later bleek – tot de overname van oninbare vorderingen heeft geleid en betrekt daarbij voorts de onder 6 ten laste gelegde valsheid in geschrift.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken, omdat – kort gezegd – [bedrijf 11 B.V.] niet opzettelijk en niet door verdachte zou zijn bewogen tot het aangaan van een overeenkomst of tot betaling van een vergoeding voor overgenomen vorderingen.
De rechtbank overweegt dat verdachte of [bedrijf 7] een debiteurenlijst heeft over gelegd aan [bedrijf 11 B.V.] , waarop – zo heeft verdachte later verklaard – ook potentiële klanten waren opgenomen. Daarnaast is naar [bedrijf 11 B.V.] de suggestie gewekt dat een bepaalde omzet zou zijn gehaald, welke omzet hoog lijkt, maar niet rechtstreeks door bewijsmiddelen wordt weersproken. De rechtbank acht het voorgaande onvoldoende om te spreken van oplichting(smiddelen) in de zin van artikel 326 sr en zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.

9.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 6 juli 2015 tot en met 11 januari 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander server(s) en/of (een) geheugenmodule(s) en/of (een) voedingsappara(a)t(en) en/of computerapparatuur, met een totale waarde van ongeveer 104.894 euro,
heeft overgedragen en omgezet,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en een of meer van zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 17 juli 2015 tot en met 17 september 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander een beroep heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of anderen of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren,
immers hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a. a) in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 10 september 2015 servers en/of voedingsapparaten, ter waarde van 13.540 euro, van het bedrijf [bedrijf 1] ;
b) op 17 juli 2015 servers, ter waarde van ongeveer 14.655 euro, van het bedrijf [bedrijf 2] ;
c) in de periode van 14 augustus 2015 tot en met 26 augustus 2015 servers en/of geheugenmodules, ter waarde van 65.280 euro, van het bedrijf [bedrijf 3 B.V.] ;
d) omstreeks 17 september 2015 servers, ter waarde van ongeveer 11.409 euro en 3.587 euro, van het bedrijf [bedrijf 4] ;
e) in de periode van 9 september 2015 tot en met 15 september 2015 computerapparatuur en een mobiele telefoon, ter waarde van ongeveer 11.265 euro, van het bedrijf [bedrijf 5] en [bedrijf 6] ;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
in de periode van 6 juli 2015 tot en met 28 augustus 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [bedrijf 1] te bewegen tot levering van servers en/of voedingsapparaten, met een of meer van zijn mededader(s), opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid in opgemelde periode per email, gebruikmakend van het emailadres: [e-mailadres bedrijf 7] , en telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [bedrijf 1] , waarbij hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich heeft voorgedaan als [persoon 1] en/of het bedrijf [bedrijf 7] en offertes heeft opgevraagd van computerapparatuur en kleine orders heeft geplaatst bij het bedrijf [bedrijf 1] en die orders heeft betaald en vervolgens op 28 augustus 2015 een order op creditbasis voor computerapparatuur ter waarde van 93.910 euro heeft geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
in de periode van 6 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [bedrijf 2] te bewegen tot levering van servers en/of voedingsapparaten, met een of meer van zijn mededader(s), opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid in opgemelde periode per email, gebruikmakend van het emailadres: info@ [bedrijf 7] .nl, en telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [bedrijf 2] , waarbij hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich heeft voorgedaan als [persoon 1] en/of het bedrijf [bedrijf 7] en offertes heeft opgevraagd van computerapparatuur en (kleine) orders heeft geplaatst bij het bedrijf [bedrijf 2] en die orders heeft betaald en vervolgens op 5 augustus 2015 een order op creditbasis voor computerapparatuur ter waarde van ongeveer 52.530 euro heeft geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
op 25 januari 2016 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse op zijn, verdachtes, naam gestelde salarisspecificatie van het bedrijf [bedrijf 9 B.V.] , - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die loonspecificatie door tussenkomst van zijn advocaat mr. M.L. van Gaalen, heeft overgelegd aan de raadkamer van de rechtbank Amsterdam en bestaande die valsheid hierin dat het op die loonspecificatie vermelde Burgerservicenummer een niet bestaand nummer is en dat op die loonspecificatie is vermeld dat verdachte ongehuwd is en dat op die loonspecificatie bij het onderdeel Loonheffing BT een onjuist percentage, te weten 56% is vermeld;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
in de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalste pakbon op naam van het bedrijf [bedrijf 12] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte die pakbon heeft gemaild aan het bedrijf [bedrijf 11 B.V.] en bestaande die vervalsing hierin dat die pakbon niet was opgemaakt door [bedrijf 12] en dat op die pakbon was vermeld dat er goederen waren geleverd aan het bedrijf [bedrijf 10 B.V.] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

10.De strafbaarheid van de feiten

Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Alle bewezen geachte feiten zijn dan ook volgens de wet strafbaar.

