4.3.Oordeel van de rechtbank
Betrokkenheid verdachte
Ondanks dat verdachte herhaaldelijk heeft ontkend onderdeel uit te maken van [bedrijf 7] , bevat het dossier verschillende verklaringen en aanwijzingen dat verdachte heeft gehandeld als medewerker van [bedrijf 7] .
Meest van belang zijn de verklaringen van verschillende medewerkers van het bedrijf [bedrijf 8] , welk bedrijf voor [bedrijf 7] transporten heeft verzorgd. Uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] (p. 36-37 van het proces-verbaal voorgeleiding), [getuige 2] (p. 73-74, idem), [getuige 3] (p. 84-85, idem) en [getuige 4] (p. 92-94, idem) kan worden opgemaakt dat verdachte zich op twee gelegenheden heeft voorgesteld als ‘ [verdachte] van [bedrijf 7] ’.
Voorts zijn twee stemherkenningen door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van belang. Genoemde verbalisanten hebben de geluidsfragmenten die door [persoon 2] van [bedrijf 3 B.V.] zijn aangeleverd en waarop een persoon zich voorstelt als [persoon 1] beluisterd en hebben de stem van die persoon herkend als de stem van verdachte.
Daar komt bij dat verdachte heeft erkend dat hij zich in het geval van [bedrijf 3 B.V.] heeft voorgedaan als [persoon 1] , met wie [bedrijf 3 B.V.] al eerder contact had gehad over handel met [bedrijf 7] . De verklaringen die verdachte daarvoor heeft gegeven zijn niet eenduidig. Zo heeft hij eerst in zijn zevende verhoor ten overstaan van de politie verklaard dat hij op verzoek van anderen heeft gebeld onder de naam [persoon 1] (p. 191 van het persoonsdossier), terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat de keuze om die naam te gebruiken was gelegen in het feit dat klanten beter reageren op die naam dan op zijn eigen allochtone naam. Nu verdachte in zijn eerste verhoren niet en daarna wisselend heeft verklaard over zijn reden om gebruik te maken van de naam [persoon 1] , acht de rechtbank dat deel van die verklaringen onvoldoende betrouwbaar.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich meerdere malen heeft voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 7] , zij het door zich voor te doen als [persoon 1] , zij het door zich voor te stellen als [verdachte] van [bedrijf 7] .
Voorts acht de rechtbank van belang dat een privérekening van verdachte is betaald via de zakelijke rekening van [bedrijf 7] . Op 22 juli 2015 is namelijk een bedrag van € 550,00 overgemaakt (p. 264 van het proces-verbaal inhoudelijke behandeling) naar de rekening van [persoon 3] . [persoon 3] heeft daarover verklaard dat zij dit bedrag heeft ontvangen ten behoeve van [persoon 4] . [persoon 4] heeft dat bevestigd en daaraan toegevoegd dat hij geld kreeg van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij zijn zakelijk contact, te weten medeverdachte [medeverdachte] , zou hebben gevraagd dat bedrag over te boeken om een privérekening te betalen, acht de rechtbank onaannemelijk stand. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het als zeer ongebruikelijk moet worden beschouwd om een zakelijk contact te verzoeken een privé rekening te betalen. Bovendien wordt de verklaring van verdachte op hieronder genoemde punten weersproken.
Verdachte heeft gesteld dat de overboeking op verzoek van [persoon 4] vanaf een ING-rekening is gedaan, omdat het geld dan onmiddellijk op de ING-rekening van [persoon 4] zou worden bijgeschreven. Echter, [persoon 4] heeft geen ING-rekening. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [persoon 4] dat verdachte hem vroeg of hij een ING-rekening had, zodat hij het geld meteen zou ontvangen (p. 273 van het proces-verbaal inhoudelijke behandeling). Om die reden heeft [persoon 4] [persoon 3] , die wel een ING-rekening heeft, gevraagd het bedrag te ontvangen en te pinnen. Daarvan uitgaande is het dan ook onlogisch zoals door verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij toentertijd een paar weken geen overboekingen kon doen vanaf zijn ING-rekening, omdat hij geen tan-codes kon verkrijgen vanwege een betalingsgebrek bij Vodafone. Dat hij toch vanaf een ING-rekening wilde overboeken valt dan alleen te verklaren door aan te nemen dat verdachte wist dat hij kon “beschikken” over de ING-rekening van [bedrijf 7] .
Kortom, de verklaring van verdachte is onaannemelijk en voor het door [bedrijf 7] betalen van een privérekening van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank geen andere verklaring dan dat verdachte onderdeel was van [bedrijf 7] .
Nu verdachte zich naar externen toe heeft voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 7] en de gang van zaken met betrekking tot de overboeking naar [persoon 3] daar ook op duidt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte (een van) degene(n) is die zich heeft voor gedaan als het ‘echte’ [bedrijf 7] .
Medeplegen
Mede gelet op het aantal malen dat verdachte zich heeft voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 7] , hetgeen een essentieel onderdeel van de fraude omvat, acht de rechtbank de rol van verdachte voldoende substantieel om hem als pleger te beschouwen. Op basis van het dossier kan ook [medeverdachte] als pleger worden bestempeld. Nu getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij telefonisch is benaderd door [persoon 1] en dat [verdachte] , die op 25 augustus 2015 bij [bedrijf 8] is langs gekomen, anders klonk dan die [persoon 1] (p. 36-37 van het proces-verbaal voorgeleiding), moet de persoon aan de telefoon een ander dan verdachte zijn geweest. Gelet op de opmerking van getuige [getuige 1] dat de persoon aan de telefoon accentloos Nederlands sprak (idem), kan die persoon niet medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest. [medeverdachte] spreekt immers gebrekkig Nederlands (p. 72 van proces-verbaal raadkamer van 22 februari 2016). Degene die zich bij telefonisch contact met [bedrijf 8] als [persoon 1] heeft voorgedaan, heeft actief contact gezocht met hen en heeft meerdere malen met hen gesproken.
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat ten minste één ander persoon (dan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ) zich meerdere malen moet hebben voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 7] en dat aldus meerdere personen een substantiële rol hebben gehad in [bedrijf 7] en de daarmee gepleegde en gepoogde fraude.
De overigens door de raadsman gevoerde verweren behoeven gelet op voorgaande overwegingen geen (verdere) bespreking. Al dan niet gedane contante betalingen van verdachte (Buy Best) aan [bedrijf 7] doen niet af aan het oordeel dat verdachte onderdeel was van [bedrijf 7] , zodat het voorwaardelijk verzoek wordt afgewezen.
Op basis van al het voorgaande acht de rechtbank de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen, zoals ten laste gelegd.