ECLI:NL:RBAMS:2016:3595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
13-846020-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de verkoop van professioneel illegaal vuurwerk en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die meermalen professioneel illegaal vuurwerk heeft verkocht aan particulieren, waaronder een minderjarige. De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 3.000,00, na beoordeling van de bewijsstukken en verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere verkopen van illegaal vuurwerk, en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel grotendeels gehandhaafd, met een lichte matiging van het bedrag. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van dit bedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/846020-14 (Promis) (ontneming)
Datum uitspraak: 10 maart 2016
Tegenspraak
BESLISSING OP ONTNEMINGSVORDERING
Beslissing van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/846020-14, tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2016.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 4 februari 2016 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 3.617,00.

3.Grondslag van de vordering

De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie vindt zijn grondslag in de zich in het ontnemingsdossier (hierna: het rapport) bevindende berekening [1] , de verklaring van veroordeelde en in het dossier van de onderliggende strafzaak [2] .
[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2016 veroordeeld kort gezegd voor het voorhanden hebben en aan twee personen verkopen van professioneel illegaal vuurwerk.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst betreft de vordering niet uitsluitend de twee verkopen waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld, maar ook op de voet van artikel 36e lid 2 Sr, andere verkopen gedurende een langere periode.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1
Standpunten
De officier van justitie heeft de berekening in het genoemde proces-verbaal gehandhaafd. Zij is daarbij uitgegaan van de juistheid van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van de in- en verkoop van illegaal vuurwerk door veroordeelde. Om die reden acht zij het verweer van veroordeelde dat hij niet daadwerkelijk heeft verkocht waar – blijkens de tapgesprekken – met anderen over is gesproken, niet aannemelijk .
De verdediging heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet weersproken, zij het dat is aangevoerd dat niet de hoeveelheid is verkocht of de prijs is betaald die uit de tapgesprekken zou blijken.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2016 veroordeeld kort gezegd voor het voorhanden hebben en aan twee personen verkopen van professioneel illegaal vuurwerk.
Voorts zijn er voldoende aanwijzingen, op grond van zijn eigen verklaring en de telefoonbevindingen in het strafdossier, dat veroordeelde zich schuldig heft gemaakt aan nog meer verkopen aan particulieren van illegaal vuurwerk.
De rechtbank ziet in het gevoerde verweer geen reden om als uitgangspunt af te wijken van de in het rapport opgenomen en onderbouwde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Die berekening gaat uit van de inkoopbedragen die veroordeelde, blijkens telefoonbevindingen met leveranciers, heeft betaald en de verkoopbedragen die zijn af te leiden van de prijslijst die veroordeelde voor zijn klanten had opgesteld. Veroordeelde heeft daar geen andere berekening tegenover gesteld. De rechtbank handhaaft het genoemde voordeelsbedrag met dien verstande dat zij het iets matigt, omdat uiteindelijk niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat veroordeelde ook daadwerkelijk alle genoemde verkoopbedragen heeft geïncasseerd.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 3.000,00.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro).
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling dat bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en M.G. Tarlavski-Reurslag, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2016.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 15 mei 2015 (hierna: het rapport).
2.Een geschrift, te weten een bij het rapport behorende bijlage, inhoudende vijf mailwisselingen van 12 december 2013, 24 december 2013, 15 september 2014, 20 november 2014 en 1 december 2014 (doorgenummerde pagina’s 271 tot en met 292 van het algemeen dossier).