11.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

12.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken. Indien en voor zover de rechtbank zou concluderen tot een bewezenverklaring, heeft de raadsman verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft geen relevant strafblad en een stabiele gezins- en woonsituatie. Ook heeft hij een baan, die hem in de gelegenheid stelt betalingsregelingen met aangevers in deze zaak te treffen en te voldoen. Voortduring van detentie zou die stabiliteit doorkruisen. De raadsman heeft daarom verzocht aan verdachte een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest en een taakstraf op te leggen.
De rechtbank komt op de volgende gronden tot de in het dictum genoemde strafoplegging.
De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander of anderen verschillende vormen van fraude gepleegd, waarvan meerdere bedrijven slachtoffer zijn geworden. Het benadelingsbedrag is hoog. De (financiële) schade die de bedrijven hebben opgelopen doordat geleverde orders niet zijn betaald, is niet het enige nadelige gevolg voor aangevers. Zij hebben werk en kosten gehad aan het onderzoeken en herstellen van de frauduleuze handelingen van verdachte, zo benadrukte de heer [persoon 2] van [bedrijf 3 B.V.] ter terechtzitting. In algemene zin kan worden gesteld dat de gedragingen van verdachte afbreuk doen aan het maatschappelijk vertrouwen in het handelsverkeer. Bovendien heeft ook het werkelijke [bedrijf 7] forse (reputatie)schade geleden. Verdachte weet, als ondernemer, dat het van het grootste belang is dat de naam van een bedrijf niet besmeurd raakt of op enigerlei wijze nadelige reclame ontvangt. Desondanks heeft verdachte de naam en gegevens van een bestaand bedrijf misbruikt, kennelijk voor zijn eigen financiële gewin. Verdachte heeft aldus geen enkel respect getoond voor het ondernemerschap van anderen.
Voorts weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte, mede gelet op het aantal en de frequentie van de feiten, een beroep dan wel een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van frauduleuze handelingen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting horen zeggen dat hij is geschrokken van de gang van zaken, dat de voorlopige hechtenis hem zwaar valt en dat het hem spijt dat [bedrijf 3 B.V.] is benadeeld doordat verdachte hen eenmaal heeft gebeld onder de naam [persoon 1] . Voor het overige heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn acties. Nu er niets bekend is over de beweegredenen van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden daar evenmin aanleiding toe geven, ziet de rechtbank geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Van een onvoorwaardelijke straf gaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende preventieve werking uit. Om die reden en omdat de rechtbank komt tot een gedeeltelijk andere bewezenverklaring, welke bewezen geachte feiten de rechtbank anders waardeert, zal zij bij de straftoemeting afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

13.Beslag

Onder verdachte is een laptop in beslag genomen. Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat die laptop aan verdachte dient te worden geretourneerd, nu het feit dat de aanwezigheid van een enkel met de bewezen geachte feiten verband houdend e-mailbericht of bestand onvoldoende grond is voor verbeurdverklaring.

14.Benadeelde partijen

Aangevers [bedrijf 4] , [bedrijf 3 B.V.] en [bedrijf 11 B.V.] hebben zich gevoegd als benadeelde partij en hebben daartoe een voegingsformulier ingediend.
Nu aan verdachte ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd is [bedrijf 11 B.V.] niet-ontvankelijk in de vordering.
De vordering van [bedrijf 4] ziet gedeeltelijk op bedragen die blijkens de vordering reeds door de verzekering zijn vergoed. Verder verzoekt [bedrijf 4] om vergoeding van de advocaatkosten die, zo lijkt het, in een civiele procedure zijn gemaakt. Namens [bedrijf 4] is ter terechtzitting niemand verschenen om de vordering nader toe te lichten. De rechtbank oordeelt dan ook dat de vordering thans onvoldoende duidelijk is en dat behandeling daarvan om die reden een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [bedrijf 4] is eveneens niet-ontvankelijk in de vordering.
De vordering van [bedrijf 3 B.V.] is ingevuld en ondertekend door de heer [persoon 2] , die als vertegenwoordiger optreedt. De raadsman heeft erop gewezen dat op het Uittreksel van de Kamer van Koophandel staat dat [bedrijf 13 B.V.] bestuurder is van [bedrijf 3 B.V.] en niet de natuurlijke persoon [persoon 2] . De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, omdat zonder meer duidelijk is dat de heer [persoon 2] , bestuurder van [bedrijf 13 B.V.] , als vertegenwoordiger van [bedrijf 3 B.V.] is opgetreden en dat ook mocht doen. De rechtbank acht de gevraagde vergoeding van geleverde, maar niet betaalde goederen, reiskosten en onderzoekskosten toewijsbaar, nu deze materiële kosten een rechtstreeks gevolg zijn van een door verdachte gepleegd feit. Omdat de rechtbank ook het medeplegen van dat feit bewezen acht zal zij de vordering voor dat deel hoofdelijk toewijzen. Voor het overige levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu niet zonder meer duidelijk is of die kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen geachte feit. De benadeelde partij is in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding van [bedrijf 3 B.V.] tot een bedrag van in totaal € 67.553,44 zal worden toegewezen. Tevens is de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar als hierna te noemen.
Voor zover benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn, kunnen zij (dat deel van) de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

15.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 225, 326, 326a, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

16.Beslissing

Verklaarthet onder 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaartbewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 9 is vermeld.
Verklaartniet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde:
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 5 en 6 ten laste gelegde:
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaarthet bewezene strafbaar.
Verklaartverdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een gevangenisstraf van
20 (twintig) maanden.
Beveeltdat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelastde
teruggaveaan [verdachte] van een
laptop(beslagnummer 5117885).
Verklaartde benadeelde partij
[bedrijf 11 B.V.] niet-ontvankelijkin de vordering.
Verklaartde benadeelde partij
[bedrijf 4] niet-ontvankelijkin de vordering.
Wijst hoofdelijk toede vordering van
[bedrijf 3 B.V.], gevestigd op het [adres 3] , [plaats] , tot
€ 67.553,44 (zevenenzestigduizend vijfhonderd en drieënvijftig euro en vierenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke factuurdata tot de algehele voldoening.
Veroordeeltverdachte tot
hoofdelijkebetaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf 3 B.V.] , voornoemd.
Veroordeeltverdachte voorts in de kosten door [bedrijf 3 B.V.] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaaltdat
[bedrijf 3 B.V.] voor het overige niet-ontvankelijkis in de vordering.
Bepaaltdat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee elke betalingsverplichting is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en A.B.M. Wijnveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2016.